12

Op de open brugvleugel van de Messenger bleven de kapitein en de eerste stuurman elkaar bijna een volle minuut aankijken, zonder met de ogen te knipperen. De koude wind rukte aan hun kleren en de haren van O'Kyle waaiden hem in de ogen. Kapitein Levin had zijn pet op en zag er als altijd uit als een mannequin in een vooroorlogs modeblaadje.

Toen sloeg O'Kyle zijn ogen neer.

‘Het logboek is dus geen probleem meer,’ zei de kapitein voldaan. ‘Wat de veiligheidsvoorzieningen betreft, die mag u voor mijn part inspecteren en er rapport over uitbrengen.’

Zodra ze terug in de stuurhut waren, zei kapitein Levin met een smal lachje: ‘U kunt nu de wacht overnemen, meneer O'Kyle.’ Hij nam een trekje van z'n sigaar. ‘De grillen van schepen en vrouwen leert men het beste kennen door ze te gebruiken, nietwaar?’

Voor de boertige opmerking kon er bij O'Kyle geen lachje af en hij boog zich zonder een woord te zeggen over het vizier van het radarscherm.

De kapitein verliet samen met de nog altijd vals kijkende tweede stuurman de brug, O'Kyle achterlatend in gezelschap van de kwartiermeester en de roerganger.

Die twee konden blijkbaar de Messenger met de ogen dicht naar de overkant brengen en de overtocht werd door hen als een routinekwestie afgehandeld. Tijdens de volgende vier uur had O'Kyle weinig meer te doen dan af en toe een kleine koerswijziging aan te brengen om uit te wijken voor een kleiner schip dat hun route kruiste of een vissersvaartuig dat op hun traject lag.

Toen ze Zeebrugge naderden, liet hij de kapitein waarschuwen en hij keek zwijgend toe hoe Levin de Messenger snel en moeiteloos de haven binnenloodste en afmeerde. Het daarop volgende jachtige lossen en laden kende hij van op de lonic, maar toch kwam hij onder de indruk van de opslagcapaciteit van de autodekken. Richard Palmer, de tweede, deed het werk dat van hem werd verwacht zonder één enkele keer het woord rechtstreeks tot O'Kyle te richten.

Hoewel de Messenger tien minuten te laat op haar tijdrooster was binnengelopen, zag kapitein Levin kans die achterstand bijna helemaal in te lopen door een vervroegd vertrek. Ze verlieten de haven van Zeebrugge slechts een paar minuten na één uur 's ochtends. Het kwam deels omdat zich voor de nachtelijke afvaart minder voertuigen aanboden, maar de verloren minuten werden hoofdzakelijk ingewonnen doordat de kapitein in een ijltempo een nagenoeg onzeevaardig schip de wal af werkte.

Voor de terugtocht naar Dover kreeg de tweede stuurman opdracht de wacht waar te nemen. Zodra de kapitein zich naar zijn kajuit begaf, verliet O'Kyle eveneens de brug en hij vroeg de kwartiermeester met hem mee te gaan.

‘Hoe dikwijls worden er reddingsoefeningen gehouden?’ vroeg hij, terwijl ze naar de reddingsboten op het Edek liepen.

De kwartiermeester bleef staan. 'Uiterst zelden, meneer. Door de wisseling van officieren en bemanning…

O'Kyle greep hem bij de arm. ‘Je moet me helpen, Walter. Zo heet je toch, nietwaar?’

‘Zeker, meneer. Wat wilt u dat ik doe?’

‘De drie volgende overtochten gaan we reddingsoefeningen houden.’

‘Drie keer? De bemanning zal daar niet gelukkig mee zijn. Is één keer niet voldoende?’

‘Nee. Maar nu gaan we eens onderzoeken hoe het met de reddingsapparatuur aan boord gesteld is.’

Drie uur later had O'Kyle een inventaris opgesteld. Tot zijn geruststelling was de uitrusting van de Messenger niet alleen conform, maar overtrof die zelfs in aantal en kwaliteit de wettelijke voorschriften.


Zodra O'Kyle in Dover afgemonsterd was, begaf hij zich naar de Gentlemen's Club. Deze club was een ontmoetingsplaats voor de officieren van de kanaalveerboten. Ze konden er hun scheepvaartproblemen met elkaar bespreken en een borrel drinken buiten de sluitingsuren van de strenge Engelse drankwet.

Zoals hij had verwacht, vond hij George, de kapitein van de Spirit of Freedom in de leeszaal met voor zich een pot dampende thee. Hij zat verscholen achter een ochtendkrant, waarvan de drukinkt nauwelijks droog was. Toen O'Kyle nog derde stuurman was, had hij meer dan een jaar onder George op een tankschip gevaren. Ze hadden altijd best met elkaar kunnen opschieten. O'Kyle haalde voor zichzelf een koffie en ging naast George zitten.

‘Heb je een minuutje voor mij?’ Hij wist dat George zo dadelijk aan boord van de Spirit moest.

De kapitein vouwde z'n krant dicht. ‘Moeilijkheden?’

O'Kyle roerde nadenkend in z'n koffie: ‘Ik weet het niet. De Messenger is een vreemd schip. Vannacht had ik soms de indruk dat ze de neiging had naar bakboord over te hellen.’

‘Heb ik al vaker over horen klagen,’ zei George.

‘Wat kan de oorzaak zijn, denk je?’

