1
Om 18.25 uur arriveerde David aan de Car Ferry Terminal van Jonson & Jonson in Zeebrugge. Op het grote parkeerterrein stonden diverse files van personenauto's en vrachtwagens hun beurt af te wachten voor de inscheping. De auto van Anthony zou daar niet tussen staan, omdat hij als reder bij voorrang aan boord mocht. David parkeerde zijn auto naast het langwerpige gebouw van de terminal. In de moderne lokettenzaal van de benedenverdieping heerste een rustige sfeer. Hij liep naar een van de loketten en legitimeerde zich als bijzonder commissaris van J & J.
‘Kunt u zorgen dat ik onmiddellijk aan boord kan?’
De loketbediende aarzelde even, maar schreef toen zijn naam en autonummerplaat op een speciale instapkaart. ‘Rij direct naar de loods van de laadmeester,’ zei hij. ‘Die zal ervoor zorgen dat u onmiddellijk aan boord kunt.’
Een paar minuten voor zevenen reed hij over de loopbrug naar de gapende muil van het onderste garagedek van de Messenger of Freedom. Een officier in een duffelcoat hield hem tegen en maakte bezwaren, toen hij zag dat er achter in de auto een hond zat. David legitimeerde zich opnieuw en beloofde in Dover niet van boord te gaan met Virtus. De officier trok een gezicht alsof hij al genoeg muizenissen aan zijn hoofd had, maar liet hem verder rijden.
David had al dikwijls de overtocht met een kanaalveerboot gemaakt en zoals altijd bezorgde het hem een huiverig gevoel. Het was alsof hij een metalen grafkelder inreed, een vochtige onderwereld van mechanisch arbeidsvermogen. In het vale licht van de verspreide tl-buizen werd het naargeestige kerkhofgevoel aangewakkerd door het gedreun van tientallen motoren, krijsende remmen, en het van de stalen wanden en dekken terugkaatsende lawaai van wegreuzen, die ratelend over metalen drempels reden.
Hij parkeerde zijn auto achter een enorme truck met oplegger en toen hij wilde uitstappen, stopte er achter hem met een ruk – op ternauwernood tien centimeter van zijn achterbumper – een twintigtonner, geladen met vaten. Onwillekeurig trok hij zijn hoofd in.
Virtus had zich op de achterbank van de auto zo klein mogelijk gemaakt en toen David uitstapte, liet hij klagende piepgeluidjes horen. Zijn zachte, bruine ogen keken hem smekend aan en David had het hart niet om hem achter te laten in de ketelmuziek van het gigantische scheepsruim.
‘Kom,’ zei hij en nog voor zijn stembanden het geluid van het woord helemaal hadden gevormd, stond de hond al naast hem en drukte zich tegen zijn dijbeen aan.
Zo zuinig mogelijk ademend vanwege de uitlaatgassen, volgde hij de op de wanden geschilderde aanwijzingen. Hij vond zijn weg door smalle gangen en over resonerende ijzeren trappen, tot hij – met Virtus op de hielen – het hoofdtrappenhuis bereikte. Het C-dek, met de salons, cafétaria's en restaurants voor passagiers, was maar een verdieping hoger.
Daar begaf hij zich direct naar het purseroffice. De man achter de balie keek met opgetrokken neus naar Virtus.
‘Hé,’ zei hij, ‘u mag hier niet zomaar met een hond rondzwerven.’
David duwde hem zijn vipkaart onder de neus. ‘Ik zoek mijnheer Anthony Montagne-Jonson. Het is heel dringend.’
De purser trok beleefd zijn wenkbrauwen op. ‘Wie zegt u.
‘Meneer Montagne. De president van J & J.’
De purser was niet onder de indruk.
‘Ogenblikje.’
Met de wijsvinger volgend doorliep de man een lijst van reservaties: ‘Aha, de owner's cabin.’ Hij wees naar de trappen. ‘Op het B-dek, meneer. Eén verdieping hoger.’ Hij wendde zich tot een jongere assistent. ‘Wijs meneer de weg naar de eigenaarkajuit.’
Om 18.40 uur klopte David aan en opende, zonder een antwoord af te wachten, de deur van de kajuit, die op ieder schip van enige importantie permanent ter beschikking van de reder blijft.
Anthony stond met een fles in de hand over de salontafel gebogen, juist van plan om zich in te schenken. Hij draaide zijn hoofd naar de deur en David las in zijn ogen de weerspiegeling van opeenvolgende gevoelens, gaande van ergernis om de ongewenste onderbreking, tot opluchting en schuldbesef.
‘Het lijkt wel of glazen volschenken het enige is wat ik je nog zie doen,’ zei David luchtig.
Anthony kwam met een ruk overeind. ‘Hoe kom jij hier?’ vroeg hij schor.
