11

En hier heb je de volgorde van mijn gevangenissen: Send, Baintnow House, Send, weer terug naar Send, Eriestoke, Norwich, vijf keer voorarrest in Norwich, toen werd ik voor vijf jaar veroordeeld, dus begon ik in Norwich, werd overgeplaatst naar Aylesbury, overgeplaatst naar Glen Parva, terug naar Aylesbury, Littlehey, Grendon Underwood, van Grendon Underwood weer naar Littlehey, en vrijgelaten. Volgende straf: Bedford, Littlehey, Whitemoor, Buïlingdon, Long Lartin, Grendon, Long Lartin, Norwich, Long Lartin, Winchester, Long Lartin, Whitemoor, Blundeston, Wayland…Ik geloof niet dat ik er eentje vergeten ben. O ja, toch. Ook drie keer in Leicester gezeten.’

Razernij: leeftijd 25-29 jaar

Om eerlijk te zijn maken Stuarts jaren in de gevangenis, na de overval op het postagentschap, me woedend. Ik weet niet wat ik met ze aan moet. Elke keer dat ik ze herschrijf, ontbreekt er iets. Hij verdwijnt zowel letterlijk als figuurlijk uit beeld, als hij na zijn veroordeling uit het beklaagdenbankje van de rechtbank van Peterborough stapt. De reden van zijn verdwijning is echter niet omdat hij ophoudt zich opmerkelijk te gedragen, maar omdat hij ophoudt menselijk te zijn – voor mij tenminste. In plaats van Stuart De Onverwachte – de zachtjes pratende, tobbende, stekelige liefhebber van programma’s over archeologie, half opschepper, half de goedheid zelve – blijft in de gevangenis alleen Razende Stuart over, in de vorm van een reeks bloederige incidenten, zo presenteert hij zich tenminste. Gebeurtenissen vervangen de persoon. Vijf jaar lang reageerde hij op elk belangrijk probleem met de intensiteit van een ontploffende bom: ‘ging helemaal over de rooie’, ‘was niet al te slim bezig’. Het is het soort simplificatie dat al snel verveelt. Subtiliteiten verdwijnen erdoor. In de gevangenis veranderde Stuart (trainde zichzelf, perfectioneerde hij zijn techniek, zou hij tegenwerpen) in de onvoorspelbare sloper waardoor hij later op straat zou opvallen. Zijn persoonlijkheid is verdwenen.

Stuart was als gevangene een plaag van de A-categorie (en daar kwam hij ook al snel terecht). Gevangenissen van de A-categorie zijn extra beveiligde inrichtingen, voor criminelen wier ontsnapping groot gevaar voor de maatschappij, de politie of de staatsveiligheid zou kunnen betekenen. Als Stuart niet zat te piekeren in de isoleer, presenteerde hij zijn kwaadaardiger persoonlijkheden in de vleugel alsof hij meeliep in een modeshow: rellen, smerige protesten, vernieling van toiletten, het dreigen andere gevangenen in brand te steken – en dat zijn nog maar de uitbarstingen die hij zich kan herinneren. Incidenten die wij als afschuwelijke, beslissende momenten zouden ervaren, gebeuren Stuart zo vaak dat ze al snel even gewoon worden als de was van die week. Nukkig vinden ze een plaats, ingeklemd tussen vervelend gezanik en gesnoef.

In de Littlehey-gevangenis had hij in de keuken kunnen werken (maar dat is meestal een baantje voor de zedendelinquenten, die worden gezien als schoner en betrouwbaarder dan andere veroordeelden). Of hij had in de onderbroekenfabriek aan de slag gekund (hoewel de autoriteiten toegaven dat het produceren van tweehonderdduizend onderbroeken per jaar de gevangenen waarschijnlijk geen vaardigheden leerde waarmee ze in de buitenwereld iets zouden kunnen). In plaats daarvan kwam hij in de schoenenwerkplaats terecht, waar hij de leidinggevende met een stoel te lijf ging.

‘Ik overdrijf niet als ik zeg dat er tussen de tien en vijftien, misschien wel twintig schroefkoppen nodig waren om me naar de isoleer te slepen. Ze hadden geen van allen een helm op, dat verbaasde me wel. Ze vouwden me dubbel, schoven me in een bewaarcel, trokken de kleren van mijn lijf en lieten me spiernaakt achter. Dus trok ik ‘t linoleum van de vloer, scheet op de vloer, piste op de vloer. Gewoon ongehoorzaam, weet je wel…’

‘Gewoon ongehoorzaam.’ Kinderlijke, troostende, nukkige, fuck yow-ongehoorzaamheid.

Toen ik Ruth een keer opzocht in de Highpoint-gevangenis, vertelde ze me hoe verrassend veel van wat je als aangeboren zelfbeeld ziet, wordt bepaald door dingen die helemaal niet van jezelf zijn: reacties van mensen op de blouse die je aanhebt, het respect van je gezinsleden, de aandacht van vrienden, hun goedkeuring voor wat je thuis aan de muur hebt hangen, voor je nette gazon, de manier waarop mensen je naam fluisteren. Het zijn deze uitingen van jezelf, weerkaatst in de mensen die je ontmoet, die je voldoening geven, je je identiteit geven. Haal ze weg, laat je in een klein hokje stoppen en je naam vervangen door een nummer, en je begint zelf te verdwijnen. Het lijkt op die miljoenen koppen in tijdschriften: ‘Wat je kleding over je vertelt.’ Behalve dan dat ze in de gevangenis luiden: ‘Wat er van je overblijft als je kleren hun zegje hebben gedaan.’

