2
Zodra in Zeebrugge de kapitein het schip met zijn boeg in de – door de heipalen steeds nauwer toelopende – aanlegfuik had gemanoeuvreerd, werd de Messenger aan stuurboordzijde met trossen tegen het staketsel aangemeerd.
O'Kyle verliet de brug en begaf zich naar het G-dek waar Swain, de assistent-bootsman, al begonnen was met het openen van de boegdeuren. Vervolgens bleef hij van een afstand een oogje houden op Palmer, die met een nors gezicht de chauffeurs van de naar buiten rijdende voertuigen tot meer spoed aanzette.
Omstreeks de tijd dat het G-dek was gelost, lag het voorschip diep genoeg om de loopbrug naar het hoger gelegen E-dek op te trekken. Met een walkietalkie gaf O'Kyle opdracht aan de brug om de ballastpompen stop te zetten. Zodra de eerste voertuigen uit het bovenste autodek naar de kade rolden, verliet hij het schip om in de loods van Vesselly, de laadmeester aan wal, inlichtingen in te winnen over de in te schepen passagiers en lading.
Om 18.55 uur was het E-dek gelost en opnieuw geladen en keerde O'Kyle – in gezelschap van Vesselly – terug om het laden van het lager gelegen G-dek bij te wonen. Een paar minuten later zag hij een BMW de loopbrug oprijden. Aan het stuur zat een man met een opvallende zilverkleurige haarbos, gekleed in een donker pak met een wit overhemd en zwarte das, alsof hij van een begrafenisplechtigheid kwam. Tot zijn verbazing zat achter in de auto een Duitse herdershond. Met opgeheven hand gaf hij een teken tot stoppen.
‘U weet toch dat men niet zomaar honden in Engeland mag binnenbrengen, meneer,’ zei hij beleefd door het open raampje. ‘Het dier zal in quarantaine moeten.’
De man overhandigde hem een instapkaart, samen met een opengevouwen brief.
‘Mijn naam is David Marcke,’ zei hij opgewonden. ‘Dit is mijn legitimatie als bijzonder commissaris van Jonson & Jonson. Ik moet dringend mevrouw Monique Montagne-Jonson spreken. Hebt u die aan boord zien komen?’
‘Nee, meneer,’ antwoordde O'Kyle, ‘maar u kunt in het purseroffice vragen haar om te roepen. Maar als ik u was, zou ik mijn hond niet meenemen.’
‘Ik ben niet van plan om in Dover van boord te gaan,’ zei de man.
O'Kyle aarzelde even. ‘Zoals u wilt, meneer,’ zei hij en gaf een teken om verder te rijden.
In gedachten staarde hij de auto na, toen hem plotseling iets te binnen schoot. Hij onderbrak het gekscherend gepraat van Vesselly en riep de tweede stuurman aan. ‘Tweede. Heb je het leegpompen al gestart?’
Palmer stond een paar meter van hem vandaan, maar hield zich of hij hem niet hoorde. O'Kyle liep rood aan, maar wist zich te beheersen. Hij riep de brug op. ‘Zijn jullie al met pompen begonnen?’
‘Nee, sir.’
‘Verdorie kerel, begin er dan mee!’ Met stemverheffing, zodat Palmer de reprimande zou horen, vervolgde hij: ‘Ballasttanks nummer 3 en nummer 14 leegpompen met beide pompen!’
Uit de walkietalkie kraakte een verontwaardigd antwoord: ‘Maar sir. De tweede stuurman heeft ons geen…’
Boos schakelde O'Kyle de portofoon uit. Hij gromde tegen de laadmeester: ‘Palmer zou beter moeten weten. Iedere verloren minuut is even zoveel centimeters dat we met de boeg te diep liggen als we afvaren.’
De laadmeester grinnikte. In de kleine gemeenschap van de kanaalveerboten verspreiden geruchten zich vlugger dan de boten varen. ‘De man heeft zorgen, Chief U zou het kunnen weten. Zijn vrouwtje is vreemdgegaan.’
Zijn stemvolume was berekend om op te tornen tegen het lawaai van de stationair draaiende motor van een vrachtwagen, die zijn beurt afwachtte. Op hetzelfde moment sloeg de motor af. Zijn laatste woorden klonken daardoor alsof hij een scheepsroeper gebruikte.
Palmers woede-uitbarsting kwam even onverwacht als heftig.
