4
‘Kapitein,’ schreeuwde de roerganger, ‘het schip luistert niet meer naar het roer. Ik geef alles bakboord en het zwaait naar stuurboord.’
Kapitein Levin stond naast O'Kyle aan de stuurboordzijde van de brug. Hij wierp een snelle blik naar buiten. Er was niets dat de zwaai van het schip en de kurkentrekkerbeweging, die het zopas had gemaakt, verklaarde. De weersomstandigheden waren ideaal. Er was weinig zeegang en er waaide slechts een lichte bries uit het oosten.
‘Hou de inclinatiemeter in de gaten,’ zei hij scherp tegen de eerste stuurman.
Een paar ogenblikken later voelde hij onder zijn voeten het dek naar bakboord hellen. In die vreemde stand bleef het schip verder varen. De kapitein wist nu dat het schip in nood was en deed een vertwijfelde poging om het te stoppen.
‘Volle kracht achteruit!’
Hij sprong naar de telegraaf en rukte de hendel op achteruit. De reactie van het vaartuig was totaal onverwacht. In een onstuitbare beweging die voortdurend in snelheid toenam begon de veerboot over bakboord te kapseizen. Naarmate de slagzij toenam, werd de op volle kracht ach-teruitdraaiende bakboordschroef dieper ondergedompeld, terwijl het roer en de stuurboordschroef boven de zeespiegel verschenen en alle uitwerking verloren. Daardoor werd de neiging om naar stuurboord te zwaaien versterkt, zodat het schip – bijna geheel overzij liggend – pivoteerde en op het tijdelijke drijfvermogen van de gesloten bovenbouw voortdreef naar het ondiepe water buiten de vaargeul.
Op minder dan zeven kabels van de haveningang liep de Messenger of Freedom aan de grond, met haar stuurboordzijde boven de zeespiegel uitstekend en de voorsteven gekeerd naar de richting vanwaar ze was gekomen. De zee maakte zich snel meester van het onder het wateroppervlak liggende gedeelte van het schip.
Om 18.28 uur GMT, dat is 19.28 uur plaatselijke tijd, stopte de klok op de brug.
Sinds de eerste zijwaartse beweging voelde Colin O'Kyle het gevaar. Instinctief klemde hij zich vast aan de handgreep van de schuifdeur naar de stuurboordvleugel. ‘Hou je vast!’ schreeuwde hij. ‘We kapseizen!’
De roerganger reageerde onmiddellijk door met beide armen het kompas te omvatten, maar kapitein Levin bleef, nadat hij de machines op achteruit had gezet, met verwilderde blikken om zich heen kijken.
‘Kapitein! Pas op!’
Hij zag dat Levin koppig probeerde overeind te blijven staan alsof hij daardoor het schip wilde dwingen opnieuw waterpas te komen. De kapitein deed nog een wanhopige poging om bij de radio te geraken, maar de Messenger maakte zo snel slagzij dat hij vaste voet verloor en wanhopig om zich heen grijpend door de stuurhut buitelde, om aan de andere kant met een klap op de deurpost neer te komen. Een seconde later plofte de tweede stuurman boven op hem. De bewusteloze lichamen verdwenen onder het zeewater, dat door de open schuifdeur naar binnen drong en snel steeg. Op hetzelfde ogenblik gingen de lichten uit.
O'Kyle zocht steun voor zijn voeten op het instrumentenpaneel. Zijn ogen wenden aan de duisternis en hij zag nu het witte hemd van de roerganger, die nog met zijn bovenlichaam boven het water uitkwam. De man riep in paniek: ‘Chief! We vergaan! Wat moeten we doen?’
‘Kalm blijven,’ zei O'Kyle scherp, ‘Kom op! Grijp je vast aan mij.’
De roerganger kalmeerde en – zich vasthoudend aan O'Kyles benen – werkte hij zich omhoog naar de stuurboordvleugel.
‘Haal een touw,’ beval O'Kyle, ‘Vlug!’
De roerganger kroop over de scheepswand naar de nabije reddingsboot en haalde er een touw uit. O'Kyle maakte het vast aan de reling en liet zich in de halfduistere stuurhut neerzakken. Toen hij de twee mannen bereikte, zag hij dat Palmer bij bewustzijn was en zich reeds half uit het water had gewerkt.
