15
De BMW was een volbloed. De motor reageerde zo fel dat Jacobs voortdurend zijn voet van het gaspedaal diende te halen om niet meer dan honderd twintig te rijden. Dit was niet het moment om door een patrouille van de wegenpolitie tot staan gebracht te worden. Voor de rest was zijn aftocht een fluitje van een cent: hij vond zonder moeite zijn weg, er waren geen files op de autosnelweg en hij had geen probleem om de BMW op Schiphol kwijt te raken. Nog in de auto bracht hij de diamanten over naar de holle broekriem, een secure en tijdrovende bezigheid die hij met plezier volbracht. Voor hij het luchthavengebouw binnenging gooide hij - zeer tegen zijn zin - de Smith & Wesson door het rooster van een riool. Zijn mobiele telefoon had hij uitgezet toen hij nog in Antwerpen was, zodat er geen gevaar bestond dat hij langs die weg getraceerd werd. Omdat een reiziger zonder bagage argwaan kan wekken, kocht hij in een van de shops een sportjasje dat hij onmiddellijk aantrok, een koffer, hemden, ondergoed, sokken, een paar schoenen, scheergerei en een etui met toiletartikelen. In het etui verborg hij het Bökermes. Nadat hij had ingecheckt onder de naam van Eric Jager en zijn koffer had ingeleverd, passeerde hij zonder problemen de veiligheidscontrole en vloog met de KLM-vlucht van 20.10 uur naar Rome. De volgende avond vloog hij door naar Athene.
In Athene logeerde hij in het deftige hotel Odeion aan de Leoforos Venizelou. In de overbevolkte stad met haar agressieve luchtvervuilende verkeer voelde hij zich thuis. De wijze waarop op de drukke trottoirs wie mank of te traag was omver werd gelopen of waarop bij bushaltes of loketten geduwd of gedrongen werd om als eerste aan de beurt te komen, beviel hem. In the struggle for life, the quickest will survive. In een van de shops van het hotel kocht hij nog wat hemden, truien en een compleet nieuw zomerpak. De kleren van Keizers zoon stopte hij in een grote plastic zak die hij tijdens een wandeling achterliet bij de vuilnisbak van een restaurant. Hij had nog maar net zijn rug gekeerd of de plastic zak werd meegesnaaid door een of andere arme duivel.
In een kapperszaak die alleen voor de beau monde werkte liet hij de ruige rossige haardos van de chassied uitwassen tot zijn natuurlijke kleur, bijknippen en lichtjes watergolven, hij liet zijn grove wenkbrauwen epileren en retoucheren en zijn vingernagels manicuren. Toen hij zichzelf na afloop in de spiegel bekeek, voelde hij zich als herboren.
Het plan was om dinsdag verder te vliegen naar New York. Intussen nam hij een voorproefje op het super-de-luxeleventje dat hij zou gaan leiden. Hij dineerde in hotels waar buitenlandse staatshoofden doorgaans een suite toegewezen krijgen: het Hotel Grande-Bretagne en het King George Hotel aan het Platia Syntagmatos, het Plein van de Constitutie. Hij dronk Turkse koffie in taveernes in het kleurrijke Omonia, champagne in nachtclubs in Plaka, de pittoreske uitgaanswijk aan de noordzijde van de Akropolis en selecteerde voor de nacht een hoertje uit de fotocollectie die hem als alleenreizende man naar Atheense gewoonte door de nachtportier werd voorgelegd.
Toen hij op maandagmiddag om twee uur wakker werd tussen een Hongaars danseresje van zestien, een Griekse beroepsprostituee die haar moeder kon zijn en een paar lege flessen champagne, gaf hij zich er opeens rekenschap van dat de buit nog niet binnen was. In de kluis van het hotel had hij voor miljoenen aan diamant liggen van het zuiverste karaat, maar daarmee kon hij de hotelrekening niet betalen. Daarvoor zou hij gebruik moeten maken van de creditcard op naam van Eric Jager, een bankkaart gelieerd aan een Zwitserse bankrekening die door Christofer gewaarborgd werd. Het zou voor zijn partner in crime een koud kunstje zijn die kaart te laten annuleren. Dat betekende dat hij over contant geld diende te beschikken om hier zijn rekening te kunnen betalen, anders zou zijn pseudoniem Eric Jager al onmiddellijk in diskrediet worden gebracht.
