13
KATJA
Thomas zwierf door de stad, op zoek naar een plek om goedkoop de nacht door te brengen. Zijn eerste gedachte was de Antwerpse jeugdherberg geweest; de uitbater had ooit bij het Corinthia onder hem gewerkt. Vanuit een telefooncel belde hij op, kreeg te horen dat er plaats zat was, maar toen de uitbater zijn naam vroeg om de kamer te reserveren en hoorde wie hij was, was opeens alles volgeboekt. Sonja dan maar? Nog liever doodvallen. Idem dito wat Hotel Apollo betrof. Hij zou daar wel een van de lege kamers kunnen gebruiken zonder te betalen, maar met deze kleren aan en met het gevangenisluchtje dat hij met zich meedroeg, wilde hij de confrontatie met Angela niet aangaan. Die zou er sowieso niet gelukkig mee zijn dat hij negen weken niet van zich had laten horen. Een hotel voor een nacht dan maar. Veel geld kon hij daar niet aan besteden, maar in de buurt van de Middenstatie waren er een paar derderangshotelletjes, waar hij voor twintig euro per nacht onderdak kon krijgen.
Hij vroeg zich af of hij met Tritsmans niet over de schreef was gegaan. Stel dat de huisjesmelker een klacht indiende wegens slagen en verwondingen. Of nog erger: poging tot moord. Annemie Bodart zou zich in de handen wrijven. Nou, ze konden hem gestolen worden. Bodart én Tritsmans. Met zijn deugdzame bestaan van weleer had hij ook geen hoge ogen gegooid. Dat had hem alleen maar een verblijf in de Begijnenstraat opgeleverd.
Aan de Rooseveltplaats passeerde hij de Matrjoshka, een winkel van Russische delicatessen en souvenirs. De cyrillische opschriften zadelden hem meteen op met een schuldgevoel zo groot als een huis. Sinds hij de gevangenis had verlaten, had hij nog geen seconde aan Sergej gedacht.
Om zijn geweten te sussen ging hij op zoek naar de Puchkin, het café waar Sergej en zijn Russische en Tsjetsjeense vrienden hun thuisbasis hadden. Het precieze adres wist hij niet, maar van wat hij had begrepen, moest het in het Statiekwartier zijn. Hij vond het café vijf minuten later in de Van Stralenstraat recht tegenover het Koninklijk Atheneum. Het was gevestigd in een huis van twee verdiepingen met een gevel van grauw pleisterwerk en smalle balkons. Een felrode markies, die ondanks het invallende duister volledig uitgeklapt was, verleende het geheel een heimelijke aanblik, die zijn nieuwsgierigheid prikkelde.
Hij ging naar binnen. Het café was smal, diep en donker, rechts houten tafels en stoelen, links een oneindige tapkast. Aan de muren hingen ingelijste foto's uit de gloriedagen van het Sovjet-Russische leger en ook van groepjes burgers in dikke gewatteerde jassen, mogelijk Tsjetsjeense strijders. Een verzameling matroesjka's vervolledigde het kitscherige uitzicht. Er hing een gordijn van sigarettenrook, die hoofdzakelijk afkomstig was van de vele mannen bij de tapkast. Achter de tap stonden een vrouw en een man die aangesproken werden met ‘Jana’ en ‘Roedi’ en door de tooghangers met een zeker ontzag werden behandeld. Het café rook naar tabak, bier, stoofvlees en knoflook. De geur van eten herinnerde Thomas eraan dat hij sinds het ontbijt in de Begijnenstraat niets meer achter de kiezen had gestoken. Hij ging zitten aan een achteraftafeltje en bestudeerde de beduimelde spijskaart.
‘Kan ik je helpen?’ vroeg een dienster in het Nederlands, maar met een onmiskenbaar Russisch accent.
Thomas keek op. De vrouw was lang, had brede heupen, halflang asblond haar en een hartverwarmende glimlach. Ze droeg een mouwloze bloes en… Hij voelde dat hij staarde, en sloeg zijn ogen neer. ‘Ik wilde iets eten.’
‘We hebben een dagschotel voor zes euro. Borsjtsj.’
Hij fronste. ‘Borsjtsj? Is dat niet een soort bietensoep?’
‘Jawel. Maar met rodekool, boontjes, aardappelen en room erbij. Ook schenkel. Héél lekker.’
Eigenlijk had hij meer zin in een sappige steak met friet, maar daar was dit niet het juiste adres voor en met zes euro zou hij het elders niet ver schoppen.
‘We hebben ook nog een paar flesjes Russisch bier. Baltika Classic.’
De tap bood Hoegaarden, Leffe en Stella, maar hij wilde de vrouw niet teleurstellen. Hij knikte. ‘Doe maar.’
Ze noteerde zijn bestelling. Een minuut later had hij een goudkleurig, schuimend glas bier voor zich staan. Hij proefde. Zachte hopsmaak, prima moutgeur, maar geen vergelijk met een goede Belgische Stella van het vat. Hij volgde de dienster met de ogen terwijl ze met soepele bewegingen van de ene tafel naar de andere kuierde. Ze had mooie, beweeglijke handen. Geen trouwring.
