22
De wind was gaan liggen en er viel nog slechts af en toe een verdwaalde regendruppel toen de taxi halt hield bij de joodse begraafplaats. Hij betaalde de rit en stelde een fooi in het vooruitzicht als de bestuurder op hem wilde wachten. Daarbij vermeed hij de neerbuigende toon die hij normaal tegen zwarten en kleurlingen gebruikte.
Op het ogenblik dat hij uitstapte, kwam uit het bedehuis naast de ingang een begrafenisstoet te voorschijn. De kist, de aròn in het Hebreeuws, werd door verwanten en vrienden naar het graf gedragen. Na korte afstand werd de baar eerbiedig neergezet en nieuwe dragers verdrongen zich om hem op te nemen. Er waren vele handen en elk kreeg zijn beurt. Psalm 91 werd ingezet. Het leek Jacobs een goede manier om ongemerkt de begraafplaats te betreden. Hij bedekte zijn hoofd met een keppel en sloot zich aan bij de groep rouwenden. Niemand vond dat vreemd. Als een jood een begrafenisstoet passeert, wordt hij geacht de aròn een kort eindje te volgen uit eerbied voor de overledene.
Geloofd is de naam Zijner heerlijke regering.
De stoet hield halt bij een pasgedolven graf in de midden-beuk. Hij herinnerde zich vaag dat ergens langs een van de zijpaden aan zijn linkerkant ma begraven lag. Tijdens de begrafenis had zijn pleegvader bij de gedachtenisrede haar godvruchtigheid en haar milde karakter geprezen. Godvruchtigheid! Laat me niet lachen. Ma was zo vroom geweest als de achterdeur van een synagoge. En even gesloten.
De kist werd van de baar getild en neergelaten in het graf. De stem van de voorganger klonk gedempt maar hard genoeg zodat iedereen hem kon horen: ‘Ga henen naar uwe bestemming’, reciteerde hij. De menigte begon te wiegen, er werd geweend en geweeklaagd. Toen zijn pa begraven werd, werd er ook gezucht en gejammerd, maar plichtmatig, want hoe klein hij ook nog was, hij was de enige geweest die om hem treurde.
‘Rust wel en herrijs voor uwe bestemming’, reciteerde de voorzanger. Onwillekeurig voelde Jacobs aan zijn middel. Zijn bestemming zat in de broekriem. Dit was zijn verrijzenis.
Hij stond op het punt zich terug te trekken toen hij een zachte por in de rug kreeg. De naaste der verwanten had de spade uit de zandhoop genomen en liet wat uit de groeve opgedolven zand op de kist vallen. Dat herhaalde hij driemaal. De anderen volgden. Jacobs kon niet anders dan met de stroom mee te gaan. Hij lette erop dat hij de spade niet aan de man na hem aanreikte, maar weer in de zandhoop stak. Begraven is geen werk dat men elkaar uit de handen neemt, was een van de uitspraken van zijn orthodoxe pleegvader geweest. Nadat hij de dode eer had bewezen, liet hij zich afzakken naar de buitenste ring van omstanders en toen even later bij het open graf kaddisj werd gezegd, zag hij kans onopgemerkt te verdwijnen.
Al spoedig vond hij het graf van pa, verweerd en aangetast door de inwerking van bijna dertig jaar Afrikaanse zon op het Highveld, de hoogvlakte waarop Johannesburg gelegen is. Het graf lag samen met graven van andere joodse criminelen weggemoffeld achter een doornenhaag die tot drie meter hoog reikte. Hij vond het een onterende wijze om iemand aan de vergetelheid te onttrekken, vooral in het geval van pa die nooit lid van een joodse gemeente was geweest en die als hij de keus had gehad nooit met rituelen en kaddisj begraven had willen worden.
Maar dat het graf zo verscholen lag, kwam hem nu goed uit want zo bleven zijn activiteiten onzichtbaar voor de andere bezoekers van de begraafplaats. Hij hurkte neer en met zijn mes hakte hij een opening onder de horizontale grafsteen. Het was een heel karwei, de bodem was hard als glas. Toen hij diep genoeg was, stopte hij de opgerolde broekriem in het gat en vulde dat met de uitgegraven aarde. Hij trapte alles stevig aan, het was als dansen op het graf van pa, maar het doel was gerechtvaardigd. Terwijl hij ermee bezig was, begon het opnieuw te regenen. Toen hij klaar was, was hij kleddernat, zijn broekspijpen waren besmeurd en zijn nagels gescheurd. Hij deed een paar stappen terug en keurde het resultaat. Het was aan niets te zien dat hier iemand aan het werk was geweest. Wat er nog aan sporen achterbleef, werd door de regen uitgewist.
Schitterend.
Hij kon zich geen betere schuilplaats gedroomd hebben. Niemand zou het ooit in zijn hoofd halen hier te zoeken. De rust van het gebeente van een dode storen, is voor het joodse gevoel een ondraaglijke gedachte. Nou, hij wist met zekerheid dat pa zich niet gestoord zou voelen. Hij raapte een steentje op en legde dat op de grafsteen, een oud joods gebruik om de dode te eren. Naar datzelfde joodse gebruik moest je nadat je een begrafenis had bijgewoond drie keer je handen wassen. Hij strekte zijn armen voor zich uit en liet de regen zijn handen schoonspoelen. Dat volstond.
Dag pa. Ik heb mijn eed gestand gedaan.
Hij maakte rechtsomkeert en liep weg. Even overwoog hij een kort bezoek te brengen aan het graf van ma, maar hij verwierp de gedachte. Ma was een kille, slecht functionerende moeder geweest, die hem en Tamara had overgeleverd aan de grillen van een godsdienstfanaat omdat ze de armoede beu was. Hij had amper tien meter gelopen toen hij op zijn stappen terugkeerde.
Sorry, pa.
Hij pakte het steentje op en legde het twee rijen verder op een ander graf. Het was nergens voor nodig er toevallige bezoekers attent op te maken dat het graf van Aäron Jacobs bezoek had gehad.