8
Inspecteur Poschet van de politiepost Diamant legde de hoorn neer en leunde achterover op zijn stoel. Steegmans, de stagiair, keek hem afwachtend aan, een ballpoint in de aanslag, klaar om het zojuist gevoerde gesprek op een activiteitsverslag te noteren. ‘Melding van verdacht voertuig’, dicteerde Poschet. ‘Plaats: Vestingstraat ter hoogte van huisnummer 20. Aard van het voertuig: een minivan of monovolume met schuifdeuren aan de zijkanten. Amerikaans. Vermoedelijk een Chrysler. Melder is Jaap Keizer, juweelwerker in ruste, Vestingstraat nummer 16. Verdacht feit: het voertuig staat al twee dagen geparkeerd in de zone met verkeersbord nummer E3; tussen haakjes: parkeer- en stilstandsverbod behalve voor laden en lossen. Overtreding van artikel 70 van het Koninklijk Besluit van 1 december 1975. Te geven gevolg: telefonisch verzoek aan Zone Centrum om een patrouille te sturen en verdacht voertuig te controleren.’
Hij wachtte tot Steegmans klaar was met schrijven. ‘Heb je het uur genoteerd?’
‘Tot op de minuut, inspecteur.’
‘Goed.’ Hij toetste het nummer van zijn chef, adjunct-commissaris Boudewijns van Zone Centrum. ‘Commissaris? Ik heb een melding van een verdacht voertuig in de Vestingstraat. Of u misschien een patrouilleauto ter plaatse kunt sturen…? Dat weet ik, commissaris… Nee, ik ben hier alleen met stagiair Steegmans… Zoals u wilt, commissaris, u bent de baas… Oké, tot straks.’
Hij legde neer en stond op. ‘Ik laat je even alleen. Als je me nodig hebt, kun je me via de radio bereiken. Je weet hoe dat werkt?’
‘Ik denk het wel. Wat gebeurt er?’
‘De commissaris wil dat ik eerst zelf een kijkje ga nemen. Hij heeft niemand beschikbaar.’
‘Waarom vraagt hij geen versterking van de Speciale Interventie Eenheid?’
Poschet gordde zijn koppel en holster om. ‘Ach, ja. Helemaal ongelijk heeft hij niet. Er gaat hier geen dag voorbij of we krijgen melding van een verdacht persoon of voorwerp. Meestal gaat het om een toerist die te lang voor een etalage blijft rondhangen of een in boterhampapier verpakt achtergelaten twaalfuurtje.’
‘Een verdacht voertuig is nog wat anders. Het zou een autobom kunnen zijn.’
‘Dat lijkt me niet erg waarschijnlijk. Er is daar geen synagoge of ander gebouw in de buurt dat bijzondere protectie geniet. Maar zoals je weet wordt iedere klacht au sérieux genomen.’
Poschet tikte zijn pet aan en verliet het gebouwtje. De politiepost Diamant was een met stalen platen en kogelvrij glas beveiligd prefab huisje dat was neergezet aan het begin van de Schupstraat. Vanuit de post werden de verdwijnpalen bediend en werden de voertuigen gecontroleerd die met speciale toestemming de wijk in mochten voor lossen en laden. Er stonden vier grote monitoren waarmee alle bewegingen in de drie straten gevolgd konden worden. Binnen in het gebouw was maar weinig ruimte en omdat de deur om veiligheidsredenen meestal dicht bleef, voelde hij zich er soms als een bestuurder van een defecte pantserwagen in het midden van een slagveld. Hij was altijd blij er even uit te kunnen.
In het deel van de Vestingstraat dat aan de kant van de even huisnummers als los- en laadzone was ingericht stonden de auto's bumper aan bumper geparkeerd. In principe stonden ze allemaal in overtreding aangezien er nergens sprake was van laden of lossen, maar verkeersboetes uitschrijven of verkeerd geparkeerde auto's laten wegslepen behoorde niet tot zijn dagelijkse taak. Hij stak de straat over zodat hij een beter overzicht had op de geparkeerde auto's. Voor het huis nummer 20 stond de Voyager, bedekt met een laag stof, donker en grimmig. Hij liep er voorbij en vergewiste zich ervan of de mogelijke eigenaar van het voertuig ergens in de buurt was. Hij zag niemand die zijn tijd stond te verbeuzelen, haastig de blik van hem afwendde, of als hun blikken zich kruisten, zich plotseling omdraaide om een sigaret op te steken.
