11
DE PERFECTE COMBINATIE

Thomas hoorde de poort van de gevangenis achter zich dichtvallen. Hij had verwacht dat hij een gat in de lucht zou springen, maar als hij al iets voelde, was het eerder wrok dan vreugde. De dikke bakstenen muren van het negentiendeeeuwse gebouw achter hem zagen eruit als de grafkelder van een in vergetelheid geraakte citadel. De lage watten hemel boven de verwaarloosde huizen aan de overkant en de lege straat met alleen een paar in overtreding geparkeerde auto's versterkten het desolate gevoel.

Hij sloeg rechts af, in de richting van de Kasteelpleinstraat en zette er de pas in. Je wist maar nooit, de cerberussen van de Begijnenstraat zouden weleens van gedachten kunnen veranderen en hem weer bij de kraag grijpen. Net om de hoek aan de Kronenburgstraat bevond zich De Houten Lepel, waar hij zijn herkregen vrijheid dacht te vieren met een ‘bolleke’ Koninck of een tripel, maar het terras van de brasserie zat voor de helft vol met bierdrinkende en friet met stoofvlees etende klanten en Thomas werd er zich opeens van bewust dat hij een luchtje met zich meedroeg, dat zijn lijf en kleren stonken naar de vergeetput van de Begijnenstraat. Hij sjeesde voort, het bolleke kon wachten. Eerst wilde hij douchen, onder tonnen water staan tot zijn huid ervan ging rimpelen. De kleren die hij droeg en die negen weken in de Kleiderkammer van de gevangenis hadden gehangen, gingen meteen de vuilnisemmer in.

Voor het oude Paleis van Justitie, dat bij de bouw ooit was geïnspireerd door het Louvre, stak Thomas de Britselei over. Aan het eind van de leien in zuidelijke richting ving hij een glimp op van de op zeilschepen lijkende vlinderdaken van het nieuwe futuristische gerechtshof, een peperdure architecturale verwezenlijking met een tegenstrijdig tintje, want de mensen die er moesten terechtstaan, waren meestal straatarm. Om niet te spreken van de Roemeense toestanden in de gevangenissen waar ze naartoe werden gestuurd.

De kortste weg naar zijn huis aan de Zénobe Grammestraat was via de Lange Leemstraat en de Boomgaardstraat. Om zo vlug mogelijk uit de buurt te zijn van de Begijnenstraat, koos hij voor een kleine omweg via de Anselmostraat. Naarmate de afstand met de gevangenis groter werd, groeide zijn zelfvertrouwen.

Hij had het 'm gelapt.

Voor een keer zou hij eens niet aan het kortste eind trekken. Het was te mooi om waar te zijn.

Allemaal dankzij Sergej.

Om te beginnen had hij op diens advies een andere pro-Deoadvocaat genomen, Jozef Brodski, een Belg van Russische afkomst. Brodski had zich door de krant laten interviewen over de getuige die in gewetensnood verkeerde, zodat de Oekraïense vrouw voorlopig buiten schot bleef. Later had hij de Oekraïense ter zijde gestaan toen ze door hoofdcommissaris Bodart werd verhoord. Bodart was niet erg onder de indruk van haar verklaringen, maar moest inbinden toen – als gevolg van het krantenartikel – plotseling een tweede getuige opdook. Het was de punker met de bromfiets die Thomas naar Villa Tinto had verwezen om zich te laten afzuigen. Hoewel de punker geen vleiend beeld van hem schetste – hij dacht immers dat Thomas hem een schunnig voorstel wilde doen – bevestigde hij ongewild het feit dat Thomas gepoogd had drie bromfietsen tot staan te brengen terwijl het kind al in de auto zat. Hoewel Bodart nog altijd haar twijfels had, hakte de onderzoeksrechter de knoop door. Thomas werd vrijgelaten, en als de hoofdcommissaris wilde dat hij vervolgd werd, zou ze nieuwe en doorslaggevender bewijzen moeten produceren.