George slurpte luidruchtig aan zijn thee. ‘Ach’ zei hij, ‘het schip is in 1980 van stapel gelopen. Sindsdien heeft men er allerlei kleine wijzigingen op aangebracht. Nieuwe pompen, alternators, navigatiemiddelen. Alles samen misschien een meergewicht van 100 ton buiten de oorspronkelijke stabiliteitsberekeningen van de scheepsbouwer.’

‘Dat zou toch geen verschil mogen maken?’

‘Niet als men het goed doet,’ zei George. ‘Maar er is nog iets.’ Hij stak de opgevouwen krant onder zijn arm, ten teken dat hij zinnens was op te stappen. ‘Een kapitein beschouwt het schip waarover hij het gezag voert als zijn schip. Maar een veerboot heeft verschillende kapiteins, omdat het ononderbroken in de vaart blijft, zodat het schip eigenlijk aan niemand toebehoort. Kleine fouten, zoals verkeerd stouwen van stuwagehout worden niet verbeterd. Kleine defecten worden niet hersteld. Men laat dat over aan wie erna komt.’ Hij stond op en maakte aanstalten om weg te gaan. ‘Sorry, ik moet aan boord.’

O'Kyle zei wrang: ‘Gisteren verliet Levin de haven van Zeebrugge zonder de ballasttanks leeg te pompen. De boeg lag een halve meter dieper dan de achtersteven.’

George ging opnieuw zitten. ‘Het kan niemand wat schelen,’ zei hij grimmig. ‘Ik zal je een verhaal vertellen. Op 29 oktober 1983 had m'n assistentbootsman nagelaten zowel de boeg- als de hekdeuren te sluiten. Zo ben ik vanaf de aanlegsteiger nummer vijf in Dover weggevaren. De fout werd opgemerkt toen we ons op nog 5 zeemijl van Calais bevonden. Het had een catastrofe kunnen worden.’

O'Kyle vroeg geschrokken: ‘Wat heb je daartegen ondernomen?’

‘Een memorandum geschreven aan Custers,’ zei George met een grimas, ‘waarin ik formeel eiste om verklikkerlichten op de brug te krijgen. Ik stuurde een kopie aan alle directeuren van de maatschappij. Weet je wat het antwoord was van een van de directeuren?’ Hij stond opnieuw op en imiteerde met hoge stem: ‘My goodness, heeft men nu al een verklikkerlicht nodig om te weten of de man die op het sluiten van de boegdeuren toezicht houdt, wakker en nuchter is?’

Hij draaide zich kwaad om, maar voor hij kon weggaan zei O'Kyle: ‘Wacht, George. Zeg me hoe ik met die verdomde boot moet varen.’

De kapitein van de Spirit keek over z'n schouder en zei met een grijns: ‘Héél snel en héél voorzichtig.’ Er kwam opeens een ernstige uitdrukking in z'n ogen: ‘Doe er vooral geen brute manoeuvres mee, Colin. Nooit hard stuur- of bakboord geven. De krengen zijn zo onstabiel als een loopse teef’


Hoewel het hooguit twintig minuten lopen was naar het kleine huisje dat hij met Winnie bewoonde, vroeg Palmer, zodra hij met zijn papierwinkel klaar was, aan de walklerk hem een taxi te bellen.

De man knipoogde. ‘Moet er een brand geblust worden?’

Palmer liep zonder te antwoorden naar buiten om de taxi op te wachten. Toen ook de chauffeur een variante bedacht op de bok en de haver, snauwde hij hem toe: ‘Ik betaal je om te rijden. Hou je schunnige opmerkingen voor je.’

Nog voor hij de sleutel in de voordeur gestoken had, wist hij dat Winnie niet thuis was. De overgordijnen van het slaapkamerraam op de eerste verdieping waren dichtgeschoven en toen hij in de gang kwam, zag hij onmiddellijk dat haar jas niet aan de kapstok hing. In de keuken was alles netjes aan kant en de kachel was niet aangemaakt. Met een beverig gevoel in zijn maagstreek ging hij naar boven.

Het bed was opgemaakt en bedekt met de zelfgehaakte bedsprei. Aarzelend bleef hij voor de kleerkast staan, bang dat haar kleren er niet meer zouden zijn.

Toen hoorde hij haar de voordeur openen. Hij stormde de trap af, zich bukkend om zich niet te stoten in het trapgat. Ze stond in de gang met een sjaal over het haar gebonden en zag er klein en kwetsbaar uit. In haar hand droeg ze een boodschappentas en hij rook de geur van versgebakken brood. De opluchting en de blijdschap haar terug te zien, maakten plaats voor een plotseling opkomende woede.

‘Waar was je?’ snauwde hij. ‘Je weet dat ik wil dat je thuis bent als ik eraankom.’

Ze keek ook kwaad. ‘Ik loop voor jou door de kou om vers brood te halen,’ zei ze gebelgd. ‘Je hoeft me niet te bedanken, hoor.’

‘Sinds wanneer haal je zo vroeg vers brood?’ Palmer wond zich meer en meer op. ‘Allemaal voorwendsels om achter die hoerenloper O'Kyle aan te lopen.’

Winnie smeet de boodschappentas tegen de vloer. ‘Van hem krijg ik tenminste nog eens een vriendelijk woord. Dat is meer dan…’ Ze zag hoe Palmer z'n hand ophief.

‘Nee!’ schreeuwde ze. ‘Niet slaan. Als je dat doet…’

Palmer sloeg haar met de vlakke hand hard in het gezicht en haar kreet van pijn maakte hem nog kwader omdat het allemaal haar schuld was. En hij haalde opnieuw uit, en nog eens en nog eens.