Poschet stak de straat over en bekeek het voertuig van dichtbij. Aan de stoffige voorruit te zien stond het hier al enige tijd, wat niet meteen betekende dat het een gevaar vormde voor de openbare veiligheid. Hij haakte zijn radio van de riem en riep de radiokamer op. ‘Hier inspecteur Poschet van Diamant. Verzoek verificatie van kentekennummer Victor Alfa Romeo Twee Zeven Twee. Het betreft een donkerblauwe minivan, merk Chrysler, type Voyager.’
‘Genoteerd, Diamant. We nemen contact op met de Opsporingsdienst.’
Poschet liep keurend om de wagen heen en voelde of alle portieren dicht waren. Dat had in feite weinig zin want sinds auto's over centrale deurvergrendeling beschikten, waren meestal alle deuren op slot of waren ze allemaal open. Ook alle ramen waren dicht, de zijruiten en de achterruit in zwart spiegelend glas en volkomen ondoorzichtig. Met een tissue wreef hij een kijkgaatje in het vuil van de voorruit en vormde met zijn handen een kom om zijn ogen om naar binnen te kijken. Hij kon alleen de twee voorstoelen zien, de rest van het interieur was donker als de hel. Misschien kon hij bij Jaap Keizer om een zaklantaarn vragen, maar hij geloofde niet dat dat iets zou opleveren. Hij stond op het punt het op te geven toen de radio met een blikkerige stem tot leven kwam. ‘Diamant? Hier de radiokamer. Hoor je me?’ Hij drukte op de spreekknop. ‘Ja, zeg maar.’
‘Kentekennummer Victor Alfa Romeo Twee Zeven Twee is volgens de Opsporingsdienst niet geseind. Het voertuig is ingeschreven op naam van Rent-a-Car in Brussel en werd twee dagen geleden verhuurd aan een antiquair in Dinant. Op het adres van de antiquair is niemand te vinden.’
‘De kans blijft dus dat het een gestolen voertuig is?’
‘Ja.’
‘Bedankt. Over en uit.’
Hij liep naar de andere kant van het voertuig en veegde daar een stuk van de voorruit schoon voor een laatste blik op het interieur. Tussen de twee voorstoelen lag iets dat hij meende te herkennen. Hij leunde over de motorkap en probeerde opnieuw vanaf een andere plaats. Er was nu geen twijfel meer mogelijk.
Hij drukte de oproepknop van de radio in. ‘Poschet van Diamant aan Commissaris Boudewijns van Zone Centrum. Dringend assistentie gewenst voor verdacht voertuig merk Chrysler type Voyager in de Vestingstraat.’
De Voyager mocht dan misschien geen autobom zijn, maar een auto met op de vloer het benodigde materiaal om vuurwapens mee te reinigen, diende zelden om communicanten mee naar een eucharistieviering te brengen.
Berneman en Maartens volgden Sam met de ogen tot ze Gran Duca verlaten had. Toen ze uit het zicht was, keken ze elkaar aan.
‘Wel?’ vroeg Berneman.
Maartens glimlachte. ‘Een heel aantrekkelijke jonge vrouw.’
‘Dat in ieder geval.’
‘Geknipt voor wat we met haar op het oog hebben. Alleen…’
Hij zweeg toen de kelner de borden afruimde. Ze bestelden cappuccino.
‘Alleen wat?’ vroeg Berneman.
‘Is ze zich ervan bewust dat er ook gevaar mee gemoeid is?’
‘Het lijkt me van wel. Ze is geen doetje, weet je.’
‘Daar twijfel ik niet aan.’
‘Wat is er dan? Is het omdat het een vrouw is?’