‘Help mij,’ steunde de tweede stuurman, ‘mijn armen…’
‘Eerst de kapitein,’ hijgde O'Kyle. Hij trok Levin uit het water. De man was bij kennis en probeerde iets te zeggen, maar er kwam slechts wat bloederig schuim over zijn lippen. O'Kyle bond het touw onder zijn armen.
‘Ophalen!’
Hij gaf het bewegingloze lichaam een zetje, terwijl de roerganger steunend Levin omhooghaalde.
‘Hoerenjong!’ Palmer was nog nauwelijks bij machte om te spreken, maar zijn stem zinderde van haat. ‘Ik heb je door… Je wilt mij hier achterlaten.’
Zwijgend knoopte O'Kyle het touw over zijn borst. De ander kreunde van pijn.
‘Ja, roerganger. Trekken maar.’
De aan het touw bengelende Palmer zoveel mogelijk ondersteunend kroop O'Kyle mee omhoog.
Ze installeerden de twee mannen zo goed als mogelijk op de open brugvleugel. Kapitein Levin verkeerde in een traumatische shocktoestand en de tweede stuurman was er niet veel beter aan toe. O'Kyle wierp een snelle blik om zich heen. Hij zag de lichten van een vaartuig vanaf de haveningang hun richting uitkomen. Hij wist niet of de radiohut kans had gezien een noodsignaal uit te zenden, maar het was een geruststelling te zien dat er redding onderweg was. Al zou die voor velen te laat komen.
‘Er is hulp onderweg,’ zei hij tegen de roerganger. ‘Blijf hier en hou een oogje op de gewonden.’
Het was geen bemoedigende toestand. Het schip lag op zijn zij en stak half boven het water uit. Aan de achtersteven zag hij een paar gedaanten over de romp klauteren. Op z'n minst een van de scheepsmachines draaide nog op volle kracht en overstemde alle geluiden. Toch verbeeldde hij zich van alle kanten kreten om hulp te horen. Hij wendde zich tot de roerganger.
‘Haal eerst bijlen en touwen uit de reddingsboten,’ zei hij. ‘Sla zoveel ruiten kapot als je kunt en help de overlevenden op de romp te klimmen.’
‘Ja, sir.’
Hij zag de roerganger wankelen. Nu pas zag hij dat de man een diepe jaap over zijn gezicht had en veel bloed verloor.
‘Zie dat je matrozen vindt om je te laten helpen.’
Hij nam het touw mee en begaf zich opnieuw in de stuurhut. In een kastje onder het instrumentenpaneel vond hij een zaklantaarn. Vervolgens liet hij zich tot aan de toegangsdeur van de commandobrug neerzakken. Over de spijlen van de trapleuning werkte hij zich tot aan de dwarsgang van het B-dek, dat nu een verticale schacht was. De stormgreep aan de gangwand gebruikend als een soort klimpaal werkte hij zich omhoog tot aan de stuurboordtrap. Zo bereikte hij de grote cafetaria van het C-dek.
Met een vlugge beweging liet hij de lichtstraal rondgaan. Aan alle kanten zag hij mensen op de tast omhoog klauteren, aangetrokken door de kajuitramen, die zich als lichte vlekken tegen de duistere achtergrond aftekenden. De lichtstraal van zijn zaklantaarn bracht hen in opwinding.
‘Hier,’ riepen ze. ‘Goeie god, help ons.’
‘Volhouden,’ riep hij terug, ‘er is redding onderweg.’
Van alle kanten klonken nu stemmen. ‘We moeten eruit. We zullen verdrinken.’
Hij probeerde hen gerust te stellen. ‘Kalm blijven. Het water stijgt niet meer.’
Met de smalle lichtstraal onderzocht hij het wateroppervlak. Er dreven nog drenkelingen rond die – gehinderd door een dikke laag zwemvesten – moeite hadden het hoofd boven water te houden.
Hij riep de dichtstbijzijnde mannen aan. ‘Kom. We halen hen eruit.’
