0
Stuart vindt het manuscript niet goed.
Ik zie het pak papier zitten door de lichte strepen van zijn Tes-co-boodschappentas. Twee jaar interviews en literaire inspanning.
‘Wat is er mis mee?’
‘Het is een saai lulverhaal.’
Hij rommelt wat in zijn uitpuilende zakken, op zoek naar zijn vloeitjes, ploft dan neer in mijn leunstoel, leunt voorover en overziet de treurige verzameling takjes en overleden experimenten van de afgelopen zomer op mijn balkon. Eén arm blijft liggen zoals die is geland, ingeklemd naast zijn dij. Buiten wordt het al donker; de bomen in de tuin zijn gegroeid, maar verliezen nu hun wilde contouren.
‘Ik wil niet lullig doen. Ik weet dat je er veel werk aan hebt gehad,’ komt Stuart me tegemoet.
In het kort komt zijn bezwaar hierop neer: ik zeur door.
Hij wil grapjes, uitgesponnen anekdotes, humor. Hij is niet onder de indruk van ‘geleerde citaten’ en research naar achtergronden. ‘Nah, Alexander, je moet opnieuw beginnen. Je moet met iets beters komen dan dit.’
Hij wil dat het een bestseller wordt, ‘zoals Tom Clancy die schrijft’.
‘Maar jij bent toch geen terrorist die probeert de president plat te krijgen met een antraxbom?’ zeg ik. Je bent een ex-dakloze ex-junkie en een psychopaat – dat zeg ik maar niet.
Stuart brengt het anders onder woorden, zegt dan: ‘Iets wat de mensen ook gaan lézen.’
Er zijn talloze soorten daklozen:
Er zijn daklozen die het prima voor elkaar hadden, maar die te maken hebben gekregen met tegenslagen, omdat hun vrouw er met een andere man (of, verbazingwekkend vaak, een andere vrouw) vandoor is. Hun bedrijf is failliet gegaan. Hun dochter is omgekomen bij een auto-ongeluk. Of alle twee. Hun grootste probleem is zelfvertrouwen en, als de hulpverleners er in de eerste paar maanden bij zijn, vinden ze binnen een jaar of twee weer een baan, of in elk geval een vast onderkomen.
Er leven tien keer zoveel mannen als vrouwen op straat. Bij vrouwen is het meestal seks, geweld of gekte waardoor ze dakloos worden. Ze kunnen ofwel beter omgaan met ontrouw of financiële tegenslagen, of hun verwachtingen zijn bescheidener.
Dan zijn er de daklozen die lijden onder chronische armoede, veroorzaakt door analfabetisme, gebrek aan sociale vaardigheden of wat eufemistisch ‘leerproblematiek’ wordt genoemd. Ze kunnen dyslectisch zijn, autistisch, zo verlegen dat het grenst aan onnozelheid, of helemaal nooit naar school zijn gegaan. Ze kunnen ziek zijn, blind, doof of stom. Ze trekken van tuinschuurtjes naar kamertjes, van nachtopvang naar hostel, van een garage naar de vloer van de woonkamer van een vriend, om uit te komen bij de rolcontainers aan de zijkant van King’s College. Ze zijn nooit bij machte uit te stijgen boven hun omstandigheden.
De jongeren die ruzie hebben met hun ouders, of die uit kindertehuizen komen en niet weten hoe het verder moet, of zelfs niet weten hoe ze hun eigen ontbijt moeten maken: zij vormen de derde categorie daklozen. Als ze niet binnen een half jaar werk vinden, of een kamer, of een vriendinnetje dat ze op het rechte pad houdt, is de kans groot dat ze op straat blijven leven.
Ex-gedetineerden en ex-militairen – haal de structuur uit hun leven en het enige wat ze rest is in verval raken. Dit is nog maar het begin van de lijst.
Een arm
blijft liggen zoals die is geland, ingeklemd naast zijn dij.