Geen nood. In zijn achterhoofd had hij al een oplossing.
‘Opstaan meiden!’
Met enige moeite werkte hij de twee hoertjes naar buiten.
Zodra ze de deur uit waren, maakte hij telefonisch een afspraak met Georgios Dodóni, een diamanthandelaar met kantoor aan de Apostolou Pavlou. Dodóni was een van de kanalen waarlangs Christofer geregeld conflictdiamant naar de Outside Market van Antwerpen sluisde. Jacobs kende Dodóni omdat hij een paar keer belangrijke partijen diamant die niet via de officiële kanalen konden worden verstuurd, persoonlijk bij hem had afgeleverd.
Hij douchte, brunchte, keek wat tv en wachtte vol ongeduld tot de Griekse siësta voorbij was en het leven in Athene weer op gang kwam. Toen haalde hij de diamanten uit de hotelkluis, selecteerde een viertal stenen van vijf à zes karaat en liet de rest weer opbergen. Wat later bracht een taxi hem tot voor de ingang van Dodóni's kantoor, dat gevestigd was boven een antiekhandelaar.
Na wat inleidende gesprekken en het gebruikelijke kopje zwarte drabkoffie liet hij de diamanten zien. Dodóni vroeg niet naar de herkomst, hij ging er altijd van uit dat wat hem werd aangeboden op een of andere manier van verdacht allooi was en de prijs die hij bood was navenant. Maar hij was duidelijk onder de indruk van de kwaliteit die ondanks alles erg hoog was en bood vijftienhonderd dollar per karaat voor stenen met een marktwaarde van drieduizend. Jacobs discussieerde voor de vorm, maar in zijn hart was hij opgetogen. Ze gingen akkoord voor vijfendertigduizend dollar voor de vier stenen en dronken een ouzo om de koop te bezegelen. Dodóni stuurde een van zijn employés naar de bank om de hoek en een halfuur later werd het bedrag uitbetaald in bankbiljetten van honderd dollar. Jacobs' hoofd duizelde. Het was meer dan hij met louche karweitjes bij de Griek in drie jaar kon verdienen en de stenen die hij had verkocht waren de minste die erbij waren.
‘Als je meer van die koopwaar hebt, ben je altijd welkom’, zei Dodóni.
‘Misschien later’, antwoordde Jacobs. Hij wist dat Dodóni zich meer toelegde op ruwe diamant en dat er andere handelaren waren bij wie hij voor zijn geslepen diamanten betere voorwaarden zou krijgen. Hij had nog niet echt nagedacht hoe hij die enorme partij aan de man zou brengen. Het zou niet gemakkelijk zijn. In de diamantwereld had hij altijd een ondergeschikte rol gespeeld en zodra je je met ‘hete’ koopwaar aanbood, stond iedereen klaar om je te beduvelen. Op de keper beschouwd kon hij misschien beter een deal sluiten met Christofer. Dan hoefde hij niet te vrezen op een goede dag een huurmoordenaar op zijn weg te vinden en bovendien zou de Griek met zijn relaties in de diamantwereld voor de rough een veel hogere prijs kunnen bedingen dan waar hijzelf toe in staat was.
De rough!
Achteraf gezien betreurde hij het dat hij het grootste deel van de buit in het huis van Keizer had achtergelaten. Hij was een stomme klootzak geweest. Op een goede dag zou hij moeten terugkeren en inbreken. Een geluk dat hij eraan had gedacht de sleutel van de voordeur mee te nemen. Een angstwekkende gedachte maakte zich opeens van hem meester. Nu de oude jood dood was, was het niet ondenkbaar dat de dochter het huis zou verkopen. De Vestingstraat bevond zich aan de grens van het wereldcentrum voor diamant en in zulke straten werd voortdurend verbouwd en gerenoveerd. Oude huizen werden er met de grond gelijkgemaakt om plaats te maken voor nieuwe, moderne kantoorgebouwen. Shit. Als hij niet uit zijn doppen keek zou hij zijn fortuin kwijt zijn nog voor hij ervan kon beginnen te genieten. Shit, shit en nog eens shit.