Maartens keek verontwaardigd. ‘Kom nou, Harry. Je weet wel beter.’
‘Wel dan.’
‘Kijk, het zit zo. Zoals je weet hebben we met de regeringen van Angola en Sierra Leone een controlesysteem uitgewerkt om de invoer van diamanten uit conflictgebieden te stoppen. Aan elke zending zal voortaan een certificaat van origine toegevoegd worden, dat door de HRD met een certificaat van import bevestigd wordt.’
‘Ho, ho, ho.’ Berneman stak zijn hand omhoog. ‘Vertel me iets wat ik niet weet. Mijn kantoor heeft op verzoek van de Hoge Raad de grote lijnen van het verdrag helpen uitwerken.’
‘Je zegt het goed: de grote lijnen. Aan ons om het in praktijk te brengen.’
‘Waar ligt het probleem?’
‘Voorkomen dat de certificaten nagemaakt worden.’
‘Hoe denk je dat aan te pakken?’
Maartens haalde de schouders op. ‘Door certificaten met watermerk en andere beveiligingssystemen in te voeren zoals dat gebeurt met geld.’ Hij zweeg even toen de kelner de cappuccino's voor hen neerzette. ‘Wij stellen hen ook knowhow, software en verzegelingssystemen ter beschikking. Maar wat we ook verzinnen, het werkt alleen maar als de ambtenaren die ermee moeten omgaan, betrouwbaar zijn. En dat laat in de Afrikaanse conflictlanden weleens te wensen over.’
‘Noem dat gerust een understatement.’ Berneman dronk zijn kopje in één keer leeg en incasseerde de opstoot van de cafeïne. ‘Hoe denk je dat op te lossen?’
‘Door vooraf iemand ter plaatse de betrouwbaarheid te laten evalueren van de instanties die de certificaten opstellen. Dat moet iemand zijn die verstand heeft van dat soort zaken.’
‘Nou en? Beter dan Sam Keizer vind je niet.’
‘Ik geloof je best. En nu komen we bij de kern van de zaak. Sierra Leone en Angola staan al jaren aan de top van de List of Most Dangerous Places, de lijst van de gevaarlijkste plaatsen, die door Reporters Sans Frontières voor de UNO wordt opgesteld.’
‘Niet overdrijven, Steve. Ik ben verleden jaar nog in Luanda en Freetown geweest en ben er heelhuids uitgekomen. Al geef ik toe dat de toestand er niet rooskleurig is.’
‘De zaken vervallen er van kwaad tot erger. In Sierra Leone worden artsen en journalisten geregeld door kindsoldaten van de regering lastiggevallen en in de gevangenis gestopt. Advocaten die naar Freetown reizen om hen vrij te kopen, worden afgetuigd en mee in de cel geworpen tot ook voor hen losgeld wordt betaald. Nee, Harry, Sierra Leone of Angola zijn niet de ideale plekken om iemand naartoe te sturen om een onderzoek in te stellen. En helemaal niet als dat een vrouw is.’
Berneman knikte begrijpend. ‘Goed’, zei hij. ‘Geef me om te beginnen de namen van de mensen die in Sierra Leone en Angola voor de HRD zullen werken. Ik laat ze screenen door de CIA. Als het daarna nog nodig blijkt dat Sam tussenbeide komt, zorg ik ginder wel voor de nodige bescherming. Desnoods ga ik met haar mee.’
Maartens keek tevreden. ‘Afgesproken.’
‘Dat brengt me op een idee.’ Berneman stopte een ijsbonbon in zijn mond die met de cappuccino was meegekomen en praatte al kauwend verder. ‘Als we dan toch individuen moeten screenen, kun je me misschien meteen de namen doorspelen van bedrijven die rechtstreeks of via Zuid-Afrika met conflictlanden zakelijke contacten onderhouden.’
‘Dat was ik al van plan.’ Maartens overhandigde Berneman een lijstje met een tiental namen. ‘Het zijn voornamelijk expeditiebedrijven die zich hebben gespecialiseerd in het vervoer van diamant. De namen van handelaren krijg je later.’