De cafébaas bracht zelf het eten, in feite een Russische stamppot, die werd geserveerd met stokbrood. De geur deed hem watertanden. Hij begon te eten.
‘De eerste keer dat je hier komt?’ vroeg de cafébaas.
Thomas slikte een lepel soep door. ‘Dat heb je goed geraden.’
‘Ik ken mijn klanten. Toerist?’ Zijn stem klonk wat argwanend.
‘Noem het liever interesse. Ik ben Thomas Leerdam. Vriend van Sergej Jakov. Hij heeft onlangs via, euh… deze instelling iets voor mij geregeld.’ Over de Oekraïense die als zijn getuige was opgetreden, sprak hij met geen woord. Hij mocht er ook geen contact mee opnemen. Zo luidde de afspraak met de nieuwe pro-Deoadvocaat.
Bij het horen van de naam van Thomas was de achterdocht uit de ogen van de cafébaas verdwenen. ‘Ik dacht al dat ik je gezicht ergens gezien had’, zei hij. Hij leunde over de tapkast en vulde twee borrelglazen uit een fles. Een van de glazen zette hij voor Thomas neer. ‘Bij borsjtsj drinken we in Rusland wodka. Deze is van het huis.’ Hij keek Thomas in de ogen en hief het eigen glas met zijn rechterhand omhoog.
‘Nastrovje.’
Thomas tilde zijn glas op. ‘Proost.’
Ze dronken hun glas in één teug leeg. Volgens een oud Russisch gebruik zouden ze nu het glas over hun linkerschouder wegwerpen. Als dat glas brak, gingen ze een periode van geluk en voorspoed tegemoet. Als het niet brak ook, dan konden ze een tweede glas nemen.
Zover kwam het niet.
De stem van de cafébazin riep Roedi tot de orde en met een ‘Eet smakelijk’ verdween de cafébaas weer achter de tapkast.
Terwijl Thomas verder at, nam hij de halfduistere omgeving in zich op. Een affiche kondigde een liveoptreden aan van Iva Nova uit Sint-Petersburg met folkmuziek en traditionele apparatsjik, wat dat ook mocht zijn. Een andere affiche gewaagde van een Russisch feest met het Ensemble Trojka, dat voor populaire en zeldzame balladen en dansen zou zorgen. Aan de wand achter de tapkast hingen witte vellen papier waarop de klanten in bloedrode letters met veel uitroeptekens in het Nederlands en in het Russisch in cyrillisch schrift werden gewaarschuwd dat er geen krediet verstrekt werd.
‘Alles naar wens?’
Hij keek op, recht in haar ogen, en hij had het gevoel dat hij er pardoes in viel.
‘Heel lekker. Het bier ook. Goeie combinatie.’
Ze trok zich terug, zichtbaar blij met het compliment. Terwijl hij verder at, probeerde hij wat van de gesprekken om zich heen op te vangen. Die werden meestal fluisterend gevoerd, alsof iedereen wat te verbergen had. Voor zover zijn beperkte kennis van het Russisch reikte, leek het hem of ze alles door elkaar spraken: Russisch, Wit-Russisch, Oekraïens, Tsjetsjeens. Haast overal werd wodka gedronken. Goed idee. Hij had heel wat te vieren vandaag. Hij ving de blik op van de dienster en wees naar zijn borrelglas. Ze nam de fles mee en kwam vlak naast hem staan. Toen ze vooroverboog om zijn glas te vullen, maakte haar lichaamswarmte een opwindende geur vrij.
‘Ik ben Thomas’, zei hij. ‘Wat is jouw naam?’
‘Katja.’
‘Koosnaam voor Katinka.’
Het glas was vol, tot aan de rand. Ze bleef lichtjes voorovergebogen naast hem staan.
‘Of is het Catharina? Dat staat voor de zuivere, de reine. Het past bij jou.’
Ze richtte zich op. Verward, blozend en tegelijk… tintelend.
‘Ben je altijd zo… hoffelijk?’
Hij schudde het hoofd. ‘Alleen als…’ Als wat? Als je negen weken opgesloten hebt gezeten en geen vrouw hebt gezien? Alsof hij in de maanden daarvoor ook maar één keer naar een vrouw had verlangd. ‘…als iemand zo aantrekkelijk is als jij’, eindigde hij zwakjes.
Ze maakte een lachgeluidje diep in haar keel. Toen ze zich omdraaide om weg te lopen, bleef haar rokje in de zwaai even hangen op de volle ronding van haar dij. ‘Spasjieba’, zei ze over haar schouder.
Hij dronk zijn glas leeg. De drank steeg hem naar het hoofd. Of was het Katja die hem in een roes bracht?
Katja, Katinka, Catharina.
Wat maakte het uit?
Het leven was verdomd mooi, toch?
Een druppeltje muggenpis in een colaflesje.