In From the Inside, het boek dat Ruth over haar ervaringen in de gevangenis schreef, blijkt ze verrast hoe snel je van je zelfbeeld wordt beroofd.

Terwijl ik achter de schroefkop aan liep, van de kantinewinkel naar mijn cel, besefte ik dat ik een gevangenispersoonlijkheid had ontwikkeld: handen in mijn zakken, langzame en achteloze tred, neerhangende schouders, stuurs en prikkelbaar: een vrouw van weinig woorden, maar altijd met een vloek paraat. Het was in twee of drie dagen gepiept. Daar liep ik, Wyner, nummer EH 6524: bang, maar niet van zins het te tonen; klaar voor alles, maar doende alsof niets me wat kon schelen. Ik had een muur rondom me opgetrokken, en wist dat ik die nodig zou hebben, maar was ook bang dat mijn echte ‘ik’ was vernietigd. Zou ik mezelf ooit weer terugvinden?*

≡ Ruth Wyner, From the Inside: Dispatches from a Women’s Prison, Aurum Press, 2003.

‘Gewóón ongehoorzaam’: voor Stuart is het amper het noemen waard. Natuurlijk moet je ongehoorzaam zijn. In de gevangenis is wangedrag een van de weinige manieren om bewaarders op jou, als individu, te laten reageren. Ongehoorzaamheid is een van de laatste mogelijkheden die je hebt om het idee vast te houden dat je bestaat en dat je nog steeds enige gelijkenis vertoond met de persoon die in de buitenwereld schuilging achter je naam. Wat diep van binnen komt blijkt in de gevangenis lang niet zo fraai uit te pakken als mensen hopen.

‘De volgende ochtend,’ gaat Stuart verder, ‘moest ik bij de directeur op rapport komen; schade aan de werkplaats, schade aan dit, schade aan dat. Hij pakte me weer een hoop dagen af, legde nog meer boetes op. Zei dat het alleen aan de bewaarder te danken was – die wilde er geen externe rechtszaak van maken – dat ik niet weer voor een rechtbank moest verschijnen. Ik zei tegen de directeur: ‘Je bedoelt dat je er geen externe zaak van wilt maken, omdat je het me zelf hebt aangedaan. Ik heb je gezegd wat er zou gebeuren als je me in die verdomde schoenenwerkplaats zou stoppen, en je draaide je om, zei dat ik ‘t toch niet zou doen. Anders gezegd: je hebt me aangemoedigd om me te misdragen, omdat je beter had moeten weten, als directeur.’ Flink schelden, weet je, ik zat ‘m helemaal stijf te vloeken.’

Waar haalt-ie de energie vandaan? Is het voor hem net zo vermoeiend als het (nu al) voor de lezer moet zijn?

‘De directeur zegt: ‘Jij denkt zeker slim te zijn, hè?’ Hij zegt: ‘We zullen wel zien wie er ‘t laatst lacht. Ik plaats je over naar White-moor’.’

Stuart buigt zich voorover, ogen uitpuilend van verbazing. Heb ik niet begrepen wat voor gruwelijks hij net zei? Whitemoor!

Stuart, het verbaast me dat ze je niet naar de luchtplaats hebben gesleept en je hebben afgeschoten.

Whitemoor. Stuart schudt zijn hoofd bij de herinnering aan het onrecht ervan.

‘De eerste avond smolt ik het uiteinde van een toiletborstel om tot een grote bal met daarin twee scheermesjes en sliep met ‘t kut-ding onder mijn kussen. In Whitemoor kom je alles tegen. Er zitten terroristen, psychopaten, beroepsgangsters, die ze faces noemen. Dan heb je hun handlangers, de zware jongens die door de gangsters worden gerespecteerd, de spierkracht waarmee ze hun werk kunnen doen. Er zijn would be-gangsters, psychopaten, namaak-gangsters, dat zijn jongens die denken dat ze gangsters zijn maar in feite gewoon heroïnejunks zijn, en als ze eenmaal vastzitten hebben ze geen nagel om hun kont te krabben. Ze denken dat ze heel wat voorstellen en hebben een hoop misdaden gepleegd, maar wat denk je dat ze dat oplevert? De handlangers, zware jongens en gangsters – die zitten in de bak nooit zonder poen. Die hoeven niet rond te vragen of er nog iemand sigarettenpeuken heeft, zoals de namaak-gangsters. Echte gangsters vertelden ons wel eens: ‘Hij, hij of hem daar, je zou ‘t niet geloven, maar hij had een huis van een paar miljoen, en we deden vaak zaken met ‘m.’ Maar hij ging crack roken, blies duizend pond per nacht de lucht in. Het zijn vaak de oudere druggebruikers: ze zitten zestien jaar uit voor een stomme gewapende overval, zijn vreselijk afgestompt geraakt, terwijl het eerder prima boeven waren. Maar omdat ‘t alle dagen feest was, omdat het allemaal draaide om ikke, ikke, ikke, raakten ze alles kwijt. En dan zijn er de lui die een veiligheidsrisico vormen, of die goede bronnen hebben en kunnen ontsnappen, of moordenaars, veroordeelden voor doodslag, de gekken. Mensen die gewoon instabiel zijn, onvoorspelbaar. En dan zitten er, in speciale vleugels van Whitemoor, de vuile kinderbeulen en de donswerkers en verdomme nog een hele lading smerige kuttenkoppen.

