11

Nadat de dronken tweede stuurman de messroom had verlaten, gaf ook O'Kyle gehoor aan de oproep door het omroepsysteem om zich naar de kapiteinshut te begeven.

Kapitein Levin was bezig z'n uniformjasje dicht te knopen toen hij de kajuitsdeur voor O'Kyle opende. Hij wees op de man die in hemdsmouwen in de schemerig verlichte hut op een kleine kleuren-tv naar de BBC-nieuwsberichten zat te kijken.

‘Dit is captain Jones,’ zei hij, ‘de superintendent. Hij wenst u te spreken.’

O'Kyle knikte en keek naar Jones, maar die had blijkbaar meer belangstelling voor de beelden over een bomaanslag op een pub in Londonderry.

‘Daarna verwacht ik u op de brug,’ zei de kapitein. Hij monsterde zich in een manshoge spiegel, die aan de achterkant van de kajuitdeur was bevestigd. ‘Zo dadelijk beginnen we met het inschepen.’ Hij haalde een kleine kam uit de borstzak van z'n uniformjas en kamde zorgvuldig zijn lange bakkebaarden. Daarna liet hij zijn ene ooglid wat zakken en keek naar O'Kyle. Die wist nu al dat het geen taxerende blik was maar een tic.

‘We zullen het best met elkaar kunnen vinden,’ zei Levin ernstig, ‘maar dan moet u wel met één ding rekening houden.’

De eerste stuurman knikte alleen maar.

‘We zijn altijd vooruit op onze afvaarttijden. Nooit achter,’ zei de kapitein uiterst streng en verliet de kajuit.

Het dichtvallen van de kajuitdeur was voor Jones het sein om op te kijken. Met de afstandsbediening smoorde hij het geluid van het toestel, maar hij knipte de plafondverlichting niet aan. Het flikkerende beeldscherm op de achtergrond maakte van zijn gezicht een onduidelijke, rechthoekige vlek, waarin een stel ongelijke tanden oplichtten toen hij een kille, onaangename glimlach toonde.

‘Zo, mister O'Kyle. Hebt u ernstig nagedacht over wat u vanmorgen door de telefoon werd gevraagd?’

De stuurman haalde met een gemelijk gezicht zijn schouders op.

‘Ik zie niet in wat ik voor u kan…’

Jones onderbrak hem. ‘Ik zal u zeggen waarover het gaat.’ zei hij kortaangebonden. ‘De vaartijd op het Zeebruggetraject moet met ten minste twintig minuten ingekort worden.’

O'Kyle wierp hem een ongelovige blik toe.

‘Kijk niet zo pietluttig,’ zei Jones, ‘u hoeft alleen maar een nieuwe koers uit te zetten. De hoeken af te ronden.’

‘Sir, u weet net zo goed als ik dat veerboten volgens een vaste koers varen.’

‘Dan moet er nodig iets aan worden gedaan,’ antwoordde Jones ongeduldig. Hij stond op en ging bij de grote zeekaart aan de wand staan. ‘In de Belgische kustwateren doen we onnodige ommetjes,’ zei hij. ‘Als we de Pas van 't Zand uit zijn, hoeven we niet helemaal om de zandbank van het Scheur heen te varen.’ Zijn dikke wijsvinger tikte tegen de kaart. ‘Op deze plaats kunnen we er rustig overheen. Er is diepgang genoeg.’

O'Kyle deed geen inspanning om in het halfduister de kaart te lezen. ‘Stel dat zoiets mogelijk is,’ zei hij met tegenzin, ‘dan moeten we daarna evengoed uitwijken voor de Droogte van Schooneveld.’

‘Niet bij hoogwater. Met de geringe diepgang van de Messenger kunnen we zonder gevaar over de westelijke uitloper.’

O'Kyle keek naar de toppen van zijn schoenen en zweeg.

‘Luistert u?’ vroeg Jones scherp.

De stuurman bracht zijn hoofd met een ruk omhoog. ‘Ja,’ zei hij stug, ‘ik luister, maar zie wel graag met wie ik spreek.’ Hij stak z'n hand uit en draaide het licht aan zodat Jones verrast met de ogen knipperde tegen de onverwachte lichtschijn. Hij deed z'n mond open om de stuurman af te snauwen, maar bedacht zich.

‘U moet begrijpen dat het belangrijk is,’ zei hij met overreding, ‘twintig minuten per overtocht betekent een besparing van veertig uur vaartijd per maand. Dat zijn acht supplementaire overtochten.’

De stuurman zocht vertwijfeld naar tegenargumenten. ‘We zouden de rode boeien aan de verkeerde kant moeten passeren. Nee, superintendent, het is te riskant.’

Hij zag het ongeduld in de ogen van Jones opvlammen.

‘Wat zegt u? Riskant?’ zei die vals. ‘In ieder geval minder riskant dan dronken op de brug van de Ionic staan met verkeerd ingestelde radars. Om de gevolgen van dat grapje te vergeten, hebben we nog een bedankje van u tegoed.’