David antwoordde niet onmiddellijk. Zijn ogen dwaalden door de salon en bleven rusten op Monique. Ze zat in een fauteuil, nog gekleed in de zwarte deux-pièces van de rouwplechtigheid, de mooie benen zedig over elkaar geslagen. Ze keek glimlachend naar hem op.
‘Ik wist wel dat je me zou vinden,’ zei ze tevreden en de lichtjes in haar goudbruine ogen schitterden als de diamanten van het juweel op haar blouse. Virtus ging naast haar stoel zitten en gaf haar een neusduwtje. Ze streelde hem over zijn kop en het dier kneep voldaan zijn ogen halfdicht.
David lachte haar toe. Hij had altijd een zwak gehad voor mensen die van honden houden. Toen draaide hij langzaam zijn hoofd naar Anthony. ‘Je hebt me heel wat te verklaren.’
De ander slikte. ‘Ik was van plan het je allemaal uit te leggen. Later.’
David schudde zijn hoofd. ‘Nee,’ zei hij vastbesloten. ‘Nu! Nog voor het schip afvaart.’
Anthony bleef met gebogen hoofd staan en staarde koppig in zijn glas.
David zei scherp: ‘Om je vaders woorden te gebruiken: ik wil weten hoe diep jij je in de merde hebt gewerkt.’
Het hoofd op de lange hals kwam met een ruk omhoog.
‘Vaders woorden! Vaders mening! Vaders geld! Verdomme, vader is dood.’
Met grote stappen liep hij heen en weer, zijn handen bewogen als losse aanhangsels om hem heen en een deel van de drank kwam op het tapijt terecht.
‘Hij had beter wat eerder kunnen doodgaan.’
Anthony zweeg, geschrokken van zijn eigen woorden.
In de kajuit heerste een onbehaaglijke stilte, slechts verstoord door het gezoem van de airconditioning.
David zei: ‘Zijn dood is zonder die woorden al verdacht genoeg.’
‘Verdacht? vroeg Monique geschokt. ‘Wil dat zeggen dat het geen zelfmoord was?’
Anthony zette met een klap z'n glas op de salontafel. ‘Hoe kun je daaraan twijfelen, zus?’ zei hij heftig. ‘Je hebt z'n afscheidsbriefje toch gelezen?’
Monique keek David vragend aan. ‘Nee. Hoe komt dat?’
David maakte een verontschuldigend gebaar. De politie heeft het dezelfde nacht meegenomen. Hij schreef Il faut savoir y mettre, le point. Maar al schrijft hij dat nog duizend keer, voor mij blijft zelfmoord ongeloofwaardig.’
‘Verdomme, David,’ schreeuwde Anthony, ‘je bent mijn vriend. Straks ga je nog vertellen dat ik hem heb gedood.’ Z'n ogen flitsten van Monique naar David. ‘Jullie mogen me nu niet in de steek laten,’ smeekte hij, nog altijd min of meer opgewonden, ‘als het allemaal achter de rug is, zullen jullie begrijpen waarom.’
Ze zaten een poos zwijgend bij elkaar en probeerden het groeiende wantrouwen van zich af te zetten. David besliste de dood van Montagne-Jonson te laten voor wat die was. Voorlopig althans.
‘Vertel het ons nu maar, Anthony,’ zei hij sussend, als tegen een kind. ‘Vertel ons wat je in het vliegtuig, op weg naar Braemar, bedoelde met je eigen ideeën. De ideeën waarvan je vader niets wilde weten.’
Anthony wiebelde met zijn hoofd.
‘Nee,’ zei hij ongelukkig. Hij keek Monique smekend aan. ‘Nee?’
‘Kom op, Tony,’ drong Monique aan, ‘misschien zal David je kunnen helpen.’
Anthony ging op de rand van een stoel zitten. Zijn kaakspieren bewogen zichtbaar onder zijn huid en weifelend keek hij van zijn zuster naar zijn vriend.
‘Hij heeft me belazerd, David,’ zei hij en zijn stem klonk een octaaf te hoog. ‘Destijds met het Albegasproject heeft hij mij bedrogen.’
‘Zonder je vader zou het een catastrofe zijn geworden, Anthony. De minister van Economische Zaken kan erover meepraten. Die betaalt nu de gebroken potten.’
‘Vader speelde onder één hoedje met de Algerijnen,’ klaagde Anthony verbitterd. ‘Hij heeft er een boel geld aan verdiend en ervoor gezorgd dat ik al het mijne kwijt ben. Toen ik erachter kwam, lachte hij me uit. In de haute-finance moet je niemand vertrouwen, zelfs je eigen vader niet, hield hij me voor.’ Hij leunde vermoeid achterover, en sloot de ogen. ‘Die dag begreep ik voor het eerst wat voor iemand hij was.’
