7
‘Je moet ophouden met vragen waarom, Alexander. Ik weet niet waarom. Ik was zo in de war, de helft van de tijd leken mijn gedachten een eigen wil te hebhen.’
…Psycho! 29 jaar oud
De Lion Yard-parkeergarage is een gebouw als een boot. Het ruim bevat negen betonnen verdiepingen vol uitlaatgassen en bandenspo-ren, met op het dek de politierechtbank, centraal verwarmd en met een glazen gevel – de brug, als het ware. De boeg van de boot – tweehonderd meter zuidwaarts, onder de Holiday Inn – stuwt in de richting van de universitaire musea voor geologie en antropologie.
Op zijn 29ste kwam Stuart in deze parkeergarage terecht, nadat hij bij zijn moeder was weggegaan, Asterix en Scouser Tom was tegengekomen, uit Smudgers flat was gegooid en ‘t bij Jimmy’s en in het centrum voor dagopvang had verprutst. Hij had gehoord dat er elke nacht tien tot vijftien mensen ‘schipperden’, maar hoe hij ook zocht, hij vond niemand. Hij pakte zijn dekens en lappen en klom de ronde trap omhoog naar de bovenste verdieping, pal onder de politierechtbank, waar de duiven slapen. Het duurde vier dagen voordat hij ontdekte waar de mensen sliepen.
Tussen de rechtbank en de kant van het gebouw waarin de Holiday Inn is gevestigd liggen hellingbanen, loopbruggen en een tus-senverdieping naar de parkeerkelder, die lijkt te zijn uitgegraven in puur beton, PERSONEN NIET TOEGESTAAN vertelt een bordje. Een ander bord vermeldt NAAR NIVEAUS A-B-C-D. Een stokmannetje met een hoofd als een pingpongbal marcheert monter achter de letters aan en leidt je over een smal trottoir. De route is bespikkeld met grijze kauwgomvlekken, in aantal toenemend naarmate je de deur naar het trappenhuis of de lift aan de andere kant nadert. Dan komt Pingpongbalhoofd weer tevoorschijn, op een bordje waarop hij gehaast terugloopt richting TOILETTEN. Op de pilaren die het dak hier ondersteunen (we zitten nu onder de Holiday Inn) is de letter A geschilderd, is DIT KUNST MAMMA? heeft iemand voor een ervan geschreven.
Bij de lift schreeuwen andere bordjes om aandacht. Een verbijsterend lange lijst met instructies. Meer rondgehoofde stokmannetjes die uitleggen hoe je in de lift moet staan. ‘Stap in je auto en maak dat je wegkomt,’ lijken ze te zeggen. ‘Wees toch niet zo’n onzekere factor.’ Een dof geworden koperen gedenkplaat:
Ter herinnering aan de opening van de uitbreiding van de Lion Yard-parkeergarage door de Hoogedelachtbare burgemeester
RAADSLID DR. GEORGE REID
op
vrijdag 10 augustus, 1990
Dr. Reid is de belangrijkste academische steun in onze actie om Ruth en John vrij te krijgen. Een goede humanist, maar conservatief tot in de nagels van z’n jichtige tenen.
De lift is dichtgespijkerd. Onlangs leunde een student tegen de liftdeuren. Die gingen per ongeluk open en hij stortte in de donkere liftschacht.
‘ATTENTIE’, roept een papier op de deur naar het trappenhuis, ‘als u in deze parkeergarage wordt aangesproken door iemand die zegt geld voor benzine nodig te hebben, of om een afgebroken autosleutel te vervangen, geef dan niets en neem onmiddellijk contact op met een van de medewerkers bij de uitgang.’
Aan de andere kant van de deur ligt het betonnen trappenhuis: asgrauw en doodnormaal. De trapleuning is rood. Het ruikt er naar stof en desinfecterende middelen. Ga twee trappen naar beneden. Op de muren is de nerfstructuur van het multiplex van de bekistingen waarin het beton werd gegoten nog steeds zichtbaar. Als je goed door het donkeren perspex raampje van de deur op deze verdieping – Niveau B – kijkt, zie je soms interessante taferelen. Stelletjes die elkaar vol passie zoenen, voor in hun auto’s, stelletjes achter in auto’s, stelletjes die schreeuwen. Diepte geeft in dit gebouw al snel het idee van privacy. Weer twee trappen omlaag; op Niveau C begint het gebouw tekenen van overbelasting te vertonen. Scheuren lopen schuin door de muren, als blootliggende nerven op een blad. Af en toe verdringt een vleugje urine de geur van de warme chemi-caliënlucht. Er is nog steeds een luchtstroming voelbaar.
