5
Erasmus Jacobs werd wakker met een erectie, zoals iedere morgen. Hij keek op de digitale wekker naast het bed. De bleke cijfers op het LCD-display waren amper te ontwaren. Geërgerd krikte hij zich op een elleboog omhoog en bracht zijn gezicht dicht bij het schermpje: 6:45. Hij liet zich weer neervallen en probeerde nog wat te slapen, maar dat lukte niet. Niet met zo'n kanjer van een erectie. In Hillbrown, de rosse buurt van Johannesburg, had je daar geen last mee. Voor een paar rand kon je er de hele nacht rampetampen, je hoefde maar met de vingers te knippen en de hoertjes krabden elkaar de ogen uit om je te mogen pijpen. Dat kon hier natuurlijk ook, maar dan moest je naar het Schipperskwartier, zoals bij zijn vorige bezoek aan Antwerpen. De hoertjes kwamen er van alle windstreken, blank en zwart waren gelijk vertegenwoordigd. In vergelijking met Johannesburg was het hier duur, het basistarief was dertig euro of hetzelfde bedrag in dollar, wat je ook maar op zak had, en dat was dan goed voor maximaal tien minuten zuigen of neuken met wat geflirt. Daarna ging je onverbiddelijk de deur uit of je moest extra betalen. Wat een menagerie. Gelukkig was hij toen bij Marja terechtgekomen. Eenentwintig, Poolse roots en een natuurtalent dat hij sinds Tamara niet meer had ontmoet. Het had hem tweehonderd euro gekost, maar na twee uur wist ze hem nog zo te prikkelen dat hij halverwege tegen de muur opvloog toen hij zich voor de derde keer in haar leegstortte.
De drang tot masturberen werd onweerstaanbaar maar hij verzette zich. Vandaag kon hij zijn energie nuttiger gebruiken. Hij sprong uit bed en zette de tv aan. Cartoons en nieuws. Terwijl hij naar Tom en Jerry keek, werkte hij aan zijn conditie. Na een kwartier hield hij ermee op. Hij liep naar de badkamer en bekeek zichzelf in de spiegel. De baard was afschuwelijk maar voor de rest stemde zijn spiegelbeeld hem tot tevredenheid. Je kon zien aan de littekens dat hij al heel wat botten had gebroken en blessures had opgelopen, maar zijn conditie had er niet onder geleden. Zijn borst en schouders glommen van het zweet, maar zelfs de honderd push-ups hadden zijn hartslag niet noemenswaardig doen toenemen.
Na een koude douche droogde hij zijn baard met een föhn en trok zijn kleren aan. Het was halfacht. Rawstorne verwachtte hem om elf uur. De lunchpauze voor het personeel bij Blue Ground of Antwerp duurde van twaalf tot een, behalve op vrijdag want dan hadden ze na de middag vrij. Alleen Rawstorne en Rita Bleicher werkten door. Daarom had hij het plan opgevat met opzet te laat te komen. Hij zou zich pas aanmelden als iedereen al weg was, zodat hij alleen maar met Rawstorne en Bleicher had af te rekenen. Wel moest hij dan om elf uur opbellen om te laten weten dat hij later kwam, anders zouden ze zich ongerust maken en bij het hotel naar hem informeren. Dat kon maar beter niet gebeuren. Al bij al was hij er gerust op, het zou een zacht eitje worden.
Hij keek weer op zijn horloge. Nog vier uur. Het liefst zou hij meteen aan de slag gaan, maar dat kon niet. Hij moest zich aan het plan houden.
Volgens datzelfde plan zou hij het ontbijt op de kamer gebruiken maar hij had het gevoel dat die met de minuut kleiner werd en dus besloot hij naar beneden te gaan. Het Bökermes bevestigde hij met de schede aan zijn broekriem en hij drapeerde het gebedshemd erover. De revolver liet hij achter in de kleine bewaarkluis op de kamer. De lift bracht hem naar de begane grond. De ontbijtzaal bevond zich in een hoek van de L-vormige lounge achter de Godivashop. Slechts een vijftal tafeltjes was bezet, zakenmannen, meestal alleen, die zuinigjes aan een toast met marmelade knabbelden of hun koffie slurpten terwijl ze de ochtendkrant lazen of in hun mobiele telefoon prevelden.