‘Afgesproken. Dan beginnen we hiermee.’ Hij keek op zijn horloge. ‘Wat denk je? Zullen we maar opstappen?’
Jacobs trok de deur achter zich in het slot. Binnen was het doodstil. Rawstorne was bewusteloos. Bij wijze van afscheid had hij hem nog een paar keer tegen zijn kapotte heupen geschopt. Dat was hem te veel geweest. De vrouw lag met een nieuw stuk tape over de mond vastgemaakt aan een radiator. Voor zijn vertrek had hij het telefoonantwoordapparaat aangezet om te voorkomen dat de telefoon eindeloos zou blijven bellen.
Hij drukte op het knopje van de lift, maar hij bedacht zich toen de deur openging. Een lift kan blokkeren en het zou al te gek zijn dat hij op die manier tegen de lamp zou lopen. Zonder zich te haasten daalde hij de trappen af. Halverwege herinnerde hij zich plots de camera's boven de deur van Blue Ground of Antwerp. Shit. Die krengen waren aangesloten op videorecorders en hij had vergeten de tapes te vernietigen. Hij bleef staan, overwoog terug te keren en tegelijk verwierp hij de gedachte. Binnen het bereik van de camera's had hij niet één keer opgekeken naar de lenzen en onder de brede rand van zijn hoed zou van zijn gezicht niet veel te zien zijn geweest. Nee, er was niets waarmee ze zijn echte identiteit konden achterhalen. Alles wat hij had aangeraakt voor hij de handschoenen had aangetrokken, had hij meegenomen, zowel de partijbriefjes als de blocnote en het rekenmachientje. Alleen de blauwe Parker Jotter had hij zogenaamd vergeten. Zogenaamd, want voor zijn vertrek had hij ongezien de Parker met zijn vingerafdrukken op vervangen door een identiek exemplaar voorzien van vingerafdrukken die niet van hem waren.
Hij bereikte de begane grond en duwde de deur naar de vestibule met zijn schouder open. De oude man was klaar met eten. Hij keek op van het werkje waarmee hij bezig was: het vouwen en in een envelop steken van folders. Jacobs knikte en wilde doorlopen.
‘Ogenblikje’, zei de man.
Jacobs' spieren spanden zich. Hij keek om. ‘Ja?’
‘Wat was uw naam ook weer?’
‘Levitt.’
‘O ja. Voor meneer Rawstorne.’ De oude man noteerde het uur van vertrek in een schrift dat opengeslagen op het bureau lag.
‘Have a nice day’, zei hij beleefd.
‘Insgelijks’, antwoordde Jacobs in het Jiddisch, en duwde de deur open naar de passage. In de horlogewinkel zat een verkoopster op kousenvoeten in de etalage prijskaartjes aan te brengen. Ze keek onwillekeurig op, maar wendde ongeïnteresseerd haar blik af. Met zijn rug naar haar toe trok hij de handschoenen uit en stak ze in zijn zak.
Hij bereikte de straat. Het felle zonlicht brandde op het netvlies van zijn ogen en passerende bestelauto's, bellende gsmtoestellen en stemmen van voorbijgangers teisterden zijn oren maar dat alles was niet in staat hem te doen ontwaken uit de roes waarin hij verkeerde. Zonder op of om te kijken stak hij de straat over. Tien stappen tot aan het fietsenrek. Een vrouw met een kinderwagen versperde hem de weg. Hij wrong zich erlangs. Nu nog honderd tien stappen tot aan het huisnummer twintig. Hij liep voort, de ogen gericht naar de grond, vechtend tegen de drang om om te kijken. Uiterlijk was hij volkomen beheerst, van binnen een maalstroom van tegenstrijdige gevoelens: jubelend en triomferend, ontvlambaar en agressief, hypergevoelig en kwetsbaar. Een auto die een parkeergarage verliet, bleef midden op het trottoir staan en blokkeerde de doorgang op minder dan vijftig stappen van het doel. Shit! Hij stapte van het trottoir en liep zich haast te pletter tegen een langzaam voorbijrijdende auto. In een reflex sloeg hij met zijn vlakke hand tegen de carrosserie. ‘Hé, let op!’ De bestuurder van de dure Mercedes liet hem in zijn spiegel een middelvinger zien. Jacobs reageerde niet hoewel hij hem met genoegen achter zijn stuur uit zou halen en op zijn bek zou timmeren. Hij beende voort en opeens realiseerde hij zich dat hij een paar huizen te ver was gelopen. Hij bleef staan en draaide zich om.