O'Kyle zoog nadenkend op zijn onderlip: ‘Wat heb ik er eigenlijk mee te maken? Het is toch kapitein Levin die de koers bepaalt.’

Jones trok een onverschillige plooi in zijn gezicht. ‘Omdat we het de eerste keer niet officieel willen doen. Volgende vrijdag, dat is de zesde maart, zullen we een proefvaart houden. Intussen gaat u voor mij eens nauwkeurig de zeekaarten bestuderen en er een koers op uitzetten die ons op zijn minst twintig minuten vaartijd bespaart.’

De stuurman stond een tijdje broedend voor zich uit te staren. Ten slotte zei hij ernstig: ‘Ik zal die koers uitzetten, omdat u het mij beveelt. Maar ik zal waarschuwingen op de kaart aantekenen, zodat ze niet bruikbaar is. Ik weiger om op wat voor manier dan ook het schip of de passagiers in gevaar te brengen.’

Het gezicht van Jones vertoonde een gemeen spotlachje. ‘Begin nou niet met de heilige uit te hangen. Uw conduitestaat is daarvoor niet zuiver genoeg. Doe dus maar vlug wat u wordt opgedragen en hou er verder uw mond over.’

O'Kyle trok een stuurs gezicht. Hij haalde diep adem en wilde iets zeggen, maar deed het niet. In plaats daarvan liep hij naar buiten en trok de kajuitdeur met een klap achter zich dicht.


Kapitein Levin stond met op de rug gevouwen handen door de brede ramen van de commandobrug te kijken naar de dubbele rij vrachtwagens en personenauto's, die in de invallende duisternis hun beurt afwachtten om de twee dekken van het roroschip gelijktijdig op te rijden.

Toen Colin O'Kyle in de stuurhut verscheen, draaide hij zich naar hem toe en bestudeerde zwijgend de uitdrukking op zijn gezicht: ‘Zo, Chief. Bent u het eens geworden met de superintendent?’

De ander wist niet goed wat te antwoorden: ‘Nee… of ja, toch,’ zei hij nogal onnozel.

De kapitein wilde meer vragen, maar liet het daarbij. ‘Dan mag u nu met de inscheping beginnen, heren. U kent de procedures, nietwaar?’ Met half dichtgeknepen ogen keek hij van de eerste naar de tweede stuurman en overwoog of hij nog een opmerking zou maken over hun onderlinge rivaliteit. Hij besloot het niet te doen.

‘Zodra meneer O'Kyle ziet dat de laatste voertuigen op komst zijn, roept hij de brug op en beveelt de kwartiermeester om de harbour stations om te roepen. De bemanning is dan op post om van wal te steken, tegen de tijd dat de laatste wielen over de ophaalbrug rollen.’

De eerste stuurman trok een lang gezicht. Het betekende dat de dekofficieren de boegdeuren moesten verlaten nog voor die gesloten waren. Hij zei er niets over. Wel vroeg hij: ‘Hoe ken ik het geladen gewicht voor we afvaren? Er is geen automatische weegbrug.’

‘Dat doen we met de oude, vertrouwde vuistregel,’ zei de kapitein, ‘zodra we op zee zijn. U weet wel: één metrieke ton voor een auto en 14 ton voor een autobus. Voor de vrachtvoertuigen is er geen probleem. Die declareren hun gewicht.’

‘Maar kapitein,’ zei O'Kyle zorgelijk, ‘die manier van rekenen is sinds lang achterhaald. U weet toch ook wel dat de trucks meestal een te laag gewicht declareren.* Zo riskeren we met een overladen schip te vertrekken.’**

‘Zo is nu eenmaal de gang van zaken bij J & J, meneer O'Kyle. Leest u er de algemene instructies maar op na.’

De eerste stuurman antwoordde niet. Zwijgend dwaalden zijn ogen over de ultramoderne instrumentenpanelen. De Messenger beschikte over de modernste besturings- en navigatiemiddelen. Maar op het simulatiepaneel ontbraken niet alleen verklikkerlichten voor de toestand van de waterdichte deuren, maar ook de instrumenten om de diepgang van het schip af te lezen.

Hij zei verbijsterd: ‘Hebt u geen automatisch diepgangsregistreerapparaat, kapitein? Gunst, op de Ionic had ik tenminste een pneumatisch peilglas voor de diepgang.’

De kapitein maakte de top van z'n wijsvinger nat en streek er z'n bakkebaarden mee glad.

‘Daarin hebt u gelijk,’ zei hij nadenkend. ‘We hebben hier voor zowat ieder belangrijk onderdeel een verklikker, uitgezonderd voor de waterdichte deuren en de diepgang.’

Hij glimlachte vluchtig tegen Palmer. ‘Maar dat heeft ons er nog nooit van weerhouden haar veilig en snel naar de overkant te brengen, nietwaar tweede?’

Die trok een gezicht of iemand hem zijn laatste zuurtje had ontfutseld en bromde wat voor zich uit. De kapitein had niet veel meer van hem verwacht.