Jacobs slenterde langs de welvoorziene buffettafel. Een oude man met witte schort en koksmuts sloeg met veel vertoon eieren in de pan. ‘Scrambled eggs, sir? Sunny side up? With bacon?’ Jacobs schudde het hoofd maar watertandde toen de geur van de bacon hem tot in de neusgaten drong. Hij liep door naar het deel van de tafel met kosjer voedsel en goot wat water over zijn handen aan de kleine waskom. Na het traditionele handwassen bestudeerde hij het aangeboden voedsel. Er was niet veel bij dat hem aansprak. Na een korte aarzeling koos hij voor een bord matsebrij, brood en een appel voor dessert. Terwijl hij ook nog een kop koffie op zijn dienblad zette, zwoer hij dat dit de laatste dag was dat hij kosjer wilde eten. Vanaf morgen zou hij zijn zin doen. Als hem dat beliefde, zou hij vlees en melkproducten mengen of varkensvlees en bloedworst eten. Ook scampi of kreeft stonden op zijn verlanglijstje. Hij ging zitten aan een achteraftafeltje met zijn rug naar de andere gasten en begon te eten.
Hij had amper een hap van de matsebrij in zijn mond gestopt toen een broodmagere chassied in zwarte jas met daaronder een zijden kuitbroek en strakke witte kousen tegenover hem kwam zitten. ‘Wos machst a Jid?’ vroeg hij.
Jacobs schrok zo dat de matsebrij hem bijna in het verkeerde keelgat schoot. Zijn brein werkte koortsachtig. De volgende vraag zou ongetwijfeld zijn: van waar ben je? Hij kon niet zeggen dat hij van Kaapstad kwam en riskeren dat de ander daar toevallig ook vandaan kwam of er familie had wonen. Joden over heel de wereld vormen één grote familie. Hij wees naar de matsebrij. ‘Gut, es gefelt mir.’
‘Yo. Matzoh brei vet zich tsu'gehn in dein moil.’
Jacobs knikte. ‘Dat klopt. Het smelt je in de mond.’ Hij ging door met eten.
‘Ik ben rabbi Avraham Binsky van de Kehilas Moreshes Yaakov Congregation in New York’, zei de chassied en wachtte tot de ander zich zou voorstellen.
‘Shmuel Levitt’, zei Jacobs. Hij fronste. ‘Zijn jullie niet in Jeroesjalajiem’, vroeg hij in het Engels maar Jeruzalem op zijn Hebreeuws uitsprekend.
‘Nain, nain.’ Tot Jacobs' opluchting ging Binsky nu ook over op Engels. ‘We zijn een unieke congregatie van Russische joden gevestigd in het hart van Flatbush, Brooklyn.’
‘Waarom uniek?’ vroeg Jacobs.
‘Omdat we vuur met vuur bestrijden. We houden seminaries om joodse families voor te bereiden op hun terugkeer naar Israël. Zij moeten ervoor zorgen dat Jeroesjalajiem een ondeelbare stad blijft, bestuurd door joden.’
Binsky zweeg en waste zijn handen, boog het hoofd en reciteerde over zijn bord challe het gebruikelijke gebed dat aan het eten van brood voorafgaat. Hij nam een hap voor hij verder ging met zijn betoog want na het ritueel wassen van de handen word je verondersteld een stuk brood te nuttigen voor je verder praat. Hij kauwde langzaam en zorgvuldig, slikte door en wees toen met een beschuldigende vinger naar Jacobs. ‘God heeft de hele wereld geschapen, maar dat kleine stukje land heeft de Almachtige voor ons joden bestemd. Het is de heilige plicht van de chassidim te zorgen dat dat zo blijft. Nain?’
Jacobs dacht aan zijn vrome pleegvader die met zijn strenge mores en zedelijke bepalingen het hele gezin tiranniseerde, die verontwaardigd terugdeinsde als een vrouw hem bij de begroeting een hand toestak, en voor wie de intifada die volgde op het bezoek van Ariel Sharon aan de Tempelberg slechts een bewijs was dat vreedzaam samenleven met de Palestijnen een illusie was.
