3
In de bovenste la van Stuarts grote bureau liggen de drugs die hij voorgeschreven krijgt.
‘Ja, ga je gang,’ roept hij vanuit de keuken, waar hij de boterhambordjes bij de theekoppen in de gootsteen heeft gegooid en nu worstelt met een sixpack Stella.
Ik hou een grijze plastic tube omhoog. Alle middelen die hij gebruikt, lijken hem problemen op te leveren.
‘Chlorpromazine. Word je als een plantje van. Het wordt ook wel Largactil genoemd. Ooit van gehoord? Nee? De vloeibare gummiknuppel? Nou, dat gaven ze me vroeger vaak in de kindertehuizen. Kon dan niets anders dan in een rolstoel zitten.’
‘Waarom gebruik je het überhaupt?’ vraag ik en ik leg de tube bij de rest van zijn verzameling.
‘Nah – het is gewoon een middel tegen psychoses. Als bijverschijnsel krijg je een rotte smaak in je bek.’
Stuart dreunt de namen van zijn medicijnen op als een student klassieke talen. ‘Ophenidrine. Een vriend van me heeft op internet gevonden dat Saddam Hussein het voor chemische wapens gebruikte. Zopiclone, word je rustig van; ik heb ook Melarill gebruikt, nu verboden, amitriptyline, ‘n pijnstiller waarvan je spiertrekkingen krijgt. Raar, maar waar. Op dit moment gebruik ik alleen diazepam, da’s net zoiets als valium. Iedereen weet dat diazepam en alcohol niet samengaan, en ze weten best dat ik drink.’
‘Ze’ is Stuart-steno voor doktoren, maatschappelijk werkers, apothekers en politiemannen, hoewel hij met ‘ze’ in dit geval vooral één dokter in het bijzonder bedoelt, die geen oog wil hebben voor zijn belangen – daarvan is Stuart overtuigd. Een van de dingen die me aan Stuart intrigeren, is de categorisering van zijn vijanden. Zijn grootste tegenstrever is ‘Het Systeem’, een amorfe verzameling door de overheid betaalde instituten, die al sinds zijn twaalfde als een donkere wolk boven hem zweeft. Alle daklozen haten Het Systeem, zelfs als veel van de organisaties daarvan – de huursubsidie, sociale zekerheid, de belangenvereniging van dak- en thuislozen, tientallen liefdadigheidsinstellingen – speciaal zijn opgericht om hen het leven gemakkelijker te maken. Voor Stuart bewijzen deze ondersteunende instanties alleen maar hoe dubbelhartig Het Systeem is. Wat iemand met een huis als een bewonderenswaardige ‘wortel-of-de-stok-aanpak’ zou zien om de daklozen in de ‘normale’ maatschappij op te nemen (het aanvragen van een uitkering aanmoedigen, ar-beidsreïntegratietrajecten, huursubsidie, met de dreiging van politie en gevangenisstraf voor degenen die niet meewerken), ziet Stuart heel anders. Het is een aanpak die je kleineert als je meewerkt en je afranselt als je dat niet doet. Veel daklozen zijn juist op straat beland, omdat deze ‘wortel-of-de-stok-aanpak’ voor hen niet werkt. Het netwerk van overheidsinstituten dat hun een uitkering verleent, voor gratis medische hulp zorgt en een onafzienbaar aantal maatschappelijk werkers op hen af stuurt, stopt hen ook in een kindertehuis met onverbeterlijke pedofielen (niet bewust, waarschijnlijk, maar wat heb je daaraan als je veertien bent en de lul van een volwassen vent diep in je keel hebt?) en hen dan, als ze over de schreef zijn gegaan, in quasimilitaire kampementen in elkaar slaat onder het mom van ‘wie zijn kind liefheeft, spaart de roede niet’.
Het Systeem is voor Stuart wat de markt is voor economen: onvoorspelbaar, onbetrouwbaar, hardvochtig, opererend in een mist van schijnheilige zelflegitimering, en bijna menselijk.
De doktoren, apothekers, de controleurs voor de huursubsidie en de straathoekwerkers met wie hij direct te maken heeft, bepalen voor Stuart het gezicht van Het Systeem. Hoewel hij dit legertje helpers in de regel vriendelijk bejegent, respecteert hij bijna niemand. Als ze hun werk goed doen, praat hij over hen als mogelijke vrienden; als ze hem teleurstellen (wat vaak gebeurt, want het blijven mensen, natuurlijk) veranderen ze in alweer een stuk bewijsmateriaal tegen Het Systeem.