Via de Aarschotstraat bereikte Thomas de Mechelsesteenweg. Toen hij wilde oversteken, sprongen de verkeerslichten op rood. Hij bleef nogal onverwacht staan. Iemand liep tegen hem aan in de rug. In een reflex draaide Thomas zich om, de vuisten gebald, gereed om toe te slaan. Een wat oudere man deinsde geschrokken achteruit. ‘Sorry, hoor.’

Thomas haalde de schouders op en keek voor zich. Toen het groen werd, liep hij voort, zonder zich te verontschuldigen.

De zwakkeling van weleer was ver te zoeken. Negen weken gevangenis gaat je niet in je koude kleren zitten. Niet het minst als je er alleen voorstaat. Hij had geen familie en – dat wist hij nu ook – geen vrienden. Toen hij de eerste weken in zijn zoektocht naar hulp iemand probeerde te bellen, gaf niemand thuis. Geen mens die een vinger had uitgestoken om hem te helpen.

Ho, wacht even. En Sergej dan? Had die niet zijn Oekraiense bondgenoten ingezet om hem uit het moeras te helpen? ‘Waarom doe je dit voor mij?’ had hij hem eens gevraagd midden in een spelletje schaak. ‘Alleen maar omdat ik op je zoon lijk?’

Sergej pakte zijn toren tussen duim en wijsvinger en bewoog hem door de lucht over het bord. ‘Niemand krijgt in dit leven een aflaat voor niks, Thomas. Misschien doe ik het alleen maar om vergeving van mijn vele zonden te krijgen.’

Hij zette de toren drie velden verder voorzichtig neer. ‘Schaakmat’, zei hij.

In de etalage van de krantenwinkel stond een reclamebord waarop de eerstvolgende trekking van EuroMillions werd aangekondigd. Die zou plaatsvinden in Parijs en rechtstreeks uitgezonden worden op de Franse zender TF1. Thomas voelde op slag de adrenaline door zijn aderen stromen. Hij bleef staan en las de mededelingen. Omdat er bij de vorige trekkingen geen winnaar in rang 1 was geweest, zat er nu zoveel in de speelpot dat aan de volgende winnaars in deze rang minimaal 100 miljoen gegarandeerd werd. Er was ook een nieuwe regelgeving van toepassing. Het percentage dat was gereserveerd voor de winsten in rang 1, was van 22 naar 32 gebracht, waardoor de jackpot groter was dan ooit tevoren. En er was nog meer. Als er geen winnaar was in rang 1, dan zou de jackpot verdeeld worden onder de winnaars van de onmiddellijk daaropvolgende lagere rang. Met wat geluk zou je voortaan zelfs in rang 2 duizelingwekkende bedragen kunnen winnen.

Hoewel Thomas gedurende zijn verblijf in de Begijnenstraat wat anders aan zijn hoofd had gehad dan een lottoformulier invullen, stond de perfecte cijfercombinatie van impopulaire en ongebruikte nummers nog altijd in zijn geheugen gegrift. Hij sloeg aan het rekenen. Na wat hij had verdiend als tolk en onder aftrek van wat hij in de kantine had uitgegeven, bezat hij nog 198 euro en een paar centen. Om rond te komen tot hij bij Hotel Apollo zijn eerste salaris kon opstrijken, schatte hij het met 78 euro te kunnen stellen. Een inzet van 120 euro was net groot genoeg om de winstkansen reëel en het bedrag dat hij ermee in de wacht zou slepen doorslaggevend te maken.

Hij duwde de deur van de krantenwinkel open.

De vrouw achter de toonbank keek op. Ze fronste de wenkbrauwen. Mogelijk dacht ze aan de rotzooi die de kranten over hem hadden geschreven. Maar toen herinnerde ze zich zijn hoge inzetten, en haar zakengevoel kreeg de overhand. Ze glimlachte.

Thomas glimlachte terug.

Eigenlijk was het leven simpel.

Een druppeltje muggenpis in een colaflesje.