‘Welke categorie val jij onder?’

‘Nou, ik neem aan dat ik onder de gekken val.’

§

Twee dagen nadat Stuart aankwam in Whitemoor, braken er rellen uit.

The Times, 22 december 1993

Drankoproer in de gevangenis

Gevangenen die sterkedrank stookten voor de kerstdagen hebben naar schatting voor meer dan dertigduizend pond aan schade aangericht, gedurende een vijf uur durende uitbarsting van vandalisme in de extra beveiligde Whitemoor-gevangenis in March, Cambridgeshire. Meer dan 160 gedetineerden stichtten brandjes, vernielden toiletten en trokken de deuren los van de scharnieren. Drie gevangenen en drie bewaarders raakten gewond. Directeur Andrew Barclay zei: ‘De directe aanleiding was, denk ik, een grote zoekactie die we gistermiddag in de C- en D-vleugel hielden. Ze hebben de illegale stook waarschijnlijk tijdens de doorzoeking opgedronken, in plaats van het door te spoelen.’

‘Het begon opeens,’ herinnert Stuart zich huiverend. ‘Ze smeten alles wat maar tussen de tralies door paste naar de schroefkoppen. Toen braken er brandjes uit. Beddengoed. Iedereen door ‘t lint, ze sloopten al hun bezittingen.’ Het geweld hield aan, ‘kwam in golven’. Meubilair en tennistafels werden aangestoken, de vlammen bereikten de hopen afval in de veiligheidsnetten tussen de galerijen, vervolgens werd het biljart op het vuur gegooid, daarna vers beddengoed en algauw knetterden de vlammen omhoog tot de tweede verdieping. ‘Als jullie verdomme niet meehelpen, krijgen we er straks allemaal van langs!’ dreigden de oproerkraaiers. ‘We willen dat deze vleugel dichtgaat.’

‘Ik was verstijfd van angst,’ zegt Stuart tot mijn verbazing. ‘Ik wilde er niet bij betrokken raken. Weet je, het waren allemaal gevaarlijke lui, verbitterd van woede en haat – ze waren fucking angstaanjagend. Ik maakte me uit de voeten, naar de derde verdieping, de enige plek waar de raampjes naar buiten toe opengingen.’

Daar stond hij op een bed, met zijn neus tussen de tralies gedrukt, terwijl de rook rondom zijn hoofd naar buiten stroomde ‘en de brandweerauto’s beneden eruitzagen als stukjes glitter, hun idiote zwaailichten even groot als speldenknopjes.’

Stuart maakte een paar vrienden in Whitemoor. Colin Richards, die een verdieping hoger woonde. Hij had tijdens een roofoverval in Walton-on-the-Naze een politieagent vermoord (per ongeluk, natuurlijk), en was verlamd vanaf zijn borstkas, veroorzaakt door de kogelregen die de agenten als antwoord op hem hadden afgevuurd. De bewaarders haatten hem. Ze gaven hem nooit genoeg luiers of de juiste hoeveelheid gesteriliseerd materiaal, maar hij was een held voor de gevangenen, die zich rond etenstijd verzamelden en hem als een keizer in zijn rolstoel de trappen naar de eetzaal afdroegen.

Jeremy Bamber, die zijn adoptiefouders, zijn zus en haar twee kinderen had vermoord en rondliep met National Geographics rondom zijn middel gebonden, omdat al zoveel mensen hadden geprobeerd hem neer te steken.

In zijn vleugel ontmoette Stuart ook de enige terrorist die de bestorming van de Iraanse ambassade had overleefd, en ze praatten met elkaar op de luchtplaats, tijdens hun dagelijkse uurtje ‘omgangstijd’. ‘Hij vertelde dat hij niemand kende die zoveel geluk had gehad als hij met zijn ontsnapping, omdat het de gijzelaars waren die hem naar buiten hadden gesleept. Het SAS-team probeerde hem weer naar binnen te slepen. De andere gijzelnemers waren al neergeschoten door de SAS, maar hem wisten de gijzelaars naar buiten te slepen.’

Een Turkse drugshandelaar, een ‘Baba’, oftewel een kopstuk van de maffia, gaf Stuart de bijnaam ‘de Peterborough Gangster’, omdat hij zich altijd in de nesten werkte, ‘en ik moest daar wel om lachen’.

‘Nee,’ zei Stuart, ‘ik ben maar een kruimeldief die gepakt is en vijf jaar heeft gekregen omdat-ie over de balie van een postagentschap sprong. Ik ben maar een kleine krabbelaar die de boel in de soep heeft laten lopen.’