Ze trokken al wie ze konden vastgrijpen op het droge. Om de laatsten te helpen gaf O'Kyle de zaklantaarn aan een helper. Zelf liet hij zich in het water neerzakken. Watertrappelend baande hij zich een weg tussen de zwemvesten door en duwde al wie hij kon bereiken naar de helpende handen. Zoekend ploeterde hij voort, maar de koude zoog snel alle kracht uit hem weg en zijn lichaam werd volkomen gevoelloos. Hij wist niet meer welke richting hij uit moest en steunde met zijn hoofd op een zwemvest om uit te rusten. Misschien kon hij beter voor altijd blijven in deze – niet eens zo onbehaaglijke – wereld van duisternis en gevoelloosheid.
Opeens voelde hij steun onder zijn voeten en met zijn laatste krachten werkte hij zich uit het water. Hij bevond zich aan de andere kant van de cafetaria, in de doorgang naar het midscheepse trappenhuis. De flakkerende vlammetjes van de aanstekers van de drenkelingen waren hoog en ver verwijderd. Tussen de rommel en de glasscherven lag iets dat als een heupfles aanvoelde. Hij schroefde de stop eraf en rook eraan. Het was oude Ierse whisky. Dankbaar dronk hij een paar slokken en de drank liep als een vuur door zijn lichaam. Daarna voelde hij zich wat beter.
In de hoogte, waar de overlevenden zich hadden verzameld, hoorde hij kreten van opluchting toen iemand op de romp een ruit stuksloeg en een touwladder naar binnen wierp.
Hij wilde zich net in het water laten zakken om zich bij ben te voegen, toen hij achter zich een stem hoorde.
‘Nicky? Ben je daar? Hier David.’
O'Kyle bleef luisterend staan. Hij hoorde een vreemd gestommel en stak zijn hoofd door de deuropening van de toiletten en keek omlaag.
David had net zijn evenwicht herwonnen toen hij de waarschuwende woef van Virtus hoorde. Hij keek zoekend omlaag en wist niet wat hem overkwam toen het schip slagzij maakte en de kwartiermeester zwaar tegen hem aanviel. Ze glipten samen de trap af en buitelden in een kluwen van armen en benen door de kantelende dwarsgang. Het lichaam van de ander brak Davids val, toen ze met een klap tegen de bakboordwand terechtkwamen. Hij bleef versuft liggen en voelde dat hij door water werd opgetild. Het was ijzig koud en sneed als een mes door hem heen, tot hij dacht het niet langer te kunnen verdragen. Toen vervaagde de pijn en zijn lichaam werd een grote, gevoelloze luchtbel die op het water ronddobberde. Net zoals de papieren bootjes die hij destijds voor Philip had gevouwen en waarmee die zo graag had gespeeld.
Opeens begreep hij dat de dood van Philip niet echt was, maar slechts een dwangvoorstelling die zijn bewustzijn had beheerst. Het was duidelijk dat hij voor de tweede keer de kans kreeg om zijn zoon van de verdrinkingsdood te redden. Ditmaal zou hij niet te kort schieten.
Met wat halfslachtige bewegingen hield hij het hoofd boven water en de duisternis verontrustte hem niet. Het verbaasde hem evenmin toen Philip een hand op zijn schouder legde en hem hielp uit het water te kruipen. Dat kereltje is immers beresterk.
Hij bleef liggen en voelde hoe zijn zoontje hem het haar van zijn voorhoofd streek. Zijn handje was warm en vochtig. Vochtig zoals de tong van Virtus.
Met een schok kwam hij overeind en hij werd opnieuw door de koude overmeesterd.
‘Philip,’ steunde hij klappertandend. ‘Virtus.’
De hond antwoordde met opgewonden piepgeluiden.
David streelde hem over de rug. Toen hij hem daarbij aan de achterpoot raakte, maakte Virtus een klagend geluid. Voorzichtig tastte hij het bot af.
Hij haalde scherp adem. ‘Jezus.’
Het bot was nog intact, maar de huid hing er als een losse lap aan. Op de tast bond hij z'n zakdoek er omheen en de hond likte hem aan de hand.
‘Arme Virtus.’
David hees zich overeind, steun zoekend aan de wand, en de hond stond onmiddellijk mee op. David greep hem bij de halsband.
‘Zoek het vrouwtje, Virtus. Zoek Nicky.’