Het drong niet onmiddellijk tot hem door wat er mis was. Aarzelend liep hij terug tot voor het huisnummer twintig. Op de plaats waar de Voyager had gestaan, stond nu een glinsterende zilveren Opel Astra. Hij begreep het niet. Had hij zich dan toch van huisnummer vergist? Hij keerde op zijn stappen terug, tot aan het huis van de edelsmid en tuurde op zijn tenen staand langs de rij van geparkeerde auto's tot aan het begin van de straat. Hij kon en wilde niet accepteren dat de Voyager er niet meer was… en toch was het zo. Vergeefs zocht zijn brein naar logische verklaringen: in zijn euforie was hij de verkeerde kant van de straat opgelopen, een grappenmaker had zijn auto verzet, om de hoek zou hij hem terugvinden. Ten slotte kon hij de harde werkelijkheid niet langer ontlopen: zijn auto was weg, vermoedelijk gestolen. De onrechtvaardigheid ervan deed hem naar adem happen. Shit, shit en nog eens shit. Als hij ooit de dief te pakken kreeg zou hij ieder bot in zijn lichaam breken, hij zou hem… De omvang van de catastrofe begon nu pas in zijn geheel tot hem door te dringen. Door de diefstal van de auto was niet alleen een snelle aftocht onmogelijk geworden, ook alles wat hij nodig had om zijn echte identiteit vorm en gestalte te geven was weg: de andere kleren, het scheergerei, de wegenkaarten, kortom het hele zo zorgvuldig uitgewerkte plan viel in duigen. Jacobs klemde zijn hand om het handvat van zijn nylon draagtas en balde zijn andere hand in machteloze woede. Shit. Die verrekte Georgische klootzak. Van het begin af had Jacobs voor de aftocht een klaarstaande auto mét bestuurder gevraagd, liefst Chinsky zelf zodat er geen derde in betrokken hoefde worden, maar de Georgiër had dat van de hand gewezen omdat hij niet bereid was zelf enig risico te lopen. Als hij hier de dans zou ontspringen zou hij hem…
‘Shalom Aleichem, vrede zij met u.’ De zacht uitgesproken universele joodse groet kwam van achter zijn rug.
Jacobs draaide zich om, klaar om wie dan ook te lijf te gaan. In de deuropening van het huis van de juweelwerker stond een oude jood met zware afhangende schouders, nu knokig van ouderdom, die hem welwillend toeknikte.
‘Aleichem Shalom, aan u zij de vrede’, antwoordde hij haast tegen zijn zin. Zijn brein zocht koortsachtig naar een uitweg. Chinsky opbellen? Hij wist dat met elkaar telefoneren uit den boze was maar hij zag geen andere uitweg. Hij kon hier geen seconde langer blijven.
‘Ik ben Jaap Keizer’, zei de oude man en keek hem aan in de verwachting dat de ander zich ook zou voorstellen. Toen dat niet gebeurde, vroeg hij: ‘Was die grote Amerikaanse auto die hiernaast voor de deur stond soms van u?’
Jacobs was meteen op zijn hoede. ‘En wat dan nog?’ vroeg hij nors.
Jaap Keizer had blijkbaar begrip voor zijn misnoegen. ‘De politie heeft hem laten wegslepen’, zei hij met iets van een verontschuldiging in zijn stem. ‘Het spijt me voor u.’
‘Ja, dat zal wel.’
‘U stond in een verboden zone, begrijpt u? Op de grens van de zone waar u alleen mag stationeren om te laden en te lossen. Maar u mag niet parkeren.’
‘En al die anderen dan?’