Helemaal onder aan de berg abnormalen vind je de mensen als Stuart, de gestoorde daklozen. De gestoorden (Guh-stoooor-den, zoals Stuart ze noemt, de lettergrepen als kauwgom uitrekkend met zijn tong) zijn niet meer te helpen. Toen Stuart voor ‘t eerst werd ontdekt, een beetje als Kaspar Hauser, ineengedoken op de onderste verdieping van een ondergrondse parkeergarage, wilden de normale daklozen niets met hem te maken hebben. Ze noemden hem ‘Messen Dan’ en ‘die verknipte klootzak op Niveau D’.
De gestoorde daklozen hebben meestal in de gevangenis gezeten, maar zijn geen beroepscriminelen. Stuarts strafblad is twintig pagina’s lang, maar hij heeft maar één keer iets gestolen om er rijker van te worden, en de buit van dat belachelijke vergrijp was (na aftrek van overhead) vijfhonderd pond, oftewel honderd pond voor elk jaar dat hij moest zitten. Heroïne en alcohol zijn de weinige vaste ingrediënten in het leven van een gestoorde dakloze. Voor sommigen is hun verslaving de oorzaak dat ze aan lagerwal zijn geraakt, anderen gebruiken als een soort hobby, waarmee ze zijn begonnen na aankomst op straat. De gestoorden zijn niet altijd arm, zelfs als ze op straat leven. Tijdens de drie jaar dat ik Stuart heb gekend kwam mijn inkomen amper uit boven wat hij van de staat kreeg. Een werkloze, psychisch of mentaal arbeidsongeschikt of verslaafd aan drugs of drank, kan aanspraak maken op 180 pond per week van de sociale dienst. Daar komt nog bij dat de huur wordt betaald uit huursubsidie.
Wat de gestoorden met elkaar gemeen hebben, is de verwarring in hun leven. Oorzaak en gevolg zijn niet op een normale manier met elkaar verbonden. Buiten hun eigen macht – laat staan die van ons – balanceren ze permanent op ‘t randje van dolenthousiaste dadendrang of diepe dip. Welzijnswerkers hebben vooral veel met deze mensen te stellen, omdat ze de slechtste kant van daklozen laten zien en, als ze niet worden gehaat, de meest beklagenswaardige extremiteiten van het straatleven vormen.
Twee jaar geleden at Stuart uit vuilnisbakken. Toen de gemeentelijke straathoekwerkers hem ontdekten, was hij een meervoudig drugsverslaafde alcoholist, een ‘Jekyll en Hyde-persoonlijkheid’ met paranoïde waandenkbeelden en een voorliefde voor wat hij ‘reepjes zilver’ noemde – messen, voor u en mij.
En dat is hij nog steeds.
Maar er is sindsdien iets opvallends gebeurd: hij is niet meer de drugsverslaafde nachtmerrie van toen. Niemand begrijpt hoe het kan. Het is hoogst ongebruikelijk, zelfs verdacht. Alle gestoorden hebben goede en slechte periodes, maar Stuart lijkt werkelijk een nieuwe start te hebben gemaakt. Hij heeft zich afgescheiden van de daklozengemeenschap, heeft zichzelf ingeschreven voor een woning, is een methadonprogramma begonnen om van de heroïne af te komen, heeft een betalingsregeling getroffen voor zijn uitstaande boetes en is begonnen met de tweewekelijkse afbetalingen daarvan, heeft een goedkope computer gekocht. Niets van dit alles is normaal. Veel van Stuarts oude vrienden zouden liever dood neervallen dan hun schulden af te betalen en onder de douche te gaan – een hoop doen dat ook: overdosissen, lever- of nierfalen of allebei, onderkoeling. De levensverwachting voor daklozen is 32 jaar. De kans dat ze zelfmoord plegen is 35 keer zo groot als bij de rest van de bevolking. In de geweldige bureaucratie van politie en hulpverlenende instanties slaat iedereen zichzelf op de schouders vanwege Stuarts buitengewone overgang van een middeleeuws naar een respectabel bestaan – en wacht heimelijk tot hij de eerste de beste vleeshaak grijpt en de pleuris uitbreekt.