Binsky bekeek hem achterdochtig. ‘Wel? Ben je het niet met me eens?’
Jacobs was het met alles eens zolang Binsky zich niet bemoeide met zijn plaats van herkomst. ‘Zeker weten.’
‘Ik woonde vorige maand in Washington een herdenkingsplechtigheid bij waar ook de ambassadeur van Israël een toespraak hield. Hij wist de situatie in het Midden-Oosten in één zin samen te vatten. Weet u hoe?’
Jacobs bleef hem het antwoord schuldig.
‘In de synagogen bidt men voor vrede, in de moskeeën preekt men de heilige oorlog. Hoe vindt u dat?’
‘Pinkt'lich.’
Binsky brak een stuk van zijn brood en stopte het in zijn mond. ‘Als we de Palestijnen over bepaalde wijken van Jeruzalem autonomie geven, plegen we zelfmoord. Je hebt gezien wat ze met het graf van Jozef hebben gedaan nadat Israëlische soldaten dat deel van het bijbels gebied ontruimden. Ze hebben het graf in brand gestoken en de muren kapotgebeukt. Later hebben ze het enigszins hersteld, groen geverfd en tot moskee omgedoopt. Het is voor joden levensgevaarlijk om de Arabische wijken van Jeruzalem te betreden. Als we een duimbreed toegeven zal de intifada ontaarden in een bloedige oorlog.’
‘Zo is het.’
‘In Jeruzalem stond de Tempel. Die werd bijna tweeduizend jaar geleden verwoest, maar het is nog altijd de plaats van waar onze gebeden opstijgen naar God. Al zitten we in de trein of het vliegtuig, altijd zullen we ons tijdens het gebed naar Jeroesjalajiem richten.’
‘Moge de Tempel herbouwd worden in onze dagen’, mompelde Jacobs schijnheilig.
De rabbijn trok een plechtig gezicht. ‘Als Masjieach, de Messias, op aarde is zal de Tempel herbouwd worden; aardse zaken als besprekingen met Arabieren zijn dan niet meer nodig. Oorlog, valsheid, nijd om vrouwen, dat alles is dan niet meer mogelijk.’ Hij zweeg en keek Jacobs onderzoekend aan. ‘Je hebt nog altijd niet gezegd tot welke congregatie je behoort.’
Krijg de tering, jid, dacht Jacobs. Hij trok een gepijnigd gezicht en legde beide handen over zijn buik.
‘Wat scheelt er? Ben je ziek?’
Jacobs knikte. ‘Maagkrampen.’
‘Zal ik vragen of ze een dokter roepen?’
‘Nee hoor. Niks ernstigs.’ Hij schoof zijn stoel achteruit. ‘Ik moet weg. We zien elkaar vanavond in de sjoel.’ Hij liep weg.
‘Welke sjoel?’ riep Binsky hem na, maar Jacobs deed of hij hem niet hoorde.
De hele weg naar boven vervloekte Jacobs zichzelf dat hij zo stom was geweest zijn ontbijt in de gemeenschappelijke ontbijtzaal te gebruiken. Allerlei rampscenario's schoten hem door het hoofd. Binsky kende zijn naam, het zou een koud kunstje voor hem zijn aan de receptie zijn adres of op zijn minst zijn stad van herkomst te weten te komen. Dat pokkewijf Frieda zou de eerste zijn om voor een fooi alle informatie te geven waar men om vroeg. In één moeite zou Binsky de rebbe van de Israëlitische Gemeente Breslover Chassidim in Kaapstad opbellen. De rebbe kende de echte Shmuel Levitt. Officieel maakte Levitt een cruise naar de eilanden in de Indische Oceaan op het zeiljacht van een vriend en zou hij gedurende maanden niet te bereiken zijn. De rebbe wist dat Levitt onder geen beding nog in een vliegtuig stapte. Als hij hoorde dat Levitt niet op het zeiljacht was maar in Antwerpen zou hij wantrouwig worden. Misschien zou hij de politie waarschuwen. Voor je het wist had je de bal aan het rollen.