‘Ja, daar zegt u wat. Maar als u wilt, kan ik u het adres geven waar u uw auto kunt terugkrijgen. Een ogenblikje.’ Jaap Keizer liep weg en liet de winkeldeur openstaan. In een ingeving stapte Jacobs mee naar binnen en deed de deur achter zich dicht. De oude man scheen daar geen bezwaar tegen te hebben. Hij stond aan een werkbank achter in de winkel en zocht tussen facturen en bouwplannen.
‘Hier hebt u het. Uw wagen werd weggesleept door een takelwagen van een bedrijf dat zich Dépannage 2000 Garage NV noemt.’ Hij glimlachte. ‘Typisch Belgische naam, vindt u niet?’ Hij schraapte zijn keel en vervolgde: ‘Uw voertuig staat op de terreinen van het wegsleepbedrijf in de Emile Vloorstraat in Hoboken. U kunt het daar afhalen maar ik ben bang dat ze u sleepkosten zullen aanrekenen.’
Jacobs kwam een stap dichterbij. ‘Sleepkosten, zeg je?’
‘Ja. Honderd vierentwintig euro. In vroeger tijden was dat ongeveer vijfduizend frank. Maar u moet zich eerst melden bij het politiecommissariaat Zone Centrum aan de Quinten Matsijslei. Die geven u dan op vertoon van uw identiteitskaart een doorslag mee van de takelbon.’
‘Mijn identiteitskaart?’
‘Of uw paspoort.’ Jaap Keizer stond half gebogen over de werkbank en keek met een schuldbewuste blik achterwaarts naar hem op. ‘Voor de parkeerbon, begrijpt u. Als buitenlander zult u de boete vermoedelijk meteen moeten betalen.’
‘O, ja?’ Jacobs stond nu vlakbij. ‘Hoe komt het dat ze mijn auto wegslepen en de andere ongemoeid laten?’
Jaap Keizer aarzelde. ‘Om helemaal eerlijk te zijn.’ Hij zag de opkomende woede in de ogen van de orthodoxe jood en zijn stem daalde tot op een niveau dat Jacobs hem amper nog kon horen.‘Omdat iemand, eh… ik, de politie heeft gebeld.’
‘Wat?’
Jaap Keizer spreidde de handen met de handpalmen naar boven. ‘In de diamantwijk worden we verondersteld alles wat verdacht lijkt te signaleren. Vooral voertuigen die onbeheerd blijven. We hebben hier al eens een autobom gehad en sindsdien…’
‘Wel godverdomme! Jij hebt de politie gebeld?’ Alle spanning die zich de laatste dagen in Jacobs had opgehoopt kwam in één klap tot ontlading. Zijn hand schoot uit. Hij greep Keizer bij zijn overhemd en trok hem naar zich toe. ‘Eigenwijze klootzak. Ik sla je verrot.’
Keizer was met stomheid geslagen. Een orthodoxe jood die verwensingen en godslasterlijke taal uitsloeg?
‘Shanda. Je moest je schamen.’
‘Kop dicht. Ouwe lul.’ Jacobs trok Keizer bij zijn overhemd omhoog en wierp hem met een zwaai van zijn arm van zich af met het gemak waarmee hij een leeg bierblikje zou weggooien. Keizer sloeg achterover en viel ruggelings tegen de werkbank. Hij bleef versuft zitten, niet in staat te begrijpen wat er was gebeurd.
Jacobs stond een paar momenten op hem neer te kijken. Achter Keizer op de werkbank stond een telefoon. Hij legde de hoorn naast de haak zodat hij niet gestoord zou worden. Toen draaide hij zich om en liep naar de deur. De sleutel zat erin. Hij draaide de deur op slot en trok het rolgordijn omlaag zodat voorbijgangers niet naar binnen konden kijken.