Na de rellen in Whitemoor (of was het daarvoor? Ik raak de draad kwijt) volgen de barricadering in de Bullingdon-gevangenis, de hongerstaking in de Winchester-gevangenis, het incident met de brandblusser in Grendon – en algauw kun je geen spoortje tolerantie meer opbrengen. Het eeuwige probleem van de gestoorde is naar binnen geslopen: dit is een leven dat te intens is. De ruigheid is bij vlagen fascinerend, maar de dagen zitten te volgestopt met opgestapelde woede om er lang naar te kunnen luisteren. Zulke mensen mogen dan een rijke bron zijn voor een romanschrijver, voor een biograaf zijn ze een regelrecht bedrijfsrisico.

Zelfs tijdens bezoekuren zorgde Stuart dat hij zijn bajespersoon-lijkheden niet echt tot leven liet komen. ‘Als we weggingen omdat de tijd om was,’ herinnert zijn halfzus Karen zich, ‘dan liep Stuart regelrecht naar de deur, nooit draaide hij zich nog eens om. Zo gauw we afscheid hadden genomen, keerde hij je de rug toe.’ Ook stuurde hij geen brieven, behalve aan zijn advocaat (‘Nooit zo’n fan geweest van 17-pence postzegels’) en belde hij nooit. Hij hield geen dagboek bij, niet geschreven noch op geluidsband. Hij maakte geen notities. Voor sommige mensen is de gevangenis een plek om herinneringen op te halen, en die vast te leggen: Ruth Wyner, Jeffrey Archer, Fjodor Dostojevski, maar voor mensen als Stuart is het een plaats waar tijd geen rol speelt. De dagen zijn onafgebroken saai, moeilijk van elkaar te onderscheiden, alleen bedoeld om uit te zitten, als een voetballer op de reservebank.

‘Wat is de beste gevangenis om te zitten?’ vraag ik.

Stuarts wenkbrauwen gaan omhoog en hij tuit zijn lippen. ‘Over ‘t algemeen? Extra beveiligde inrichtingen zijn beter dan normale gevangenissen. Omdat je in normale gevangenissen opgevouwen in de boeien wordt geslagen als je tegen een schroefkop zegt dat-ie op moet rotten, of als er een schermutseling is.’

‘Waarom gebeurt dat niet in extra beveiligde inrichtingen?’

‘Omdat in de goeie gevangenissen niemand ergens heen gaat. Dus ga je geen ruzie maken over een lucifer, of over een sjekkie. Je zegt niet tegen de schroefkoppen dat ze op moeten zouten, tenzij je echt een slechte dag hebt. In de normale gevangenissen komen mensen terecht die maar een maand moeten zitten. Ze lopen rond met een enorm ego, maar zodra ze dubbel worden gevouwen en door de vleugel worden gesleept, kunnen ze er niet mee omgaan. Ze gillen en gillen en gillen maar. Toen ik in Winchester zat, hoorde ik elke dag gegil, omdat het een normale gevangenis was. Maar het goede van die gevangenis was dat de deuren zo ontworpen waren dat je niet kon zien wat er aan de hand was. Zelfs als je tussen de kier in de deur tuurde, kon je de rest van de cellen niet zien. Minstens twee, drie, vier keer per dag: geschreeuw.’

‘Het goede van die gevangenis was dat de deuren zo ontworpen waren dat je niet kon zien wat er aan de hand was.’

§

‘Omdat het niet werkt, hè,’ zegt Stuart opeens dreigend. Hij duwt de cassetterecorder opzij. Hij is het zat om mij les te geven vandaag. ‘Gevangenissen kunnen niet werken. Je kunt mensen niet veranderen door ze af te blaffen en met wapenstokken te slaan en ze dagenlang, wekenlang in de isoleer op te sluiten, ze als een dier in een verdomde kooi te laten leven, waardoor sommige mensen gek worden. Weet je hoeveel mensen elk jaar door schroefkoppen worden vermoord? Niemand zal je dat willen vertellen – maar het is waar, elk jaar worden er mensen vermoord. ‘Sorry, meneer de directeur, maar hij is in zijn kots gestikt terwijl we hem met z’n tienen in bedwang hielden’. ‘O, het spijt ons ten zéérste, maar hij heeft zijn rug gebroken – hoe konden wij weten dat het schadelijk voor zijn gezondheid zou zijn als we ‘m de verkeerde kant op bogen?’’

‘John Broek zegt dat het wel meeviel in de gevangenis,’ zeg ik.

‘Ja, maar je hebt twee groepen, nietwaar? Mensen als John worden niet gezien als crimineel. Iedere schroefkop had in zijn positie terecht kunnen komen. John deed op Wintercomfort gewoon zijn werk, dus ze zullen hem waarschijnlijk als een van hen hebben gezien. Maar zelfs hij – zijn eerste baantje in de vleugel – wat deed-ie ook alweer? Hij was reiniger, schrobde het bloed van de muren van cellen als de schroefkoppen klaar waren met iemand. Het klopt wat John zegt, dat je voor schut kunt gaan zonder dagen van je strafvermindering kwijt te raken, mits je niet ingaat tegen het systeem. Maar ze zullen je niet met rust laten, tenzij je bereid bent informatie te verstrekken.’