Zelfs een of twee politieagenten vindt hij aardig, af en toe.
Op dit moment ratelt Stuart door over doktoren. ‘Afgelopen maandag maakten me zus en me vriendin zich erge zorgen, omdat ik helemaal geflipt was. Knettergek. Maar mijn huisarts wilde ze niet eens te woord staan. Ze gingen bij hem langs en zeiden: ‘Luister, we zijn echt erg bezorgd over zijn veiligheid. Hij heeft iets om z’n nek gebonden, we weten niet wat, en het hele bed ligt vol messen.’ Maar hij wilde niet eens langskomen. Dat is verdomme toch onbeschoft?’
Kortgeleden vroeg ik Linda Bendall, een van de hulpverleners voor daklozen die Stuart hielpen toen hij nog op straat sliep: ‘Waarom Stuart? Waarom lukte het hem wel om van de straat af te komen, terwijl zoveel anderen het ook proberen en falen?’
‘Hij is een van die zeldzame gevallen. Toen ik hem de eerste keer tegenkwam was hij helemaal in elkaar geslagen, onherkenbaar. Hij was niet iemand die binnen wilde leven, omdat hij het gevoel had dat hij het verdiende om op straat te moeten slapen en alle ellende ervan verdiende. Maar in de kern geloofde hij in zichzelf, en kende zijn beperkingen. Als ik hem een kamer ergens aanbood, zei hij: ‘Ik wil dat nu nog niet proberen, het gaat me toch niet lukken, ik blijf liever op straat.’ Hij droeg zijn driftbuien als een duivel mee op zijn rug. Hij was er bang voor. ‘Ik durf daar niet heen, naar die opvang, omdat ik mezelf niet vertrouw. Kan me niet schelen hoe koud ‘t hier is.’ Hij wist dat hij de cyclus van hostels moest vermijden: kamer vinden, met drugs in aanraking komen, eruit gegooid worden, weer toegelaten worden, ruziemaken met stafleden of andere bewoners, opnieuw eruit gegooid worden enzovoort enzovoort enzovoort. Hij denkt diep na, hij heeft het allemaal afgewogen, op een bepaalde manier. In de regel is het zo dat de meeste daklozen genoeg tijd hebben om na te denken, maar dat ze – als een manier om ermee om te gaan – ofwel een denkpatroon ontwikkelen dat hun dakloosheid doet voortduren, ofwel niet te diep willen nadenken, omdat ze dan op pijnlijke problemen stuiten, die ze eerst op moeten lossen, voordat ze verder kunnen. Maar Stuart was iemand die zei: ‘Kom maar op met die pijn. Ik wil ‘t onder ogen zien’.’
Zijn bureau ligt bezaaid met enveloppen, pennen en stapels affiches:
BEVRIJD
de twee van Cambridge
Op 17 december 1999 werden Ruth Wyner, de directeur van Wintercomfort, een opvanghuis voor daklozen, en John Broek, de manager van de dagopvang, tot gevangenisstraf veroordeeld omdat enkelen van de mensen die ze hielpen in het geheim drugs verhandelden op het terrein van de instelling.
‘Zowel de veroordeling als de straf is zinloos,’ zei Anne Campbell, parlementslid voor Cambridge. De straffen zijn ‘buiten proporties’.
‘Ik maak me ernstig zorgen over de gebeurtenissen die aan hun veroordeling ten grondslag lagen en ben verbijsterd over de daaruit volgende straffen.’ zei James Paice, parlementslid voor Zuidoost-Cambridgeshire.
§
Peter Bottomley, parlementslid voor Worthing, heeft gepleit voor gratie voor deze toegewijde medewerkers van de liefdadigheidsinstelling.
Niet bedoeld voor clandestien plakken
Stuart vertelt me dat hij is veranderd sinds hij zich inzet voor de actie. Mensen zijn aardiger tegen hem. Ze nemen zijn woorden serieus. Na de open bijeenkomst op Wintercomfort heeft hij aangeboden om te helpen en kreeg onmiddellijk een taak toebedeeld. ‘Dat verbaasde me echt, eerlijk waar,’ zegt hij. ‘Ik dacht altijd dat er een steekje loszat aan mensen uit de middenklasse. Maar ze zijn heel gewoon. Als ik heel eerlijk ben: dat vond ik wel schokkend.’