Gehoorzaam zocht de hond zich een weg over de wand van de gang. De inktzwarte duisternis werd af en toe door een lichtere plek onderbroken, telkens als ze onder de open deur van een stuurboordhut doorliepen. Voor Virtus was het gebrek aan licht geen probleem. Hij was een wezen dat zich meer door zijn reuk- dan door zijn gezichtsvermogen liet leiden. Strompelend volgde David Virtus, die hem er als een blindengeleidehond voor behoedde door de open deuren van de met water gevulde bakboordhutten te vallen. Hoewel de afstand niet zo ver kon zijn, leek de tocht oneindig lang te duren.
Toen bleef Virtus staan en snuffelde opgewonden in de hoogte. De eigenaarkajuit bevond zich boven hen en de deur was open. David zag dat Anthony's hoofd zich tegen de lichtere achtergrond van de deuropening aftekende. Het bewoog in hun richting.
‘Pijn,’ zei het hoofd, ‘verrekte pijn.’
‘Waar is Nicky?’ vroeg David.
Anthony kreunde: ‘Mijn arm…’
David liep een paar stappen terug en vond een stoel die god-weet-waar vandaan kwam. Door op de stoel te staan zag hij kans zich op te trekken tot in de kajuit. Het was er iets minder donker, en hij zag dat alle meubelen kriskras door elkaar lagen op en rond Anthony.
‘Nicky?’ vroeg hij, ‘ben je daar?’
Anthony antwoordde in haar plaats: ‘Ze is weg.’
David kroop op handen en knieën over de rommel – de scherpe randen van glasscherven negerend – en zocht tussen de door elkaar liggende meubelstukken naar Monique. Toen hij haar niet vond, keerde hij naar Anthony terug. Die lag op zijn buik bij de deuropening en ademde moeizaam.
‘In godsnaam, Anthony, waar is Nicky?’
‘Weggegaan. Jou achterna.’
Davids stem was glashard. ‘Als haar iets overkomen is…’
Anthony's stem klonk onmiskenbaar bevend. ‘Niet boos zijn, David. Ik heb dit niet gewild.’
‘O nee? Jullie hadden toch met alles rekening gehouden?’
‘Er moet iets misgegaan zijn.’ Anthony's stem klonk nu smekend. ‘Help me hier vandaan, alsjeblieft?’
David boog zich voorover en trachtte hem op de been te helpen.
‘Auw! Mijn arm!’
Die zat geklemd onder een zware tafel. Met moeite kon hij Anthony's arm vrijmaken.
‘Hoe komen we hier uit?’ vroeg Anthony.
‘Nog even geduld.’
Zijn ingeving volgend, kroop David opnieuw over het puin en een paar ogenblikken later had hij de tafelaansteker gevonden waarnaar hij zocht. Bij het kleine vlammetje lichtte het gezicht van Anthony bleek op. Zijn arm zag er lelijk uit.
‘Sta op. We gaan Nicky zoeken.’
‘Ik kan niet opstaan,’ jammerde Anthony. ‘Mijn been lijkt wel gebroken.’
‘Waar?’
David kneep in zijn dijbenen en kuiten, maar voelde niets abnormaals. Toen hij zijn knie raakte, slaakte Anthony een gil.
‘De knieschijf,’ zei David, ‘gekneusd, maar niet gebroken. Je kunt beter hier op me wachten.’
‘Nee,’ jammerde Anthony angstig, ‘ik blijf hier niet alleen.’
‘Goed.’
David zette de ander in zittende positie en duwde zijn benen door het deurgat. Daarna greep hij hem bij de halskraag en gaf hem een duwtje. Anthony schoof omlaag de gang in.
Hij gilde: ‘Pas op! Ik val.’
Door zijn lengte was het maar een val van een paar tientallen centimeters, maar Anthony zakte door zijn knie en kwam op de gekwetste arm terecht. Hij jengelde als een kind.
David liet zich na hem naar beneden zakken. Zodra hij in de gang stond, duwde Virtus zijn neus in de holte van zijn hand. Hij knielde naast zijn hond en kneep hem liefkozend in de natte vacht van zijn nek.
‘We moeten het vrouwtje vinden, jongen,’ fluisterde hij.