‘Scheelt er iets?’ vroeg Dodóni.
‘Nee. Of ja, toch. Ik bedenk opeens dat ik nog een afspraak heb. Zou je een taxi voor me kunnen bellen?’
Gedurende de korte rit naar het hotel kwam hij tot een besluit. Hij zou morgen niet naar New York vliegen, maar terugkeren naar Antwerpen. Zijn bloed kookte bij de gedachte dat een ander misschien zijn zakken zou vullen met geld waarvoor hij zijn leven had geriskeerd. Hij was zo opgewonden dat toen de taxichauffeur hem bijna het dubbele van de normale ritprijs vroeg, hij over de rugleuning heen reikte, hem bij het nekvel pakte en dooreenschudde. ‘Wie denk je te belazeren, klootzak!’ De bestuurder brabbelde paniekerig in een voor hem onverstaanbare taal, maar toen hij in zijn microfoon begon te schreeuwen, hoefde Jacobs geen Grieks te verstaan om te weten dat hij om hulp riep. Hij gooide hem een paar dollar in de schoot en maakte zich uit de voeten.
De volgende dag zat hij om kwart over negen in een business seat van een McDonnell-Douglas van Alitalia. Het toestel landde om halftwaalf in Brussel. Om één uur verliet hij met een gehuurde Fiat Bravo het vliegveld. Voor hij vertrok haalde hij het Bökermes uit het toiletetui in zijn koffer en bevestigde de schede aan zijn broekriem.
Zodra hij begon te rijden, besefte hij dat hij zich deze keer onvoldoende had voorbereid op het rijden in een vreemd land. In het begin ging het goed. Hij kwam vrij spoedig op een autosnelweg terecht in de richting van Antwerpen, maar halverwege tussen Brussel en Antwerpen liep het verkeer vast. Te oordelen naar het aantal ambulances en brandweerwagens dat over de pechstrook voorbijraasde was er een ernstig ongeval gebeurd. Wat verder werd het verkeer door de wegpolitie van de autosnelweg afgeleid. Toen liep het helemaal fout. De bewegwijzering reikte nooit verder dan tot het volgende dorp, vermeldde andere wegennummers dan op zijn wegenkaart, of de verkeersborden stonden opgesteld achter de hoek, zodat je er voorbij was voor je de kans kreeg ze te lezen. Hij reed twee uur in cirkels tot hij opnieuw op de autosnelweg terechtkwam. Na een halfuur rijden passeerde hij opnieuw de plek waar hij de weg had moeten verlaten.
Het was halfvijf toen hij ten slotte in Antwerpen wist te raken. Hij volgde op goed geluk een paar wegwijzers naar het Centraal Station en tot zijn grote verbazing kwam hij als vanzelf in de diamantwijk terecht. Hij parkeerde de auto in de parking van het shoppingcenter Century, met de ingang schuin tegenover het huis van de juwelier in de Vestingstraat.
Hij kuierde door de winkelgalerij tot hij een koffieshop vond met een publieke telefoon. Hij bestelde een cappuccino en zocht in de telefoongids het nummer op van Jaap Keizer. Hij belde het nummer en kwam op een telefoonantwoordapparaat terecht. Een vrouw vroeg iets in het Nederlands maar hij kende genoeg Afrikaans om haar te verstaan. Het was de klassieke boodschap: geef je naam en telefoonnummer. Hij verbrak de verbinding.
Hij verliet de galerij en mengde zich in de stroom van voetgangers op het smalle trottoir. Hij passeerde het huis van Keizer aan de overkant van de straat. Het huis oogde verlaten. Achter de ramen was geen beweging te bekennen en er brandde nergens licht. Hij liep een eindje door en keerde terug. Dit was het meest geschikte moment om toe te slaan. Klaarlichte dag, spitsuur, voetgangers, rijen auto's. Iedereen wilde zo spoedig mogelijk naar huis om vanuit zijn luie stoel naar een soap of een stompzinnig detectivefeuilleton op tv te kijken. Je kon op de stoep een vrouw verkrachten zonder dat iemand het zou merken. Hij bleef staan voor het huis van Keizer, trok ongezien de medische handschoenen aan en belde aan. Twintig seconden later stak hij de sleutel in het slot en maakte de deur open.