‘Informatie waarover?’

‘Over wie er drugs binnensmokkelt, over wie wat doet. Wie ‘t gedaan heeft, als er iemand is omgelegd.’

‘En als je zegt dat je het niet weet?’

‘Dan wordt je gewoon iets in de schoenen geschoven, word je opgeborgen, moet je op rapport bij de directeur. Je kunt ruzie hebben met een schroefkop en zeggen dat-ie op moet rotten en opeens klinkt de alarmbel. De helft van de bewaarders komt aanrennen, ze springen boven op je, vouwen je op als een kippetje, sleuren je naar een cel, rukken letterlijk de kleren van je lijf en dan word je ook nog beschuldigd van het aanvallen van een bewaarder. Als je wordt besprongen door een halve buslading mannen die je pijn gaan doen, dan probeer je je los te worstelen – en dat wordt gezien als het aanvallen van een bewaarder. Er zijn schroefkoppen die je helpen als je echt iets nodig hebt, maar dat zijn vaak ook degenen die er het eerste bij zijn als de pleuris uitbreekt. Er bestaan geen goede schroefkoppen; de aardigen zijn ook altijd de eersten die met hun schilden en verdomde wapenstokken klaarstaan om je af te tuigen.’

Er zit wel iets in. Stop twee groepen macho’s bij elkaar, geef de eerste groep de macht van het getal en wanhoop, de tweede groep wapenstokken en beschermende kleding, en je krijgt iets wat sterk lijkt op een burgeroorlog onder laboratoriumomstandigheden.

‘Maar er zijn natuurlijk ook mensen die het verdienen,’ hou ik vol, en denk: Jij, Stuart, mijn vriend, jij nachtmerrie.

‘Nou, nee. Als het niet mag om iemand op straat af te tuigen als-ie iets verkeerds doet, waarom zou het dan wel goed zijn dat in de gevangenis één schroefkop kan bepalen dat iets niet deugt en vervolgens met hulp van zijn maten iemand in elkaar mag slaan? Net zoals die schilden en beschermende kleding. Wie zijn zij om te mogen bepalen wat de verdiende straf voor iemand is? Het enige wat nodig is, is een haatdragende bewaarder die z’n dag niet heeft, en dan heb ook jij je dag niet. Hij kan makkelijk moeilijk doen en dan zeg jij: ‘Nou, flikker dan maar een end op,’ of ‘Steek ‘t maar in je reet’ en hij draait zich om, luidt de alarmbel en dan komen alle schroefkoppen opdraven. En dan word je in elkaar gemept, een kwartier lang, twintig minuten. Dan komt de dokter en die zegt: ‘Hij is niet gewond.’ Vraag mijn maatje Smudger maar eens om zijn arm te laten zien. De schroefkoppen braken zijn arm. Dokter keek ernaar, zei dat er niets mee mis was, en hij heeft er nog steeds last van. Ze braken zijn arm en lieten ‘t uit zichzelf weer vastgroeien. In andere landen krijgen gevangenen de zweep, hier noemen we het Beheersende en Beperkende Maatregelen.’

§

‘Wacht even,’ onderbreek ik hem een andere keer, tijdens een van Stuarts beschrijvingen van gevangenissen in heden, verleden en toekomst (het zou hem niet verbazen als hij in een ervan zou sterven, zegt hij). ‘Leg me eens uit wat er bij binnenkomst gebeurt.’

‘Goed, je gaat langs de badmeester, daarna ga je douchen en dan ga je naar je cel…’

‘Wat doet de badmeester?’

‘Oké, tijdens de ontvangst wordt je…Ooohh, niet fijn…Ik bedoel, het is alleen…vreselijk…Niet echt heel vreselijk, maar vreselijk, begrijp je wat ik bedoel? Ik maak geen geintje…ooohh, nee, dat ga je niet willen.’

Niets mag baten. Stuart kan het niet beschrijven. Er zijn boeken over gevangenissen en dagboeken die het proces beschrijven, dat nog als een redelijk milde initiatierite kan worden gezien; een afstompende, maar noodzakelijke beëindiging van iemands burgerleven – naam noteren, burgerkleding uittrekken, bajeskleding uitreiken, nummer geven, douchen en ontluizen – maar niets dat ik heb gelezen dat Stuarts rillingen rechtvaardigt.

‘En dan? Wat gebeurt er na het douchen?’

‘Naar je cel…’

‘Hoe kom je bij je cel?’

‘Wat denk je? Klonk, klonk, door de vleugel, de trappen op.’

‘Hoe is het in de vleugel?’

‘Woaaahh! Pislucht! Het stinkt echt overal naar pis.’

Dit kwam door het gebruik van toiletemmers, nu verboden, maar in het midden van de jaren negentig nog een gangbare praktijk. Omdat de gevangenen niet naar het toilet mochten gedurende de ruim veertien uur dat ze elke dag in hun cellen werden opgesloten, moesten ze hun ontlasting in emmers opvangen, totdat deze geleegd konden worden in de gemeenschappelijke latrine. Zo raakte de hele vleugel doortrokken met de ranzige geur.