Jacobs bereikte zijn suite. Hou je gedeisd, kerel, dacht hij. Binsky heeft geen reden om je te verdenken. Misschien zal hij zich zorgen maken over je gezondheid. Als rabbijn zal hij willen helpen. Hij zal van de receptie je kamernummer krijgen en opbellen of hiernaartoe komen. Jacobs besefte dat hij dat maar beter kon voorkomen. Binsky was het type hulpvaardige klootzak dat zich niet gemakkelijk zou laten afschepen. Om hem voor te zijn, belde hij zelf de receptie en maakte zich bekend. ‘Ik heb een boodschap voor rabbi Avraham Binsky van de Kehilas Moreshes Yaakov Congregation in New York. Wilt u hem zeggen dat ik zo meteen naar de ambassade in Brussel vertrek, maar dat ik de avonddienst in de synagoge aan de Van de Nestlei zal bijwonen. We kunnen elkaar daar treffen. Daarna kunnen we samen eten bij Hoffy's, het kosjer restaurant aan de Lange Kievitstraat.’ De receptioniste noteerde het bericht dat ze telefonisch of via de teletekstdienst van het hotel zou doorgeven.
Daarmee was het probleem Binsky van de baan. Toch was Jacobs er nog niet helemaal gerust op. Om zeker te zijn dat hij Binsky niet op zijn dak zou krijgen, besloot hij meteen te vertrekken. Het was nog vroeg maar de tijd die hem restte, kon hij net zo goed in de Voyager doorbrengen. De drang om eindelijk tot actie te kunnen overgaan, zat daar voor een deel tussen. Bliksemsnel gordde hij de holle broekriem om, speciaal vervaardigd om diamanten in te verbergen. Hij haalde het pistool uit de safe en stopte dat in een zwarte nylon computerdraagtas met klittenbandsluitingen, die hij in zijn koffer had meegenomen. De reinigingsset en een brede rol plastic plakband nam hij ook mee. Ten slotte stopte hij ook de overgebleven miniatuurflesjes cognac en whisky uit de minibar in de draagtas en een plastic flesje mineraalwater. Paspoorten! Dat van Erasmus Jacobs en Eric Jager stopte hij in de binnenzak van zijn colbert die hij afsloot met een veiligheidsspeld. Dat van Shmuel Levitt stak hij los in de binnenzak van zijn overjas. Vergissingen uitgesloten! Hij controleerde geld en creditcards en overtuigde zich ervan dat hij zijn mobiele telefoon, de bril en de autosleutel op zak had. Het codenummer om na de operatie weer naar buiten te kunnen, kende hij uit het hoofd: 7341. Zijn koffer met de inhoud liet hij achter, dat zou hij sowieso gedaan hebben. Hij had ervoor gezorgd dat er niets inzat dat naar zijn echte identiteit kon verwijzen en in de Voyager had hij alles wat nodig was om zich een geslaagde terugtocht te verzekeren. Na een bezoek aan de wc - de eerstkomende uren zou daar geen gelegenheid meer voor zijn - verliet hij de kamer.
In de lounge was het alweer een drukte van jewelste. Hij baande zich een weg door de menigte en bereikte de straat zonder dat iemand hem enige aandacht schonk. De zon scheen. Hij vouwde zijn handen op zijn rug en met de ogen gericht op het trottoir beende hij doelbewust in de richting van de Vestingstraat.
De Voyager stond op de vertrouwde plaats, de voorruit nu helemaal ondoorzichtig door het vele stof dat er zich op had vastgezet. In het portaal van Barucci stonden twee mannen te wachten tot de deur werd geopend, maar ze waren verdwenen voor Jacobs het huis had bereikt. Even later zat hij in de minivan met de deuren op slot en zonder dat iemand hem had opgemerkt.
De auto stond al een paar uur in de zon en het was er snikheet. Hij schoof achter het stuur en startte. De krachtige motor sloeg onmiddellijk aan en liet een vertrouwenwekkend gebrom horen. Hij schakelde de airco op volle kracht. Al na een paar minuten was de temperatuur in het interieur gedaald tot een draaglijker niveau. Hij zette de motor af en schoof door naar de achterbank zodat hij zeker was dat hij vanaf de straat niet gezien kon worden.