David schudde nadrukkelijk het hoofd. ‘Je verbeeldt je die dingen. Ik heb de afwikkeling zelf meegemaakt. Dankzij je vaders tussenkomst heb je de helft van je vermogen kunnen redden.’
Anthony ging niet in op Davids terechtwijzing. Hij opende de ogen, maar bleef naar de zoldering staren. ‘Toen later Custers bij me kwam met het foefje van Verlucht om de EG op te lichten, wist ik dat dat de enige manier was om vader aan te pakken. Waanzinnig veel geld verdienen.’
‘In godsnaam, Tony,’ zei Monique.
Anthony keek haar sluw aan. ‘Wees maar niet ongerust, zus. Ik nam geen enkel risico. Mijn naam werd nergens in betrokken. Noch bij Veracomex, noch bij Eurotrucking. Het zijn Custers en Daelemans die hun nek hebben uitgestoken.’
‘En zo heeft Custers dus vat op jou gekregen,’ zei David. ‘Besef jij wel dat je mee aansprakelijk bent voor hun wandaden? Miljardenfraude. Oplichting van de verzekering. Om niet te spreken van de zelfmoorden die er waarschijnlijk geen zijn.’
‘Ik? Aansprakelijk? Waarom ik?’ Anthony's stem schoot de hoogte in. ‘Waarom vader dan niet? Ik was president, maar hij had het voor het zeggen.’
‘Hij wist van niets. Of wel soms?’
Anthony sloeg zijn ogen neer: ‘Nee.’ Hij dronk zijn glas leeg en greep naar de fles. ‘Jij ook, zus?’
Monique schudde ontkennend het hoofd. Sinds de dood van haar vader had ze geen druppel meer aangeraakt.
‘Jij wel hè, David?’
David begreep hoe belangrijk het voor Anthony was dat hij een whisky meedronk. Hij had er trouwens behoefte aan, maar wilde Monique niet in verzoeking brengen.
‘Later.’
Hij keek toe hoe de ander in één teug bijna een half glas whisky achteroversloeg en daarna met licht trillende handen een sigaret aan het verkeerde einde aanstak. Hoestend wierp hij de sigaret in de asbak en schudde een nieuwe uit het pakje. David bestudeerde nauwlettend zijn vriend. Het leek wel of de onschuldige vadercomplexen waaronder die zijn hele leven gebukt was gegaan, zich in zijn brein hadden ontwikkeld tot een kwaadaardig abces van waanideeën. Toch wekte hij de indruk te weten waarover hij het had. Anthony begon opnieuw te spreken.
‘Ben ik schuldiger dan de president van een bank die de aandelen van een wapenfabriek, of van een munitiefabriek, in portefeuille heeft?’ Hij sprong overeind en hield zijn hoofd schuin zoals zijn vader dat placht te doen. ‘Of schuldiger dan mijn vader, die op z'n minst vijf rederijen kapot geconcurreerd heeft? Om ze daarna voor een habbekrats over te nemen. Je weet ook wel dat dat niet altijd legaal gebeurde.’
‘We zijn hier niet om het doopceel van je vader te lichten.’
‘Verdomme, David. Je begrijpt er niets van. Als je mijn doopceel licht, doe je dat ook van hem. Ik heb al zijn eigenschappen overgenomen. Alles wat hij deed, vond je goed. Waarom dan niet van mij?’ Zijn stem kreeg iets kinderachtigs. ‘Ik heb me voor hem uit de naad gewerkt. Weet je waarom ik nooit ben getrouwd?’ Hij drukte zijn sigaret uit, maar stak onmiddellijk een nieuwe op. ‘Iedere keer als ik hem een meisje voorstelde, had hij er wat op aan te merken.’
‘Arme Tony,’ zei Monique medelijdend. ‘Waarom heb je me dat nooit eerder verteld?’
Anthony zweeg en de stilte bleef een hele tijd duren. Door de kleine luidspreker boven de deur klonk opeens een zachte gongslag en de stem van de omroeper zei: ‘Harbour stations. Stand by fore and aft.’
Anthony hief zijn hoofd op. ‘Het is zover. Iedereen wordt naar zijn post geroepen om het schip te laten vertrekken. Nog tien minuten.’ Hij greep zijn glas en dronk het verder leeg. Er parelden kleine zweetdruppels in de holte van zijn kin en hij veegde ze af aan de mouw van zijn overhemd. Zijn vader in Charles de Gaulle-houding imiterend, richtte hij zich op en benadrukte ieder woord met open handpalmen. ‘Toen ik bij vader kwam met het grote idee, luisterde hij nauwelijks.’ Hij zweeg opnieuw en staarde naar zijn lege glas.
David vroeg: ‘Wat voor idee?’