08.00 uur: deur open, toiletemmer legen, ontbijten

11.15 uur: middageten

13.30 uur: deur open, toiletemmer legen

16.00 uur: thee

17.30-20.30: toiletemmer legen, avondeten

‘Dus daar zit je dan, je eerste nacht in de cel,’ dring ik aan, wonderlijk geïnspireerd door het beeld van klotsende urine in het gebouw. ‘Hoe is dat? Geen vrijheid. Opgehokt. Kun je slapen? Met wie deelde je de cel?’

‘Alexander, dat probeer ik je nu de hele tijd duidelijk te maken. Ik zat die eerste nacht niet in mijn cel. Kon ‘t niet vinden met mijn celgenoot. Hij moest 28 dagen zitten. Ik had net vijf jaar en drie maanden gekregen! ‘Ik trek niet in bij die kuttenkop,’ zei ik. ‘Hij pakt zijn koffers om naar huis te gaan als ik nog aan ‘t bedenken ben waar ik mijn tandenborstel neer zal leggen. Gek word je daarvan. Ik wil niet horen hoe erg hij zijn vrouw en zijn gezin mist, of dat-ie morgen naar huis mag.’ Ik pikte ‘t niet. Weigerde de cel binnen te gaan. Draaide me zo weer om. Regelrecht de isoleer in. De eerste nacht van vijf jaar en drie maanden zat ik in de isoleer – het kostte me zeven dagen strafvermindering, meteen al die eerste avond, en het was me verjaardag.’

Hoe zit ‘t met bullebakken?

‘De eerste keer dat iemand je uitprobeert in de gevangenis, ga je ‘m te lijf.’

‘Uitproberen’ is in de gevangenis hetzelfde als daarbuiten: als iemand, slechter dan jij, probeert een deel van je bezit af te pakken: een handjevol tabak, je belkaart, je Bob Marley-cassettes.

‘Te lijf gaan? Maar wat als het een kerel van honderdvijftien kilo met puntige tanden en het postuur van een Yeti is?’

‘Als er geen wapen voorhanden is om ‘m af te tuigen en het is echt een grote kuttenkop, dan ga je ze tóch gewoon te lijf,’ zegt Smart. ‘Omdat je, als je niet wilskrachtig bent en toegeeft, iedereen over je heen krijgt, de hele tijd. Je kunt er niet aan ontsnappen. Zodra ze je daarna ontslaan uit de ziekenboeg, probeert de bullebak meestal opnieuw om je spullen af te pakken, maar dan pak je ‘m gewoon weer. En dan merk je dat als je zo’n bullebak twee keer te lijf gaat, zelfs als hij jou daarna helemaal verrot slaat, dat-ie ‘t geen derde keer probeert. Een andere manier is om een situatie te veroorzaken waarin je als een bezetene tekeer kunt gaan, desnoods tegen de schroef-koppen, die je bijvoorbeeld met een eind hout achternagaat. Goed, je wordt dan wel in elkaar gerost door de schroefkoppen, maar het is een manier om de bullebakken op afstand te houden. Een veiliger manier. Omdat je, als je met gevangenen te maken hebt, in een situatie kunt komen dat je kokend heet water met suiker over ze heen moet gieten, en als ‘t grote klootzakken zijn ze ook nog eens moet neersteken, want ik heb lui gezien die met kokend water en suiker overgoten werden en verdomme nog steeds mensen konden aftuigen.’

Daarom is het een evident voordeel, merkt Stuart op, als het je lukt om je medegevangenen vanaf de eerste dag ervan te overtuigen dat je ‘fucking gestoord’ bent. Dan ‘laten ze je over het algemeen wel met rust. Maar sinds de rellen in Strangeways worden veroordeelden zo onder druk gezet om in de rechtbank te getuigen dat je, als je iemand omlegt, waarschijnlijk vijf of acht jaar boven op je oorspronkelijke gevangenisstraf krijgt. Waar, zolang je geen schroefkop een klap verkoopt of ernstig verwondt, ze alleen maar achternazit, de kans klein is dat ze je voor de rechtbank slepen. Je wordt verdomme wel helemaal in elkaar getrapt. Maar wat maakt dat nou uit, als je al zo vaak in elkaar bent geslagen?’

Hoe zit ‘t met scholing? Waarom bedenken niet meer mensen in de gevangenis: Goed, dit is niet waar ik wil zitten, maar er is niets anders te doen, dus laat ik maar alle cursussen gaan doen zodat ik een goede baan kan vinden als ik weer vrijkom?

‘Mensen zeggen: ‘Er zijn toch allemaal cursussen,’ maar in de gevangenissen met de beste cursussen zit zestig tot tachtig procent kinderbeulen. Je wordt geconfronteerd met fucking donswerkers, die je moet aanhoren over seks met kinderen, met verdomde klootzakken die omaatjes hebben verkracht en die samenspannen en normale gevangenen in elkaar rossen – allemaal om te leren hoe je twee bakstenen op elkaar moet metselen. In een paar gevangenissen kun je cursussen volgen in motortechniek en houtbewerking en lassen. De cursussen zijn alleen erg basaal en soms word je halverwege een cursus overgeplaatst, omdat er problemen zijn in jouw vleugel.’ De meeste gevangenissen bieden cursussen aan in het schoonmaken van objecten, maar ‘hoeveel ex-gedetineerden willen bedrijfsgebouwen gaan schoonmaken? En even serieus: welke directeur wil om vijf uur ‘s ochtends ladingen ex-gevangenen met neukend grote stofzuigers zien rondrennen in zijn kantoor?’