Binnen was het schemerig. Tegen de werkbank achter in de winkel stond een dichtgebonden vuilniszak, klaar om te worden buitengezet. Onder de trap riep hij twee keer ‘Joehoe!’, luisterde even en toen hij niets hoorde, liep hij gerustgesteld de trap op.
Toen hij de deur van de woonkamer op de eerste verdieping openduwde, schrok hij zich een beroerte. Iets flitste langs hem heen en verdween door het kattenluik van de terrasdeur. Instinctief tastte hij naar zijn mes. Die ellendige kater. Als hij hem te pakken kreeg, zou hij hem de buik openrijten en ophangen aan de luchter. Zonder nog verder tijd te verliezen, liep hij de trappen op naar de zolder.
Het dakraam liet onvoldoende daglicht door. Hij stak het licht aan. Op de plankenvloer lag een laag stof waarin hij duidelijk de afdrukken zag van zijn voetstappen die naar de koffer met kleren van Keizers zoon leidden en vandaar naar de hoek van de zolder waar hij de diamanten in het dak had verstopt. Shit. Hoe kon hij zo dom geweest zijn zoveel sporen achter te laten? Hij mocht van geluk spreken dat de politie niet het hele huis had doorzocht want dan kon hij het wel schudden. Hij reikte omhoog en wurmde met zijn mes de bergplaats open. De triplexplaat brak af. Dat was de minste van zijn zorgen. Hij trok de glaswol weg en gooide die op de grond. De sok zat onaangeroerd op de plaats waar hij hem had opgeborgen.
Hij trok de sok los en schudde een kleine hoeveelheid stenen in de holte van zijn hand. De ruwe diamanten, kartelig en dof, gloeiden op zijn hand. Zijn gezicht stond in brand. Zijn hart jubelde. Het was gebeurd. Niets kon hem nu nog tegenhouden. Geld is macht!
Terwijl hij nog stond te dagdromen over hoe hij de wereld zijn macht zou laten zien, hoorde hij beneden een deur dichtslaan. Haastig stopte hij de diamanten weer in de sok. Een van de stenen viel op de grond en rolde buiten beeld. Shit. Hij had nu geen tijd om op zijn knieën op zoek te gaan. Hij stopte de sok in zijn broekzak en sloop de trap af naar de tweede verdieping. Behoedzaam gluurde hij over de leuning. Het lekker stuk met de lange benen van Tamara kwam de trap op. De dochter van de oude jood. Ze was alleen. Had hij zichzelf niet beloofd haar de derde keer een beurt te geven?
Op de overloop van de eerste verdieping bleef ze staan. Ze wierp een blik in de woonkamer. ‘Mazzel?’
Er knapte iets in zijn hoofd. De teef had hem verdomme de pas afgesneden. Hij kon niet weg. Zijn bloed raasde door zijn aderen. Ze vroeg erom. In één klap kwam hij in actie, denderde met een rauwe kreet de trappen af en stortte zich op haar.
Sam kwam langzaam weer bij kennis. Haar hoofd duizelde. Ze bleef stil liggen met de ogen dicht. Iemand frunnikte aan de gesp van haar riem. Een man. Ze kon hem horen en ruiken. Hij mompelde in zichzelf. Iets over haar gewaarschuwd hebben. Ze begreep er niets van.
Opeens gaf ze zich er rekenschap van dat hij bezig was haar jeans uit te trekken. Dat ging niet vanzelf. Hij gromde omdat het niet vlug genoeg ging naar zijn zin. Ze sperde haar ogen open. ‘Waar ben je mee bezig?’ vroeg ze.
Hij keek niet op, rukte verwoed aan de smalle pijpen van haar broek. ‘Dat zul je meteen merken, teef!’
