2

Het hoofdkantoor van Jonson & Jonson in Londen was gevestigd in een statig gebouw met twaalf etages aan Regent Street. Het kantoor van Anthony Montagne-Jonson, de president van de Raad van Directeuren, was op de bovenste verdieping van het gebouw en zag uit op Oxford Circus en de BBC-gebouwen op Langham Place.

Toen Anthony om negen uur zijn kantoor binnenkwam, stond Ronald Custers, zijn vice-president en tevens general manager van Jonson & Jonson, hem op te wachten.

‘Goedemorgen, Anthony,’ groette hij beleefd. Custers was een rijzige man, met lichtbruin, kortgeknipt haar en bruine ogen. Zoals gewoonlijk droeg hij een driedelig streepjespak. Hij legde een dossier op het bureau.

‘Hebt u het jaarverslag al gelezen?’

Anthony ging achter het bureau zitten.

‘Ja,’ bromde hij, ‘minder slecht dan verwacht. We maken tenminste nog wat winst.’

‘Dat is waar,’ gaf Ronald Custers toe, ‘maar zodra de Baron Léon in de vaart komt.’

‘Kom op, Ronald,’ zei Anthony ongeduldig. ‘Daar sta je me niet voor op te wachten. Waar gaat het om?’

‘We zullen het schip niet kunnen uitvlaggen naar Hongkong om het daarna van de hand te doen.’

‘Waarom niet?’

Custers aarzelde. ‘Nou, eh… de bouw van het schip werd met overheidsgeld gefinancierd. U weet dat een van de voorwaarden was dat het schip onder Engelse vlag moet varen.’

‘Spel me niets op de mouw, Ronald. De helft van de Britse vloot vaart tegenwoordig onder een fiscaalvriendelijke vlag. Wat is de ware reden?’

Ronald Custers keek door het raam naar de drukte op Oxford Circus. ‘Uw vader is van mening dat het teveel aan scheepsruimte maar tijdelijk is. Hij heeft laten weten dat hij zijn veto zal stellen in de aandeelhoudersvergadering.’

‘Zijn veto kan me gestolen worden. Ik bepaal hier de gedragslijn,’ zei Anthony op een hoge toon. ‘Ik ben president van de Raad van Directeuren.’

‘Kom, kom,’ zei Custers kalmerend. ‘We kunnen hem beter zijn zin geven.’ Hij keek Anthony met een veelbetekenende blik aan. ‘Als ons… hm… herstructureringsplan lukt, heeft het immers geen belang meer wat er met de Baron Léon gebeurt.’

‘Nee,’ antwoordde Anthony opgewonden, ‘vader kan…’ Hij onderbrak zichzelf ‘Ja,’ zei hij en kreeg een kleur. ‘Jaja, dat is waar. Daaraan had ik niet gedacht.’

Custers wilde wat zeggen toen de telefoon overging. Anthony nam de hoorn op. ‘Baron Montagne-Jonson voor u, meneer,’ zei een secretaresse. Anthony gaf de ander een teken dat hij hem alleen moest laten. Daarna drukte hij op een toets.

‘Goeiemorgen, vader,’ zei hij zacht.

De baron negeerde de begroeting. ‘De vergadering van de British Society is voor overmorgen,’ kraakte z'n stem door het luidsprekertje. ‘In Schotland. Braemar. Zo lijkt het dat we naar de spelen gaan kijken. Zorg dat je om halftien op Heathrow bent.’

‘Goed vader,’ zei Anthony gedwee. ‘Eh… wat de Baron Léon betreft…’

Léon Montagne-Jonson viel hem in de rede. ‘Je kent mijn standpunt. De laatste drie jaren heeft geen enkele rederij nog een nieuw schip op stapel gezet. Ieder ogenblik kan het teveel aan scheepsruimte omslaan in een tekort en dan schieten de vrachtprijzen pijlsnel omhoog.’

‘Maar vader,’ protesteerde Anthony, ‘intussen riskeren we er veel geld mee te verliezen.’

‘Niet noodzakelijk.’ De stem van de baron klonk even koud als sprak hij tegen een wildvreemde. ‘Het geeft je de kans te tonen wat je waard bent. Tot overmorgen.’ De verbinding werd verbroken.