‘Wat zei je, klootzak,’ schreeuwde hij. ‘Kom es aan boord als je durft, dan zal ik je laten voelen wat vreemdgaan is.’
Daarbij zwaaide hij in het wilde weg met de aan een lus bengelende walkietalkie en raakte een voorbijrijdende auto in de voorruit. De ruit versplinterde in ontelbaar kleine stukjes en de auto stopte abrupt, zodat de volgende er met een klap tegenaan reed. De chauffeur van de beschadigde auto sprong naar buiten.
‘Verdomde idioot. Zie nou wat je doet.’
Palmer was totaal over z'n toeren. ‘Wat zeg je? Idioot? Zal ik je overboord smijten?’
De stem van O'Kyle kwam snijdend tussenbeide.
‘Meneer Palmer! Hou je gedeisd!’
Hij haalde diep adem en met een beheerste stem vervolgde hij: ‘Ik neem over. Ga naar het achterdek tot je gekalmeerd bent.’
Palmer trok een gezicht alsof hij O'Kyle te lijf wilde gaan. Met zichtbare moeite wist hij zich te bedwingen en hij maakte binnensmonds vloekend rechtsomkeert. In plaats van – zoals hem bevolen was – naar zijn post op het E-dek te gaan, bleef hij in de buurt staan toezien hoe O'Kyle orde in de chaos probeerde te scheppen en zijn taak van laadofficier voor hem uitoefende.
Vanwaar O'Kyle stond, zag hij dat de file nog maar een twintigtal auto's lang was. Met zijn portofoon zocht hij contact met de brug.
‘Kwartiermeester. We zijn bijna klaar. Tijd om harbour stations om te roepen.’
Even later klonk door de scheepsomroep het waarschuwingssein. Op hetzelfde moment zag O'Kyle Palmer staan. Hij ging ervan uit dat de man nu wel gekalmeerd was en dat hij was teruggekeerd om zijn taak als laadofficier opnieuw op zich te nemen. Hij maakte een vaag gebaar in Palmers richting en zonder een woord tot hem te richten keerde hij zich om en begaf zich – zoals voorgeschreven – naar zijn post op de commandobrug.
Om 19.25 uur hoorde Palmer over zijn eigen portofoon de instructies die O'Kyle aan de brug doorgaf. Hij zag dat de ander zijn richting uitkeek, maar hij vermeed hem in de ogen te kijken. Hij zag wel het gebaar om over te nemen, maar vertikte het om erop in te gaan. Als de eerste stuurman het zich kon permitteren hem in het bijzijn van ondergeschikten te vernederen, dan moest hij zich nu maar de moeite getroosten hem een uitdrukkelijke tegenorder te geven. Tot zolang beschouwde hij zich als van zijn taak ontheven.
Hij was door de drank beneveld en zo bezeten van een verlangen om O'Kyle te laten boeten, wegens Winnie, dat het zijn oordeel des onderscheids volkomen had verwrongen.
Met lange passen beende hij naar zijn post op de achtersteven van het E-dek, het aan O'Kyle overlatend of er al dan niet toezicht op het sluiten van de boegpoorten zou worden uitgeoefend.
Marc Swain, de assistent-bootsman, was sinds de vorige dag achttien uur in touw.
Zodra de Messenger in Zeebrugge gemeerd lag, zorgde hij voor het openen van de boegpoorten. Daarna ging hij naar het C-dek om toezicht te houden op het schoonmaken van de restaurants en cafetaria's.
Een kwartier later arriveerde ook de bootsman op het C-dek.
‘Kom,’ zei hij, ‘ik betaal je een borrel omdat je zo goed van aanpakken weet.’ De normale routine was dat Swain gedurende de overtocht een paar uur te kooi kon gaan, maar hij had tijdens de run naar Zeebrugge de bootsman vervangen bij het toezicht houden op reparatiewerkjes.
‘Liever niet,’ zei Swain, ‘ik loop hier bijna te slaapwandelen.’
‘Hé zeg! Je gaat van mij toch geen borrel weigeren?’ De bootsman duwde Swain voor zich uit naar de tapkast van de kleine bar. ‘Een dubbele, tweemaal.’
‘Ho, ho. Niet voor mij. Je weet dat ik geen drank verdraag.’