‘De scholingsvoorzieningen zijn altijd goed in de gevangenissen met een hoog percentage zedendelinquenten,’ klaagt Stuart bitter. Dit komt doordat zedendelinquenten in de regel ouder, beter opgeleid en intelligenter zijn, en minder problemen veroorzaken. ‘Ironisch hè? Ze zitten daar met allemaal jongens die ze hebben misbruikt, omdat hun slachtoffers zo verknipt zijn geraakt door wat ze is aangedaan dat ze ook crimineel zijn geworden, en degenen die het misbruik pleegden genieten nog steeds privileges!’

Deze fatalistische ontmoeting tussen pedofielen en hun slachtoffers lijkt op een Grieks drama. Ik wil er meer over weten: momenten van besef, subtiele wraaknemingen, schrijnende vertoningen vol wanhoop, al het menselijke. ‘Frank Beek die snuff movies maakte, die kuttenkop ging dood in Whitemoor, vlak voor ik er kwam, terwijl hij in de sportzaal aan ‘t badmintonnen was,’ herinnert Stuart zich met koele tevredenheid.

‘Hoe zit ‘t met moordenaars? Heb je ooit een cel gedeeld met een moordenaar?’ probeer ik dan maar.

‘Moordenaars? Het idiote is dat zo gauw je het woord ‘moord’ zegt, iedereen hysterisch en doodsbang wordt, MOORDENAARS! Ooh, gevaarlijke, smerige, slechte mensen. Maar van de veroordeelden voor moord die ik in de gevangenis ben tegengekomen, had je de helft de dag nadat ze hun moord pleegden al vrij kunnen laten. Oké, ja, ze hebben iemand vermoord, maar dat heeft veel van hen zo beschadigd, ze zijn zo getraumatiseerd, dat ze nooit ook nog maar één overtreding durven begaan. Vijftig procent van de mensen die voor moord zitten zijn gewone mensen, die op één moment door ‘t lint zijn gegaan.’

‘Weet je,’ zegt Stuart na een moment te hebben nagedacht, ‘ik dacht dat schroefkoppen schroefkoppen werden genoemd omdat ze door hun idiote petten en zo inderdaad op schroefkoppen lijken.’

§

Af en toe kwam Stuarts familie iets te weten over zijn uitbarstingen. Een paar weken na de gebeurtenis werd er dan een brief bezorgd van Her Majesty’s Prisons, waarin werd uitgelegd dat de autoriteiten het nodig hadden gevonden deze loot aan de familiestamboom naar een andere instelling over te brengen, tweehonderd mijl zuidelijker, of veertig mijl verder naar het oosten, naar Winchester of Lincoln. Zonder details over het waarom. In Her Majesty’s-ze-kan-zich-niet-meer-herinneren-welke kwam Stuarts moeder eens voor bezoek langs, en kreeg te horen dat haar vreemde zoon ‘niet beschikbaar’ was. Ze hadden hem weggehaald, zijn cel uitgeruimd en schoonge-boend, een andere gevangene in zijn cel gestopt. Stuart was alweer overgeplaatst. Maar de bewaarders vertelden haar niet wat er was gebeurd, zelfs niet toen ze weer buiten stond, ziek van ongerustheid. Hij was gewoon ‘niet beschikbaar’. Wilde hij haar niet meer zien? Lag hij in het ziekenhuis met een besmettelijke ziekte? Waren de bewaarders bezig zijn lijk los te halen van een laken dat hij aan de tralies voor zijn raam had geknoopt? Sorry, mevrouw Shorter, geen commentaar.

Stuarts zus moet erom lachen. ‘De reden dat ik bijna het hele land heb gezien, is dat ik van gevangenis naar gevangenis reisde om Stu-art op te zoeken. Het leek wel alsof we elke zondag gingen. Ik weet nog dat we op school in onze weekendschriftjes moesten opschrijven wat we in het weekeinde hadden gedaan. De anderen waren dan naar een circus geweest, of naar het strand, maar ik was naar de gevangenis geweest om mijn broer op te zoeken.’

‘We kregen hem nooit te zien als hij weer eens iets had uitgehaald,’ zegt ze, ‘ik denk omdat ze hem zo toetakelden.’

Tekening: Stuart Shorter

Een andere vrouw, de vriendin van een vriend van Stuart, hielp af en toe bij het smokkelen. ‘Ik moest dan wat hasj naar binnen brengen, Stuart moest dan zijn vriend naar beneden halen, omdat hij het zelf niet in zijn reet wilde stoppen. Haatte het idee. Dus kwam Graham naar de wachtkamer beneden en dan stopte ik ‘t onder een blikje cola en schoof dat naar hem toe. Hij pakte het blikje in één hand en schoof met de andere het pakje achter in zijn broek, in zijn aars.’