Dan de laatste twee trappen naar beneden, twaalf meter onder de grond, naar de laagste ondergrondse verdieping. Hier kun je van negen uur ‘s ochtends tot negen uur ‘s avonds al je kleren uittrekken en handstandjes doen zonder dat iemand je stoort.
Schoonmakers zijn deze grafitti al meerdere keren te lijf gegaan met hun schrobborstels. Tien centimeter verder naar rechts, onder een tekening van een vallende bom, meer grafitti:
Boven je geluiden die kunnen duiden op mensen die het trappenhuis bovenin verlaten, of, en dat zou net zo goed kunnen, over de vloer precies boven je klossen. Het is onmogelijk om de geluiden te plaatsen.
Duw de deur open, ga uit het trappenhuis Niveau D op en je ziet veertienhonderd vierkante meter parkeerruimte, compleet leeg.
Hier slapen de daklozen.
Hier
slapen de daklozen.
‘Hé Jonny, hou’s op over die vent heen te pissen, hij probeert te pitten.’
‘Hebbie nog een bammetje voor me? ‘k Heb ‘r maar drie gehad…’
‘Vijf klontjes in mijn koffie, schatje. Bedankt.’
‘Jonny! Kom es hier en vertel Linda…’
‘Aaahh, da’s niet eerlijk. Penny heeft er zés gehad. Én ze heeft een hamburger en patat gepikt van die gozer buiten Gardenia. Kom ooohooop, geef me ‘r nog eentje…’
‘Zijn dat er vijf? Zeker weten? Nog eentje erbij, je weet maar nooit, schat.’
‘JONNY! Nee, hij wil vast ook niet dat je ketchup over hem heen giet! Het is verdomme toch geen hotdog? Kom nou ‘ns hier, ‘t is ef-fe belangrijk. Vertel Linda over Psycho. Echt, Linda, ik maak geen grapje, hij is geschift – hij neemt heel Niveau D over. Gevaar voor iedereen. We krijgen een slechte naam door hem. We durven niet eens meer op Niveau D te komen. Ken je ‘m niet? Waar heb je de laatste vijf maanden uitgehangen? JONNY!’
Linda was in die tijd een van de twee straathoekwerkers bij de ambulante daklozenzorg in Cambridge. Het was haar werk om ‘s avonds door de stad te lopen en iedereen die er als dakloze uitzag aan te spreken, dat wil zeggen: iedereen die The Big Issue (de daklozenkrant) verkocht, drie maanden geleden voor ‘t laatst in de buurt van een bad was geweest of zich in de publieke ruimte ophield in een andere houding dan rechtopstaand. Op dinsdag en donderdag deelde ze soep uit vanuit een stalletje op het marktplein. Die service bestaat nu niet meer, maar in de late jaren negentig bood het keukentje niet alleen voedsel en warme dranken aan buitenslapers, het was ook de beste manier om de roddels van de straat op te vangen.
Die avond, nadat ze het soepstalletje had afgesloten, zocht Linda haar collega op, de ex-nlmcameraman Denis Hayes, en gingen ze op zoek naar Psycho.
Voor straathoekwerkers is naar beneden lopen over de hellingbanen voor de auto’s de beste manier om op Niveau D te komen, omdat elke verdieping geleidelijk in beeld komt – daardoor kunnen ze de situatie stap voor stap inschatten en storten ze zich er niet direct middenin, zoals kan gebeuren als je door de gele deuren van het trappenhuis binnenkomt.
‘Ik denk vaak dat, als ik ooit nog een film zou willen maken, ik het tafereel van die avond als openingsscène zou gebruiken,’ herinnert Denis zich. ‘Ik zal dat beeld nooit vergeten. Het was kou-ou-oud. Linda en ik liepen regelrecht naar beneden, tot we op de laatste verdieping, Niveau D, kwamen – en zo zou ik de film beginnen. De hellingbaan af, vanaf Niveau C, en dan langzaam door die uitgestrekte, naargeestige ruimte pannen. Een lege parkeergarage. Van links naar rechts: geen auto’s, geen auto’s, niets, niets en dan…Psycho!’
‘Hij deed me denken aan een hongerstaker van de IRA. Uitgemergeld tot skelet, in zijn cel, omringd door zijn spullen. Hij leek op die man in Birdie, in elkaar gedoken op het voeteneinde van zijn bed. Het zal niemand lukken hem in de staat te krijgen zoals hij er toen uitzag. Hels, woedend. Haatte mij. Haatte Linda. Haatte alles wat ook maar boven ‘t stof op de vloer uitstak.’
Psycho!