§
Stuart en ik hebben sinds het begin van onze samenwerking een stuk of tien lezingen gegeven over de actie: in Birmingham, Londen, Oxford, in dorpjes in de omgeving van Cambridge en voor een zaal gevuld met studenten van Anglia Polytechnic. Wij zijn de enige actievoerders die genoeg tijd hebben en we hebben een goede werkwijze ontwikkeld. Ik begin, spreek twintig minuten lang over de details van de rechtszaak en breng de petitie, de mogelijkheid om een protestbrief te schrijven naar de lokale volksvertegenwoordiger, of de komende demonstratie in Londen onder de aandacht. Dan staat Stuart op en blaast het publiek van hun sokken met zijn levensverhaal.
‘Ik ben zo iemand die deze twee toegewijde medewerkers van Wintercomfort probeerden te helpen,’ zegt hij in feite. ‘Zien jullie wat een nachtmerrie ik was? Zien jullie hoe moeilijk het is om controle te hebben over iemand als ik? Begrijpen jullie nu waarom Ruth en John een lintje verdienen, in plaats van in de gevangenis te worden gestopt voor iets wat ze niet konden beheersen?’
Soms glipt er een verdwaalde ‘fuck’ of ‘kut’ in zijn verhaal en dan bloost of lacht hij, slaat op een onverwacht meisjesachtige manier een hand voor zijn mond en excuseert zich voor ‘me Frans’. Hij eindigt vaak met de suggestie dat de regering beter hun huidige ‘tsaar’ voor daklozen de zak kan geven – en Ruth aannemen. ‘Ik geloof daar werkelijk in.’
Klap! Klap! Klap!
Vaker wel dan niet: een staande ovatie.
De toespraak en tactiek zijn helemaal gebaseerd op Stuarts ideeën. Hij doet twee dingen voor de actie: hij vouwt brieven en ontvouwt zijn ziel.
‘Hé Alexander, je hebt de bus gemist,’ roept Stuart. Ik schrik op uit mijn overpeinzingen. ‘De volgende komt pas over twee uur. Wil je blijven eten?’
De moed zinkt me in de schoenen. Nog meer handpalmgeperste boterhammen?
‘Me favoriete gerecht – curry.’
Ik loop naar het buurtwinkeltje en kom terug met nieuwe voorraden. Bulgaarse witte voor mij, nog acht blikjes bier en een pakje shag voor hem.
‘Wat ga jij nou drinken? Wijn? Pwaaah!’ Stuart ruikt aan de fles. ‘Ruikt naar kots. Neem toch een Stella.’
Curry is ‘Gevangeniscurry’. Recept van z’n moeder. Hij probeerde het vroeger bij speciale gelegenheden te maken, in de keuken voor de gevangenen in de Littlehey gevangenis, waar hij vijf jaar zat voor het stelen van duizend pond en een handvol cheques uit een postkantoor.
‘Champignons?’ Een blikje met kopjes; Stuart gooit de kleine foetussen in de pan.
Dan trekt hij een pak bevroren kipkluifjes van de kiloknaller open. De stukken vlees, bleek en pokdalig, zien eruit als stukken bevroren kin, alsof hij vorige week een Eskimo heeft geslacht. Hij vist een ui achter de broodrooster vandaan en begint erop in te hakken met een van zijn messen.
Ik rond mijn inspectie van zijn woonkamer af.
De poster op de muur toont een berglandschap en een lui blauw meer. Het stucwerk erachter is kapotgebeukt tot op de gemetselde stenen tijdens een van zijn periodieke vlagen waarop hij ‘het even helemaal kwijt is’. Dan wordt hij meegezogen in een draaikolk van woede en – erg privé, deze gebeurtenissen, hij denkt er liever niet aan – reageert zich af op zijn meubilair en het huis. Naast zijn bureau ligt een lege doos Shake n’ Vac, bedrukt met roze bloemen, op de vloer.
‘Prima spul is dat. Gebruik het overal voor. Kijk maar es bij mijn bed, daar. Daar zou een enorme vlek moeten zitten, van de overdosis, vorige week. Maar je strooit er wat Shake n’ Vac op…Alle vlekken van omgevallen blikjes en kots – het was zó weg. Je moet ‘t wel een week laten intrekken, voordat je gaat stofzuigen.’
De rekeningen op zijn nachtkastje zijn rood.
Nee, Stuart vindt het geen probleem als ik ze bekijk.
Kabel: hij heeft vijf extra zenders, geen daarvan een sportkanaal, en geen telefoon. De reden dat daklozen mobieltjes hebben, is omdat ze veel goedkoper zijn dan normale telefoons, als je zelf niet belt. Sterker, als je een prepaid-toestel neemt, kost het helemaal niets. Pas als daklozen rondhangen bij een telefooncel doen ze wat het publiek denkt dat ze met hun mobieltjes doen: de dealer bellen. Stuart belt nooit anders dan vanuit een telefooncel voor dat soort gesprekken.