‘Een andere keer had mijn vriendje twee vage types in de auto, die uitstapten toen we onderweg stopten in een dorpje en terugkwamen met zwarte zakken vol spullen – het waren professionele winkeldieven. Ze bleven gewoon in de auto zitten wachten, op het parkeerterrein van de gevangenis, terwijl wij naar binnen gingen.’

‘Geld en hasj, dat brachten we naar binnen. Briefje van tien of een vijfje, zo klein mogelijk opgevouwen en strak verpakt in vers-houdfolie, die je daarna dichtschroeide, want Stuart moest het doorslikken, hè. Zo kreeg hij het langs de schroefkoppen, die hem na een bezoek visiteerden. Je bracht het de gevangenis binnen, op wat voor manier dan ook. Als je een ring met een onyx had, die meestal hoog zijn ingezet, dan stopte je het onder je ring, of in je bh. Vervolgens sta je op, haalt iets te drinken voor Stu bij de automaat aan de andere kant, en als je terugkomt geef je hem het pakketje. Simpel.’

De meeste smokkel gebeurt niet in de bezoekersruimte, maar vindt bij de minder streng beveiligde gevangenissen plaats bij het hek. Vriendinnetjes, ouders, vriendelijke zakenmensen, sterke kinderen – ze staan in het veld rond het hek en keilen het gevraagde (meestal in tennisballen gestopt) op het terrein. Daarna ruimen de gevangenen die de groenvoorzieningen onderhouden (bekend als Wombles-de benevelden) de rotzooi op en zorgen dat het in de cellen terechtkomt.

§

Op een zaterdagmiddag, een paar maanden voordat Stuart vrij zou komen, werd zijn naam omgeroepen omdat hij bezoek had. Stuart was verbaasd. Bezoekers werden alleen binnengelaten met een bezoekbrief, en Stuart had geen bezoekbrieven verstuurd. Niemand mocht hem bezoeken. Hij moest van een maatje een nette spijkerbroek lenen, omdat hij niet op bezoek was voorbereid. Hij had geen gestreken overhemd en had zich al een week niet geschoren.

Hij kreeg de ruimte voor de bezoekers nooit te zien die dag. Net voordat hij er aankwam, werd hij door een bewaarder via een andere deur naar een afgesloten ruimte geleid, waarvan hij niet wist dat die bestond. Tot zijn verbijstering zaten zijn moeder en stiefvader daar, samen met het hoofd van zijn vleugel.

‘Het moeilijkste vond ik dat mijn vader huilde. Hij barstte zomaar in tranen uit. Het eerste wat ik zei was: ‘Is alles goed met Mar-cus en Karen?’ Me kleine halfbroertje en halfzusje. Mijn vader was helemaal van streek.’

‘Nee, met hun is ‘t prima,’ had zijn moeder gezegd.

‘Wie is er dood? Wat is er aan de hand? Is er iemand ziek?’

En zijn moeder zei: ‘Het is je broer Gawy. Hij heeft zelfmoord gepleegd.’

RECEPT VOOR ILLEGAAL BROUWSEL

Voor één persoon, ‘niet om aangeschoten te worden, maar om doorzeefd te raken’.

Ooit gedronken, Alexander – echte gevangenisjajem? We zullen ‘t wel eens maken. Maken we een hele emmer en drinken we ons katjelam.’

Emmer of jerrycan ‘die de schroefkoppen niet hebben lekgeprikt’.

Twee eetlepels Marmite, zemelen of gisttabletten, ‘binnengesmokkeld als je achter de bouten zit.

Van Tesco als dat niet ‘t geval is.’

Eén grote zak suiker

Sinaasappelsap, appelsap, ‘wat je lekker vindt’

Aardappel/handje rijst

Vijf liter heet (niet kokend) water

Meng in de emmer één liter water met de Marmite en de suiker, voeg dan voor de smaak het sinaasappel- of appelsap toe, en de aardappel voor het zetmeel. Voeg het overgebleven water toe. Laat twee weken staan, losjes afgedekt met een deksel. ‘Het is niet echt lekker om te drinken, weet je, je krijgt maagpijn en zo, maar het klaart de klus. Goed spul.’

METHODE VOOR ILLEGALE STOOK

Distilleren? Ja, dat kan ook. Weet je nog dat ik je vertelde over Colin? Die in die rolstoel, met die katheters? Ik ging hem dan even opzoeken…

Een emmer illegaal brouwsel, klaargemaakt zoals hiervoor.

Een hogedrukpan met regelbare temperatuur.

‘Kun je jatten uit de keukens van Long Larton.’

Een katheterslang

Ijs.

‘Het is even prutsen, maar wat moet je anders doen als je achter de bouten zit, dan prutsen?’ Stel de hogedrukpan in op 78 graden, pak de katheterslang in met ijs en zet de boel zo op dat de damp uit de pan door de slang loopt. ‘Drink dan de druppels die uit de slang komen. Nah, de schroefkoppen behandelden Colin vreselijk. Ze wilden hem nooit schone katheterslangen geven, dus hij had altijd infecties en zo.’