‘Zullen we dan maar, heren?’

Hij draaide hen zijn rug toe en koos een Romeo y Julieta uit zijn sigarenkoker. De volgende drie minuten was hij uiterst geconcentreerd bezig om deze aan te steken.


Nadat het laatste voertuig over de ophaalbrug was gereden, gebaarde O'Kyle naar de assistentbootsman, Marc Swain en zijn twee helpers, om hem te volgen: ‘Breng elk een lantaarn mee.’

Hij verliet het schip en probeerde van de kade af aan de merktekens op de boeg de diepgang te lezen. Door de deining van het water kon hij in de toenemende duisternis de diepgang niet nauwkeurig vaststellen. Die was tussen 5,63 m en 5,76 m. Aan de brede, fel terugwijkende achtersteven was het helemaal onmogelijk de merktekens af te lezen.

Toen hij weer aan boord kwam, stond de kwartiermeester hem met een verontrust gezicht op te wachten. ‘Het is donderen op de brug, meneer,’ zei die. ‘We zijn al meer dan tien minuten over tijd.’

‘Is dat zo?’ vroeg O'Kyle onverstoorbaar. ‘Laat dan nu maar harbour stations omroepen.’ Hij bleef rustig staan kijken hoe onder leiding van Swain de binnenste en buitenste boegdeuren werden gesloten en vergrendeld. De sluitingsprocedure was ternauwernood begonnen, toen hij – door de nog open boegdeuren – zag hoe het schip zich, achteruitvarend, als een opgejaagd stuk wild van de aanlegplaats verwijderde.

Zonder zich te haasten begaf hij zich naar de brug. Toen hij in de stuurhut arriveerde, had de kapitein het schip al buiten de haven van Dover gebracht. Hij keurde O'Kyle geen blik waardig. Hij drukte de hefboom van de combinator naar de hoogste stand. ‘Hou haar op volle kracht vooruit tot aan de overkant,’ zei hij tegen de tweede stuurman. Pas daarna verwaardigde hij zich om O'Kyle aan te kijken.

‘Ik zal een memo opstellen over uw plichtsverzuim,’ zei hij en ditmaal was het niet wegens een tic, maar van verontwaardiging dat hij z'n ogen half dicht kneep. ‘Door uw schuld zijn we voor ten minste twee overtochten achterop op ons vaarschema.’

‘Zeker, sir,’ antwoordde O'Kyle, ‘maar ernstiger is, dat het schip werd overladen. Weet u dat we op zijn minst 8 cm te veel aan diepgang hebben?’

‘Ach wat,’ zei de kapitein, ‘waar spreekt u over. Dat is maar een kwestie van inches.’

‘Inches die de stabiliteit in gevaar kunnen brengen, sir. En met de 243 passagiers die we boven het toegelaten aantal aan boord hebben, worden de zaken er niet beter op. Hoe wilt u dat ik zoiets in het logboek schrijf?’

De kapitein opende de schuifdeur naar de brugvleugel en wuifde O'Kyle naar buiten. Hij ging mee en sloot de deur achter hen. Met de handen op de reling bleef hij staan en staarde naar de kilometer lange fosforescerende streep kielwater die zich achter de Messenger aftekende. De uitdrukking op zijn gezicht hield het midden tussen de trots van een heerser en bezorgdheid om z'n onderdanen. Bewust liet hij de stilte tussen hen duren.

‘Het logboek is op de kanaalveerboten nooit een probleem geweest,’ zei hij toen rustig. ‘Volgens de scheepswerf mag onze diepgang niet meer zijn dan 5,68 m. Dat is dus wat u in het logboek schrijft.’ Hij maakte een weids gebaar naar de fel verlichte ramen van de passagiersaccommodaties. ‘En de passagiers die we vandaag te veel aan boord hebben, voegen we aan de telling van de volgende overtocht toe. Zo is iedereen tevreden.’

Ook O'Kyle liet de stilte duren. Niet om het effect, maar omdat hij tijd nodig had om een opkomende woede te bedwingen. ‘Is dat geen vorm van schriftvervalsing?’ vroeg hij toen min of meer beheerst.

‘Zo zou u het ook kunnen noemen,’ zei de kapitein onbewogen, ‘maar dat is een verhaal dat u aan mijnheer Custers moet vertellen. Of beter nog, aan de waterschout van het Graafschap Kent. U kunt hem dan meteen uitleggen hoe u het logboek van de lonic inschreef’

Endnotes

* Geïnspireerd door het Report of the Court of Formal Investigation, opgesteld naar aanleiding van de ramp mer de Herald of Free Enterprise. Deel II nr. 32: De praktijk om 1 metrieke ton te rekenen als gemiddeld gewicht voor een doorsneeauto met bagage, brandstof en persoonlijke bezittingen is achterhaald. Voor de vrachtwagens overtrof het werkelijke gewicht het aangegeven gewicht met 13 percent.

** Idem Deel I nr.8.5: (…) dat het schip in werkelijkheid overladen was bij vertrek.