Water: Stuart krijgt een armoedetoeslag van het waterbedrijf en heeft wat langdurige afbetalingen die direct op zijn uitkering worden ingehouden. Net zoals hij het Latijn van medicijnnamen vloeiend spreekt, is hij een expert in het calculeren van kleine bedragen – hij heeft veel meer zicht op zijn inkomsten en uitgaven dan ik. Het maakt deel uit van wat kleinerend ‘leefvaardigheden’ wordt genoemd. Niet ten onrechte moet een dakloze aantonen over deze ‘leefvaardigheden’ te beschikken voordat hij een flat krijgt toegewezen, anders raakt hij simpelweg opnieuw in de schulden, wordt hij weer uitgezet en veroorzaakt hij alleen maar ergernis.
‘Op straat krijg je evenveel geld als wanneer je een huis hebt gevonden, maar dan wordt de helft geschonken en leen je de andere helft om de flat in te kunnen richten,’ legt Stuart uit en geeft de curry een aanmoedigend duwtje. ‘Dus, in plaats van 102 pond krijg ik nu ongeveer 85 pond. Voor water betaalde ik verdomme 26 pond per maand, voordat ze al mijn boetes kwijtscholden en ze hier een meter neerzetten. En dat was nog zonder elektriciteit, gas of kijk- en luistergeld. Dus van die 85 pond per twee weken moest ik negen pond kijkgeld betalen, twintig pond voor de elektriciteit omdat het winter was, voor eten was ik minimaal veertien pond kwijt. En dan al je toiletspullen. Ik had nog maar 42,50 pond over, voor 49 pond aan uitgaven. Zelfs op betaaldag betaal je je rekeningen niet, want zodra je je cheque incasseert, wil je alleen maar uitgaan. Dus het eerste wat je doet, als je op straat hebt geleefd, is die rekeningen vergeten. Het enige waar ik op lette, was dat ze me niet van de prik afsloten. Kruiden?’
‘Hoe kun je daarvan leven, zelfs zonder alle rekeningen te betalen?’
‘Da’s het hele punt, dat kan ik ook niet.’
Stuart rommelt tussen de spullen op de planken boven zijn afdruiprek: huismerk tomaten, huismerk witte bonen in tomatensaus, huismerk cornflakes – alles, behalve het bier, in witte verpakkingen met blauwe strepen. Huismerk rozijnen, huismerk melkpoeder, huismerk spaghetti; uiteindelijk, helemaal achteraan, een glazen pot met een gekleurd etiket: hele dure Sharwood Vijf-Kruiden-Saus, essentieel voor Chinese kookkunst. Hij gooit ‘m helemaal leeg in de pan.
Geldboetes – opgelegd voor openbare dronkenschap, verkeersovertredingen en het niet betalen van eerdere boetes – laat hij links liggen. ‘Ik laat ‘t gewoon opnieuw voorkomen. Ga ik drie of vier maanden zitten en ben ik ervan af. Op dit moment is me hoofd zo onrustig dat een tijdje zitten me eigenlijk wel goed zou doen.’
Stuart heeft ook de mathematische vaardigheid van ex-gevangenen om snel uit te rekenen wanneer iemand vrijkomt. ‘Goed, Ruth heeft vijf jaar gekregen,’ zegt hij, terwijl hij zijn vinger in de saus steekt en ‘m bedachtzaam aflikt, ‘maar ik heb pas echt medelijden met John, omdat hij vier jaar heeft gekregen. Alles onder de vier jaar hoef je maar voor de helft uit te zitten, daarna kom je automatisch vrij. Als de rechter het één dag korter had gemaakt – drie jaar en 364 dagen – zou John al na twee jaar vrijkomen. Die ene extra dag nekt ‘m. Dat betekent dat hij alleen op voorwaardelijke vrijlating kan rekenen. Hij moet dan de volle twee derde van de termijn uitzitten: twee jaar en tien maanden. Luister Alexander, als je jezelf nuttig wilt maken, waarom was je dan niet even wat borden af?’
Zijn keuken ziet eruit alsof er een bom is ontploft. De milieupo-litie zou het pand moeten verzegelen. Ik ben in overtreding door het niet te melden. Boven het aanrecht zit het ventilatierooster waarin de microfoontjes verstopt zitten – dat denkt hij. De spoelbak zelf is onzichtbaar, de locatie ervan wordt ruwweg aangegeven door een zwerm borden die probeert via het afvoergat te ontsnappen. Walgelijk.