De bootsman bekeek z'n assistent geringschattend. ‘Drink op, man! Daar word je volwassen van. Zijn stem duldde geen tegenspraak. Zodra Swain z'n glas plichtsgetrouw had leeggedronken, bestelde de bootsman opnieuw. Hij zag dat de drank z'n uitwerking begon te krijgen op het – door gebrek aan slaap – weerstandloze lichaam van de jongeman.
‘Oké, Marc,’ zei hij toen, ‘ga nu maar wat pitten.’
De assistant schudde vermoeid het hoofd. ‘Kan niet meer. Ik moet straks de boegdeuren sluiten.’
‘Kruip in je kooi, kerel. Ik neem het verder wel van je over.’
‘Als jij het zegt…’
Swain verliet met een handgebaar als afscheid het C-dek en begaf zich naar zijn kooi. Terwijl hij zijn schoenen uitschopte, was hij al half in slaap, gerustgesteld door de gedachte dat de bootsman met overnemen bedoeld had, dat hij voor het sluiten van de boegdeuren zou instaan.
Het gezegende talent van de jeugd om door alles heen te kunnen slapen, zorgde ervoor dat hij niet wakker werd toen hij door de luidspreker in zijn hut naar z'n post bij de boegdeuren werd geroepen.
Toen het schoonmaken van de passagiersaccommodaties klaar was, begaf de bootsman zich naar het G-dek, waar hij de leiding had over het met kettingen verankeren van de trucks en autobussen, een taak die door de zeelui met tegenzin werd gedaan. Omdat het een kalme zee was, besliste hij de zaak te laten voor wat ze was, maar voor alle zekerheid liet hij de eerste stuurman ervan in het ongewisse. De bootsman had een heel beperkte opvatting van zijn taak en de eraan verbonden verplichtingen, een instelling die er niet op was verbeterd, sinds z'n gesprek met superintendent Jones in de Gentlemen's Club in Dover.
Toen de laatste auto geladen was, sloot hij de toegang tot de veerboot af met een ketting, als een zichtbaar teken dat het sluiten van de boegpoorten ging beginnen. Hoewel hij er quasizeker van was dat Swain niet zou verschijnen om het paneel te bedienen, verliet hij als laatste man het G-dek, zonder er zich ook maar een enkel ogenblik om te bekommeren of – bij afwezigheid van zijn assistent Swain – iemand anders de binnen- en buitenboegdeuren zou sluiten.
Om 19.13 uur verscheen de eerste stuurman op de brug. Kapitein Levin vroeg hem niet of op de autodekken alles veilig en geborgen was en O'Kyle bracht er geen rapport over uit. Op alle veerboten van Jonson & Jonson werkte men volgens het systeem van de ‘negatieve rapportering’ en dus ging ook Levin ervan uit dat de boegpoorten dicht waren, aangezien men hem het tegendeel niet had gerapporteerd.
Kapitein Levin wachtte tot aan de wal het rode licht uitging en het groene ging branden.
‘Trossen los, Chief.’
Hij opende de schuifdeur en stapte op de open stuurboordvleugel van de brug. Terwijl hij een oogje hield op het binnenhalen van de trossen, regelde hij op de console het toerental van de machines.
‘Langzaam achteruit.’
Het was 19.35 uur, plaatselijke tijd.
Er waren 459 passagiers en een 80-koppige bemanning aan boord. Op de autodekken stonden 81 personenvoertuigen, 47 vrachtvoertuigen en 3 autobussen. 374 passagiers hadden voor hun overtocht slechts één pond sterling betaald ingevolge een promotieaanbod van het populaire Engelse blad ‘The Sun’.
De Messenger of Freedom voer langzaam achteruit tot aan het einde van de Kennedykaai. De eerste stuurman was nu op de bakboordvleugel gegaan, zodat beide officieren het manoeuvre zowel naar achter als langszij konden volgen. In de zwaaikom liet de kapitein het schip over stuurboord keren, zodat het met de boeg naar de binnenhaven en de daarachter gelegen open zee kwam te liggen.
De kapitein verliet de brugvleugel en schakelde de telegraaf op een voorwaartse stand waarmee de veerboot een snelheid van 10 knopen kon halen.
Precies op het moment dat hij de verstelbare schroeven vanuit hun vrijloopstand naar voorwaartse snelheid wilde overschakelen, trok iemand de deur van de stuurhut open en schreeuwde: ‘Stop! Niet verder varen! Men probeert het schip te kelderen!’