Hij bleef staan in het midden van de winkel en dacht na. Hij geloofde niet dat iemand hem bij de juwelier naar binnen had zien gaan. Belangrijk was ook dat hij van de straat af was. In de Diacem Building kon ieder ogenblik alarm gegeven worden en dan zou de halve Belgische politiemacht uitkijken naar een orthodoxe jood met rosse baard en gebroken neus. Zijn vermomming zou zich dan tegen hem keren, die moest hij eerst kwijt. Daarna zou hij wel zien hoe het verder moest. Hij schopte Jaap Keizer tegen de schoenzool. ‘Ben je alleen?’
Keizer keek hem niet-begrijpend aan. ‘Uh?’
Jacobs sloeg hem met de vlakke hand in zijn gezicht. ‘Is er nog iemand in huis?’
Keizer veegde met de rug van zijn hand een bloeddruppel van zijn neus. ‘Nee. En er is hier niets van waarde in huis. Ik ben jaren geleden al gestopt als juweelwerker.’
Jacobs keek rond. De oude kon wel eens gelijk hebben. Aan alles kon je zien dat hier geen handel meer werd gedreven. Hij zag nergens juwelen en in de etalages lagen alleen nog wat foto's van bekende figuren met juwelen die de ouwe had gemaakt. Achter in de winkel zag hij een smalle trap die naar de verdiepingen voerde. Hij gaf de oude man opnieuw een schop. ‘Opstaan.’
Keizer krabbelde moeizaam overeind. Jacobs duwde hem voor zich uit naar de trap. ‘Naar boven. Opschieten!’
Hij volgde hem de trap op, voldoende afstand houdend voor het geval de ouwe het in zijn hoofd zou halen hem achterwaarts naar het hoofd te schoppen. Boven in de woonkamer gaf hij hem onverwacht een trap in zijn rug, zodat hij struikelde en half verdoofd op de grond bleef liggen. Toen Jacobs zijn polsen en enkels aan elkaar plakte met hetzelfde plakband als waarmee hij Rawstorne en Bleicher had gekluisterd, bezat Keizer de kracht niet om zich te verzetten, zelfs niet toen hij hem met zijn rug tegen een radiator zette en in een ongemakkelijke houding met de handen boven zijn schouder aan de kraan vastplakte. Toen Jacobs klaar was en met een paar stevige rukken de boeien testte op hun sterkte hapte hij onwillekeurig naar adem, maar gaf verder geen kik.
Jacobs richtte zich op. ‘Ziezo. Niet erg comfortabel maar je verdiende loon.’
Keizer keek naar hem op, met knipperende ogen. ‘Waarom doe je dit?’
‘Bek dicht. Alleen antwoorden op mijn vragen.’ Hij bleef een ogenblik staan luisteren en knikte tevreden. Niemand thuis. ‘Waar is de badkamer?’
‘Tweede verdieping. Eerste deur rechts. Het is toch niet omdat je naar de plee moet dat je zo tekeergaat?’
Zonder een woord te zeggen, sneed Jacobs een stuk plakband af en plakte dat over Keizers mond. Hij lachte vals. ‘Als je in ademnood komt, heb je dat alleen aan jezelf te danken.’ Hij draaide zich om en verliet de kamer, zijn nylon draagtas meenemend, nadat hij eerst de cd-speler had aangezet en de volumeknop had opengedraaid. Joodse liturgische muziek vulde de woonkamer. Cantor Roslyn Barak zong met zoveel overgave ‘De joodse ziel’ dat Jaap Keizer niets kon horen van wat er zich boven zijn hoofd afspeelde, hoezeer hij ook zijn oren spitste.
Inspecteur Poschet bleef bij de Voyager tot het Speciale Interventie Team en even later de takelwagen van het wegsleepbedrijf arriveerden. Met een stuk dun, buigzaam metaal dat hij door het raam van de afgesloten auto stak, maakte de bestuurder van de takelwagen aan de binnenkant het slot van het linkerportier open. Terwijl Poschet de toeschouwers op afstand hield, doorzocht een man in een beschermpak de auto op wapens of springstoffen. Al na een paar minuten hield hij het voor gezien. In het verduisterde gedeelte van de minivan werden geen bommen of vuurwapens gevonden, alleen maar landkaarten en een koffer met kleren en toiletartikelen. Maar de gebruikte reinigingsset en de sterke geur van machineolie sterkte het vermoeden dat iemand kortgeleden in de auto een vuurwapen had gereinigd en dat volstond om de auto te takelen om hem op de terreinen van het wegsleepbedrijf aan een grondige controle te onderwerpen.