Ze zag zijn gespierde nek, zijn brede schouders en sterke handen en begreep dat ze niet tegen hem opgewassen was, alle lessen in zelfverdediging die ze had gevolgd ten spijt. ‘Wat zou je ervan denken als ik meewerk?’ vroeg ze.
Nu pas keek hij haar aan. Met gloeiende ogen. De ogen van een bezetene. ‘Smoel houden.’
‘Nee, echt. Ik meen het.’
Zijn ogen werden donker van argwaan. ‘Waarom zou je?’
‘Omdat…’ Ze probeerde rechtop te zitten. Opgepast, Sammy. Die kerel is gevaarlijk. ‘Omdat ik er misschien het beste van wil maken.’
Hij fronste. Hij wist niet of hij dit wel wilde. ‘Oké’, zei hij weifelend. ‘Sta op en kleed je uit.’
‘Hier?’ Hoewel hij geen baard had, zag ze de gelijkenis met de robotfoto van Shmuel Levitt, de roofovervaller, de man die abba had mishandeld. Waarom was hij teruggekeerd?
‘Waar anders?’
‘Boven, in mijn slaapkamer. Ik heb daar condooms.’
O God, Sammy, dat had je niet moeten zeggen.
‘Condooms?’ vroeg hij dreigend.
‘Ja. Om jezelf te beschermen. Ik heb…’
Opeens werd hij woedend. ‘Loeder.’ Hij hijgde. Zijn ogen stonden verwilderd. ‘Smerig loeder.’ Hij haalde uit met gebalde vuist en raakte haar op het borstbeen. Ze sloeg met haar achterhoofd tegen de grond. ‘Ik zal je neuken hoe, waar en wanneer ik wil.’ Met een enorm machtsvertoon pakte hij haar bij de lendenen en rukte haar jeans een eind omlaag. ‘Slet!’
Ze vocht terug, haar tanden ontbloot, maar besefte dat haar verzet hem nog meer opwond. Ze liet hijgend haar hoofd zakken. ‘Oké, ga je gang.’
Hij aarzelde, zijn hand aan de rits van zijn broek.
Op hetzelfde ogenblik ging de telefoon die binnen handbereik in de woonkamer stond. Ze schrokken allebei. Instinctief liet hij de rits van zijn broek los.
Sam krabbelde overeind. Haar overvaller had opeens een mes in de hand.
Na de vierde bel trad het antwoordapparaat zoemend in werking. De beller overstemde de verwelkomingsboodschap. ‘Sammy? Waar zit jij in godsnaam? Ik heb je al vier keer gebeld vandaag. In het ziekenhuis ben je ook al niet. Raad eens wie ik hier naast me in de auto heb?’ Het was de stem van Henry. ‘Ik geef hem je.’ Een licht gekraak. Vervormd, maar o zo herkenbaar kwam toen uit het luidsprekertje van het antwoordapparaat de stem van haar broer. ‘Sammy? Ik ben het. Leon. Ik ben bijna thuis. Nog tien minuten. Ik hoop dat je thuis bent want ik heb geen sleutel.’ Er viel een korte pauze. ‘Wat erg voor abba, Sammy. We hebben heel wat te bespreken. Tot zo.’ Het apparaat stopte.
‘Wacht.’ Sam stak instinctief een hand uit naar de telefoon maar Jacobs pakte haar bij de arm en draaide die op haar rug. Ze wilde meedraaien om de pijn te verlichten, maar hij gaf haar met gebalde vuist een klap in haar nek. Haar hoofd duizelde. Alle kracht vloeide uit haar weg. Hij sneed het snoer van de telefoon door, bond daarmee haar handen bijeen en duwde haar in de vestiairekast op de overloop. ‘Ik krijg je nog wel, loeder’, zei hij terwijl hij de sleutel van de kastdeur omdraaide.
Ze hoorde hem de trap aflopen en de voordeur achter hem dichtvallen. Gevoelens van pijn, woede, opluchting, vreugde om Leon, verdriet om abba, het werd haar allemaal wat te veel. Ze ging op de grond zitten en liet haar tranen de vrije loop.