Stuart heeft bovendien niet alleen voldoende onbeschadigde hersencellen over om te beschrijven hoe zo’n leven is, maar hij kan, bijna tot op het uur precies – tussen vier en vijf ‘s middags, op een doordeweekse dag aan het begin van de zomer, toen hij twaalf was – het symbolische moment aangeven waarop hij veranderde van ‘een heel gelukkig en onbezorgd jochie’ (in zijn moeders woorden), ‘altijd de vriendelijkste en zorgzaamste’ van haar kinderen, in de nachtmerrie, weggelopen uit A Clockwork Orange, van de laatste twee decennia. Als zijn eigen leven niet nog steeds zo ongeregeld was, zou hij goudgeld kunnen verdienen door aan ouders uit te leggen waardoor hun kinderen veranderen in delinquenten met een minachting voor autoriteit.
‘Hier heb je zoiets wat ik niet leuk vind,’ onderbreekt Stuart mijn gedachtegang en hij haalt een pagina uit het manuscript vol ezelsoren, dat hij nu op de vloer heeft gegooid. ‘Joyriding.’ Het gaat over zijn puberteit, toen hij ‘s nachts over de straten sloop en raampjes van Ford Cortina’s insloeg. Mijn stelling was:
Strikt technisch genomen wordt er bij joyriding geen auto gestolen, omdat degene die zich het voertuig toe-eigent, niet de intentie heeft dit te houden: hij twockt het alleen maar; ‘twocken’ is een acro-niem dat afkomstig is uit de tenlastelegging: taking a vehicle without the owner’s consent. In de Juvenile Joyrider* stelt Jeff Briggs dat er, afgezien van het stelen van goederen uit een auto, vijf verschillende categorieën autodiefstal zijn: (a) ‘twocken voor geldelijk gewin’, (b) ‘twocken voor langdurig gebruik’, (c) ‘twocken met joyriding als doel’, (d) ‘twocken met de bedoeling het voertuig voor andere misdaden in te zetten’ en (e) ‘utilitair twocken’. Tot dusver heeft Stuart zich schuldig gemaakt aan (c), (d) en (e).
≡ Jeff Briggs, ‘A profile of the Juvenile Joyrider, and a consideration of the efficacy of motor vehicle projects as a diversionary strategy’, uittreksel van zijn afstudeerscriptie aan de Universiteit van Durban, 1991.
‘Uti-wat?’ Stuart zuigt zijn wangen naar binnen voor een laatste poging. ‘‘U-ti-li-tair twocken.’ Noemt-ie dat thuis ook zo?’
Ik schrap de passage.
Het bijbehorende stroomschema, getiteld ‘Dr. Kirkpatricks Progressieschema van de Joyrider’ verwijst hij naar de prullenmand met: ‘Ziet eruit als een Airfix-bouwpakket.’
Stuart kent de Airfix-bouwpakketten voor speelgoedvliegtuigjes: hij snoof vroeger de bijbehorende tubes lijm leeg.
‘De hypothese van Kirkpatrick is dat joyriding kinderen tot delinquentie verleidt, eerst delinquentie uit nieuwsgierigheid, dan delinquentie uit winstbejag, gevolgd door volwassen misdaden.’ Ik lees wat ik heb geschreven. ‘Het is een van de vaste marsroutes voor corruptie van onschuld naar criminaliteit.’
Stuart neemt niet de moeite hierop commentaar te leveren.
‘En nog iets…’ zegt hij.
‘Ja?’ zucht ik.
‘Doe ‘t andersom. Schrijf het meer als een moordmysterie. Wat vermoordde het jongetje dat ik ooit was? Snap je? Schrijf ‘t achterstevoren.’
Dus hier is-ie dan, mijn tweede poging om het verhaal te vertellen van Stuart Shorter, dief en gijzelnemer, gestoorde en sociopathische raconteur van de straat, mijn informant over hoe de gestoorde onderklasse van Engeland aan het begin van de 21ste eeuw zijn getroebleerde dagen doorbrengt: een man die een belangwekkend leven heeft geleid.
Ik zou willen dat ik het sneller had kunnen afronden. Ik zou willen dat ik het nog aan Stuart had kunnen laten lezen, voordat hij voor de laatste trein van Londen naar King’s Lynn stapte.