Nog drie uur.
Hij haalde de Smith & Wesson uit de draagtas en bestudeerde het wapen. Het was een M469, in geblauwde uitvoering, een verkleinde versie van de grotere M659, dat het dienstwapen was van talloze politie-instanties. De verkleinde versie die ook de minigun werd genoemd, werd vooral gebruikt door rechercheen undercovereenheden die noodzakelijkerwijs in burger opereerden. Het wapen lag goed in de hand en was voorzien van een tweezijdige veiligheidspal. Vuurwapens fascineerden hem, hij wist er alles over, jammer dat zijn behendigheid in het schieten niet evenredig was aan zijn kennis van de tuigen.
Hij tuurde in de loop. Tot zijn grote ontsteltenis was die versperd door een dotje poetslappen. Jacobs mompelde een verwensing. Als hij zo met de minigun had geschoten, zou hij niet alleen een nieuw pistool nodig hebben maar ook een paar vingers kunnen kwijtraken. Vermoedelijk had de vorige eigenaar op die manier de M469 willen schoonhouden. Automatische pistolen zijn berucht om hun gevoeligheid. Munitie van slechte kwaliteit of wat zand of vuil zijn soms genoeg om een wapen te laten weigeren of blokkeren. Het is niet voor niets dat sommige politiekorpsen van grote steden als New York of Johannesburg de voorkeur geven aan een revolver boven een pistool. Als een revolver weigert kun je een schone cilinder voorzetten door gewoon de trekker over te halen. Als een pistool hapert -en dat gebeurt alleen maar op het moment dat je het het hardst nodig hebt - dan kun je alleen nog het wapen bij de loop pakken en er je tegenstander mee op de kop timmeren. Toen hij de geluiddemper op de loop wilde schroeven moest hij weer een tegenslag incasseren. De geluiddemper paste niet op de S&M. Desondanks was Jacobs niet ontevreden. De minigun was een krachtig wapen en met de bijgevoegde 9mm-Para-munitie in staat een aanstormende buffel tegen te houden. Als hij tot vuren gedwongen werd, zou dat binnenshuis gebeuren. De wereld was een en al lawaai en onverschilligheid. Tussen de bellende telefoons, ratelende schrijfmachines en dreunende stemmen zou men een verdieping hoger of lager niet weten of de klap die ze hoorden afkomstig was van een dichtslaande deur, een voorbijrazende motorfiets of de knal van een defecte uitlaatpijp.
Jacobs legde de reinigingsset naast zich op de bank en begon het wapen te demonteren. Zoals bij de meeste pistolen volstond het de sledevangpal te verwijderen, waarna hij de slede naar voren toe van het greepstuk kon afschuiven. Nu kon hij de sluitveer en de geleidestang uit hun ligplaats wegnemen en de loop demonteren. Wat later had hij het pistool in hoofdgroepen uit elkaar en begon op zijn gemak alles schoon te maken. Af en toe wierp hij een blik naar buiten. Jammer dat hij van hieruit de Diacem Building niet kon waarnemen, maar alles wel beschouwd was het beter dat hij buiten beeld bleef. Het werd opnieuw erg warm in de auto maar hij hield de ramen gesloten en de airco af. Als hij dorst kreeg, dronk hij van het mineraalwater. De whisky en de cognac hield hij voor na afloop. Hij had wat moeite om de greepplaten te verwijderen maar hij nam zijn tijd en ten slotte ontdekte hij aan de onderzijde van de greep de pal met inkeping die hij met wat extra druk uit haar ligplaats kon duwen, zodat hij nu ook de hamer veer kon schoonmaken. Met het demonteren en weer monteren van wapens kon hij zich uren amuseren en de tijd vloog voorbij. Om elf uur legde hij zijn werk neer en toetste het nummer in van Blue Ground of Antwerp. Nadat de telefoon twee keer was overgegaan, zei een vrouwenstem: ‘Met BGA. Goede morgen. Good morning.’
‘Met Shmuel Levitt’, zei hij in het Engels. ‘Ik heb om elf uur een afspraak met meneer Rawstorne. Wilt u hem zeggen dat ik wat later zal zijn.’