Inspecteur Poschet kuierde terug naar zijn post. Halverwege de Hoveniersstraat probeerde de stagiair Steegmans hem over de radio te bereiken, maar veel meer dan wat gekraak en wat flarden van woorden kwam er niet uit. Poschet versnelde zijn pas. Toen hij de Schupstraat bereikte, hoorde hij al van ver het aanhoudend bellen van de twee telefoons van de politiepost zonder dat er werd opgenomen. Voor de deur stonden twee Indiërs te ruziën in het Hindi en Steegmans stond bij de verdwijnpalen met een rood hoofd te discussiëren met de bestuurder van een vrachtwagen met bouwmaterialen die blijkbaar niet over de juiste documenten beschikte om de wijk binnen te mogen. Poschet haalde er iemand bij van de sectie veiligheid van de Hoge Raad voor Diamant die de vergunning voor de vrachtwagen had uitgeschreven en liet het aan hem over uit te zoeken wat er mis was. De volgende tien minuten stelde hij eerst orde op zaken in de politiepost zelf, waarna hij commissaris Boudewijns opbelde en verslag uitbracht over de Voyager.
‘Heb je de bewoners uit de omgeving van waar de auto stond al verhoord?’ vroeg de commissaris. ‘Misschien kunnen die een persoonsbeschrijving geven van de eigenaar.’
Verdomd, daar had hij niet aan gedacht. ‘Misschien Jaap Keizer’, opperde hij. ‘Dat is de man die het voertuig gemeld heeft. Ik zal hem opbellen.’
‘Ik heb liever dat je er naartoe gaat.’
‘Het is hier een heksenketel, commissaris. Ik kan hier onmogelijk weg.’
‘Ga er dan heen zodra je tijd hebt.’
‘Zoals u wilt.’
‘Oké. Over en uit.’
Voor hij er zelfs maar aan kon denken opnieuw op stap te gaan, bood zich de bestuurder aan van een gepantserde geldtransportauto die doorgang wilde maar evenmin over de juiste papieren beschikte. Het begon hem de keel uit te hangen. ‘Je komt er niet in, kerel. De vergunning is vervallen.’
‘Kom, kom, inspecteur, laat die palen zakken. Je kent me toch. Ik kom hier iedere dag.’
‘Een reden te meer. Ik heb je gisteren gewaarschuwd.’ De bestuurder maakte zich boos, maar Poschet gaf geen krimp. In de diamantwijk viel met veiligheid niet te spotten. Toen eindelijk de geldtransportauto verdwenen was, meldde zich de ISRA-patrouilleauto en vroeg om nieuwe opdrachten.
Het was twee uur toen het in de politiepost eindelijk wat rustiger werd. Om zeker te zijn dat Jaap Keizer thuis was, belde hij hem op, maar hij kreeg een ingesprektoon. Toen hij wat later opnieuw probeerde, kreeg hij een normale beltoon, maar er werd niet opgenomen.
Poschet maakte een notitie in het activiteitsverslag met verzoek aan inspecteur Boeykens die de dienst zou overnemen Jaap Keizer te verhoren over de orthodoxe jood die hij bij de Voyager gezien meende te hebben. Straks, na vijf uur, als de diamantwijk tot rust kwam, zou inspecteur Boeykens daar al de tijd van de wereld voor hebben.
Zijn dienst zat erop. Inspecteur Poschet spoedde zich naar huis, zijn gedachten bij de volleybalwedstrijd die hij diezelfde avond zou spelen met het team van Zone Centrum met de titel van provinciaal kampioen als inzet.
Hij was al een heel eind toen hij achter zich de sirenes hoorde van patrouilleauto's die de diamantwijk afgrendelden. Hij overwoog terug te keren, maar verwierp de gedachte. Het zou wel het zoveelste vals alarm zijn.