Anthony keek David recht in de ogen. ‘We worden waanzinnig rijk, David.’
‘Verdomme, Anthony. Wat was dat grote idee?’
Anthony wendde zijn ogen af ‘De aandelenmarkt was nooit zo gunstig geweest. Ik wilde de hele J & J santenkraam verkopen en voor het geld aandelen van Eurotunnel kopen. Het zou ons niet direct een controlerende participatie opgeleverd hebben, maar wel voldoende stemrecht om naar de Raad van Bestuur door te stoten.’
‘Jezus,’ zei Monique, ‘dat meen je niet.’
‘Toch wel, zus. De chunnel is de toekomst. Daar is geen houden aan. Maar vader en z'n clubje van ouden van dagen verkozen er de strijd mee aan te binden.’
Anthony ging opnieuw zitten en vulde voor de derde keer in het korte tijdsbestek zijn glas. Nu herinnerde David zich de toespraak van Montagne-Jonson in Braemar en de afwijzende houding van zijn zoon.
Anthony was niet meer te stoppen. ‘De British Society,’ hoonde hij, ‘met hun ideeën uit het Victoriaanse tijdperk. Terwijl ze discussiëren over verklikkerlichtjes aan boord van hun schepen, graven de anderen een dubbele spoorwegtunnel voor eenrichtingsverkeer onder het Nauw van Calais. Voor je het weet, razen daar pendeltreinen door van 800 m lang, met een snelheid van 160 km per uur, computergestuurd en uitgerust met de meest geperfectioneerde apparatuur op het gebied van elektronische controle, brandbestrijding en…’
‘Hé, wacht eens even!’ onderbrak David Anthony's betoog. ‘Het lijkt wel een reclamespot op de buis.’
Dit keer liet Anthony zich niet intimideren. Z'n glas met whisky bleef onaangeroerd op de salontafel staan. Z'n stem klonk hoog en gespannen. ‘De gentlemen van de British Society haalden het in hun hoofd om een voorlichtingscampagne te gaan voeren over de veiligheid, of liever de onveiligheid van de kanaaltunnel. Mijn god, vader weet niet waaraan hij begonnen is.’
Ze zaten er allebei als versteend bij. ‘Toe nou, Tony,’ zei Monique, je praat of vader nog leeft.’
‘Dat doet er niet toe. Hij. Z'n vrienden. Ze wilden de aandelenemissie van de chunnel ondermijnen, maar ze gaven er zich geen rekenschap van dat het internationale banksyndicaat dat erachter staat, duizend keer meer geld heeft…’ Hij zweeg en keek dreigend van de een naar de ander, alsof ze opeens vreemden voor hem waren. leder woord benadrukkend liet hij erop volgen: ‘En duizend keer minder scrupules.’
‘Scrupules?’ vroegen Monique en David gelijktijdig.
Maar Anthony hief luisterend het hoofd op. Hij fluisterde: ‘Hoor je het? De machines draaien.’
Ze keken alledrie naar buiten en zagen aan de langzaam voorbijglijdende palen van het staketsel dat het schip in beweging was gekomen.
Anthony ging bij het kajuitraam staan.
‘Nu zal het gebeuren,’ zei hij zacht. Hij keek om naar Monique en zei vriendelijk: ‘Daarom moesten wij allemaal aan boord zijn, zus. Jij, ik, Custers, Daelemans. Zodat niemand enige verdenking tegen ons zal gaan koesteren.’
David veerde overeind. Een kille angst maakte zich van hem meester. ‘Wat gaat er gebeuren, Anthony?’
De ander antwoordde niet direct en David schreeuwde: ‘God-nog-aan-toe. Wat heb je bekokstoofd?’
Hij schudde hem woedend bij de schouders.
Anthony keek hem wazig aan.
‘Je hoeft niet ongerust te worden. Er zullen geen slachtoffers vallen.’ Hij praatte alsof hij een van buitengeleerd lesje opzegde. ‘Ze hebben met alles rekening gehouden. Het weer. De stroming. De getijden. Maar men zal iedereen in volle zee van boord moeten halen. Kun je je indenken? De eerste maanden wil niemand nog met een veerboot varen.’
David stond er sprakeloos bij. ‘Je bedoelt… je bedoelt…?’
Anthony glimlachte bleekjes. ‘Ik zei toch dat ze geen scrupules hebben. Het is hun antwoord op de campagne van de British Society. Ze gaan de Messenger op een zandbank zetten. In volle zee nog wel.’
‘Jezus Christus!’ schreeuwde David.
Hij rukte de kajuitdeur open en stormde als een bezetene de lange gang door die naar de trap van de commandobrug leidde.
De deur van de owner's cabin bleef openstaan en na enige aarzeling stak Virtus zijn kop naar buiten en kwam achter David aan.