De
paarse saus borrelt en spettert
De paarse saus borrelt en spettert. Stuart houdt niet van pittigeten. De eerste keer in zijn leven dat hij in een restaurant at, was toen hij en ik, samen met Cathy Hembry, een andere actievoerder, naar Leeds gingen om Keith Hellawel, de ‘drugstsaar’ van de La-bourpartij, uit te schelden. Stuart bestelde Kip Masala, die volgens hem, terwijl hij het bord wegduwde en koele lucht naar zijn mond waaierde, ‘kooooooo-lere niet te eten’ was.
Die avond in Leeds sliep hij ook voor ‘t eerst in een hotel. Sindsdien heeft hij zich ontwikkeld tot een kenner van Indiase restaurants in Cambridge (uitsluitend de niet-pittige gerechten).
De gevangeniscurry wordt laat in de avond opgediend. Rijkge-vuld, heet, vet, heftig en doortrokken van de smaak van vakmanschap en – zelfs al smaakt de bijbehorende rijst naar metselspecie - de goedkope Eskimokin in kipvorm is mals, heerlijk sappig en komt geruststellend gemakkelijk los van de botjes.
Stuart pakt zijn bord en laat zich in zijn stoel tegenover de televisie vallen. ‘Zo, waar is de afstandsbediening?’ Hij neemt een hapje van een champignon en kauwt erop terwijl hij lucht naar binnen zuigt.
The Dukes of Hazard, Starsky en Hutch, Knight Rider – dat zijn z’n favoriete programma’s: alles uit de jaren tachtig, met vergeelde kleuren, een rampzalig slecht plot en auto-achtervolgingen.
We kijken een minuut of vijf naar The A-team. Weer een autobotsing. George Peppard die vanuit een helikopter watermeloenen op de voorruit van de Slechterik gooit, die spontaan breekt, waardoor Slechterik van de weg af schiet. In het volgende shot – de auto vliegt door de lucht, het onheil tegemoet – is de voorruit weer heel. Stuart schatert het uit. ‘Daarom ben ik er zo gek op. Het is briljant.’ De auto landt in een ondiep meertje.
‘Let’s go, partner.’ Jolig doet Stuart een imitatie van George Peppard.
Even later zapt hij weer langs de kanalen en vindt wat hij zoekt. ‘Dit is helemaal geweldig!’
We gaan er eens goed voor zitten, voor het programma over archeologie.
§
De laatste bus naar Cambridge gaat om tien over elf.
‘Morgen gaan we wel met ‘t boek aan de slag, oké?’ zegt Stuart. ‘Kan ik gelijk zien wat voor hok jij hebt, toch? Grondige inspectie uitvoeren, net zoals jij net bij mij hebt gedaan.’ Hij duwt het puntje van zijn tong naar buiten in concentratie en duwt zijn agenda plat op zijn knie.
In het donkere steegje van zijn woonblok naar de hoofdweg ontdek ik dat ik te weinig geld voor de bus heb. Stuart duwt een vijfje in mijn hand.
Ik protesteer en geef ‘t terug. Ik weet dat hij dit geld heeft bewaard voor een bezoek aan de nachtkroeg, als ik weg ben. ‘Ik kan je drinkgeld niet aannemen. Ik pak wel een taxi en laat ‘m halverwege stoppen om te pinnen.’
‘Nee, echt, Alexander.’ Stuart stopt me het geld een tweede keer toe. ‘Ik heb al genoeg op. Je bewijst me een dienst als je zorgt dat ik niet nog meer drink. Je bewijst de maatschappij daarmee een dienst.’
Gevangeniscurry – het recept
voor vier personen
7 goedkope stukken kip (‘Er is er altijd wel eentje die maar één stuk wil.’)
4 uien.
1 pot currysaus, ‘welke soort dan ook’.
2 blikken tomaten, ‘goedkope, blij-in-bliktomaten’ – Aldi, Sainsbury’s of Tesco.
Champignons, maïs, ‘van dat soort dingen’.
Gemengde kruiden.
Gemalen komijn.
Bak de uien en de currysaus samen ‘tot je ‘t welletjes vindt’. Gooi de twee blikken tomaten erbij, de champignons, de maïs en de kip. Spoel de pot van de currysaus om en voeg het water toe. Besprenkel het geheel met de gemengde kruiden en de komijn, roer om en breng aan de kook tot ‘t spettert. Laat het dan nog tweeënhalf uur sudderen.