Anthony legde de hoorn neer en stak een sigaret op. Hij voelde alweer de pijn in zijn linkerarm opkomen. Stress, had de dokter gezegd. Ook te veel alcohol en sigaretten. Maar waarom had die pijn iedere keer iets met vader te maken? Hij liep naar de bar en schonk zich een whisky in. In twee teugen dronk hij het glas leeg. De spanning in zijn arm verminderde. Hij vulde het glas opnieuw en ging weer aan zijn bureau zitten. Nadenkend staarde hij naar het glas. Nog geen tien uur en hij was al aan z'n tweede whisky toe. Hij zou toch langzamerhand tegen geestelijke spanningen opgewassen moeten zijn. Was hij er soms niet voor opgeleid? Vooral de laatste jaren, toen vader nog zelf de leiding van het concern waarnam, had hij hem ieder belangrijk gesprek laten bijwonen. Als observator, niet als gesprekspartner, want vader drukte altijd zijn eigen mening door. Zo zou hij nooit met Adam hebben gehandeld. Heel zeker niet. Adam was vaders lieveling geweest. Zonder het uit te spreken had vader hem voortdurend het gevoel gegeven dat het de verkeerde zoon was geweest die bij het ongeluk met de raceboot was omgekomen. En toch zou hij vader tonen dat hij…

Zijn gedachtegang werd onderbroken door de intercom. ‘Ik heb alweer captain Eugène Erikson uit Oostende aan de telefoon,’ zei de secretaresse.

‘Erikson? Van ISA?

‘Ja, meneer. De International Seamen's Association. ‘Hij dreigt ermee naar de kranten te stappen als hij niet vlug voldoening krijgt.’

Anthony zuchtte. ‘Geef hem maar door. Maar stuur eerst Custers naar binnen.’

Hij stak een verse sigaret op en wachtte. Gelukkig dat hij iemand als Custers naast zich had. Die was een vindingrijk man en met zijn hulp zou hij hoge ogen gooien. Daar zou vader nog verbaasd van opkijken.

Custers kwam binnen en bracht op een blad twee koffies mee. Anthony schakelde het meeluisterapparaat in.

‘Met Anthony Montagne,’ zei hij.

Uit het luidsprekertje galmde een schorre stem. ‘Eindelijk! Hebt u m'n rapport over de Messenger of Freedom gelezen?’

Anthony nipte aan z'n koffie en keek vragend naar Custers. Die maakte een afwerend gebaar.

‘Nee,’ zei Anthony, ‘hebt u dat dan al opgestuurd?’

Damn it, mister! Ik heb het u een maand geleden opgestuurd. Aangetekend.’

‘U maakt een grapje, captain.’

‘Wat zegt u? Een grapje? Over de veiligheid van zeelui maak ik nooit grapjes.’ De schorre stem kreeg een onheilspellende klank. ‘Als u me niet ernstig neemt, staan u onaangename verrassingen te wachten.’

‘Wat insinueert u, kapitein? Stakingen?’

The hell! De International Seamen's Association laat niet met zich sollen.’

‘Doe geen gekke dingen, kapitein,’ zei Anthony geschrokken. Hij keek hulpzoekend naar Custers. Die maakte een teken dat hij het gesprek zou overnemen.

‘Ik heb hier onze general manager naast me. Die wenst u even te spreken.’ Hij overhandigde de hoorn aan Custers.

‘Luister, kapitein Erikson.’ De stem van Custers klonk bedrieglijk zacht. ‘De bouwplannen van onze veerboten werden vooraf door het ministerie van Verkeerswezen geverifieerd. Evenals de veiligheidsvoorzieningen.’

‘Maak dat uw grootmoeder wijs,’ gromde de kapitein. ‘Zelfs de toiletjuffrouw op de Messenger weet dat het schip al sinds zijn tewaterlating in 1980 naar bakboord overhelt.’

Custers stem klonk nu scherper: ‘U verwacht toch niet dat we een veerboot uit de vaart nemen ter wille van zeemanspraatjes?’

‘Niet van u,’ zei Eugène Erikson nijdig. ‘U bent nog hartelozer dan het zoontje van Montagne-Jonson. Maar als de schepen van J & J voortaan langer dan voorzien in de havens blijven, denk dan maar dat het ook zeemanspraatjes zijn.’

‘Zover hoeft het niet te komen,’ zei Custers sussend. ‘Laten we liever de zaak uitpraten. Maar dat kan niet over de telefoon.’

‘Oké. Waar? Wanneer?’

‘In Dover. Einde van volgende week. Mijn secretaresse zal u bellen voor een afspraak. Ik zal Kirk Jones, de superintendent van de Messenger, meebrengen. Die coördineert de veiligheidsmaatregelen. Hij zegt dat we met beide benen op de grond moeten blijven.’

‘Hij lult uit z'n nek.’

‘Met beledigingen komen we nergens.’

‘Oké, oké,’ gromde Erikson en belde af.

Nadenkend legde Custers de hoorn op de haak en schakelde het meeluisterapparaat uit.

‘Wat doen we met die man, Ronald?’ vroeg Anthony met een kinderlijke klank in zijn stem.

‘Daar hoeft u zich geen zorgen over te maken,’ zei Custers geruststellend. ‘We hebben al andere katten gegeseld.’