‘Zeker, meneer. Of zal ik hem aan het toestel roepen?’
‘Nee, niet nodig. Geef hem gewoon de boodschap.’ Hij verbrak de verbinding. Klerewijf!
Hij ging door met zijn werk. Om halftwaalf was het pistool gebruiksklaar. Hij herlaadde het twaalfschotsmagazijn, stak het in de greep en trok de slede terug om een kogel in de kamer te brengen. Toen schoof hij de veiligheidspal erop, legde het wapen tussen de stofdoek in de draagtas en veegde zijn handen schoon met een Kleenex.
Hij was klaar.
Twintig meter verder stopte een taxi. Een man van halverwege de veertig die kracht en zelfverzekerdheid uitstraalde, stapte uit en liep naar het huis met nummer 16, met het uithangbord ‘edelsmid’. Hij droeg een donkerblauwe blazer en grijze broek zoals Europeanen, maar de schreeuwerige das met purperen en blauwe strepen deed Amerikaans aan. Kennelijk werd hij verwacht want de deur werd geopend voor hij kon aanbellen en hij stapte naar binnen.
Het was kwart voor twaalf. Jacobs besloot om twaalf uur stipt de auto te verlaten. De afstand naar de Diacem Building was slechts een paar minuten lopen.
Hij wachtte. Hij voelde zich als een soldaat in de loopgraven, een paar minuten voordat het sein tot de aanval gegeven wordt.
Om vijf voor twaalf kwam de man die hij op nummer 16 had zien binnengaan, weer naar buiten. Hij was vergezeld van een vrouw. Het gezicht van de vrouw kwam hem bekend voor, een smalle, licht gebogen neus, volle lippen, donkere, attente ogen. Het duurde even voor hij haar kon thuisbrengen. Dat was omdat hij die eerste keer alleen oog had gehad voor haar benen en de ronding van haar kont. Hij was haar tegen het lijf gelopen aan de ingang van het hotel na zijn ruzie met Chinsky. Ze herinnerde hem aan Tamara, dezelfde veerkrachtige manier van lopen en hetzelfde strakomlijnde kontje, meestal in een nauwsluitende donkerblauwe jeans. Nu droeg ze een korte zwarte rok en een bronskleurige panty die prachtig haar volmaakte benen liet uitkomen. Schaamteloos hoe ze ermee liep te pronken.
Al pratend kwamen ze zijn kant uit. Jacobs zag de vrouw een onderzoekende blik op de Voyager werpen en onwillekeurig dook hij in elkaar. Opeens bleef de vrouw staan. Ze zei iets tegen haar begeleider en keerde op haar stappen terug. De man bleef eveneens staan en wachtte. Jacobs snoof. Typisch voor vrouwen. Op het laatste ogenblik moeten ze terug omdat ze vergeten hebben het gas uit te draaien of omdat ze opeens tot de bevinding komen dat ze de verkeerde handtas mee hebben.
Hij keek nog maar eens op zijn horloge. Verrek. Het was tijd om op te stappen, maar zolang die gozer met zijn afschuwelijke streepjesdas in de buurt was, zat hij opgesloten. Het zweet brak hem uit. Gelukkig kwam op dat ogenblik de vrouw weer naar buiten. Vanuit de deuropening zei ze nog een paar woorden tegen iemand die hij niet kon zien. Toen trok ze de deur dicht en voegde zich bij de streepjesdas. Jacobs wist met zekerheid dat ze niet door de ruiten konden kijken, maar toen de twee de Voyager al pratend voorbijliepen, liet hij zich veiligheidshalve toch maar weer wat onderuitzakken. Hij kon horen dat ze Engels spraken, maar hij kon niet verstaan wat er gezegd werd.
Hij volgde hen in de zijspiegel tot ze uit het zicht verdwenen waren. Eindelijk was het dan zover. Hij opende de draagtas, voelde of hij het pistool in één beweging van tussen de stofdoek kon pakken, deed de draagtas dicht, trok de rand van zijn hoed wat dieper over de ogen, overtuigde zich ervan dat er geen andere voetgangers in de buurt waren, schoof de zijdeur open en stapte uit.