9
‘Drie minuten: naar binnen, sigaretten, naar buiten.’
Ramkraken en ander zwaar werk: 24 jaar oud
Toen Stuart 24 jaar oud was, woonde hij op een kamertje aan de oostkant van Cambridge: dit was vijf jaar voordat hij op Niveau D terechtkwam, zes jaar voordat ik hem voor de eerste keer tegenkwam, zeven jaar voordat we kampeerden in een kooi voor het ministerie van Binnenlandse Zaken. Niet de meest stabiele periode in zijn leven.
Toen Stuart deze kamer betrok, deed hij meteen de gordijnen dicht. Hij wilde het sombere duister. De voordeur van het huis was ingetrapt, de keukenkastjes gebarsten en opgezwollen. De wind blies naar binnen vanaf Newmarket Road, bladeren en verpakkingen van koekjes achterlatend in de gang. In de achtertuin fladderde het plastic tussen de puinhopen. Stuart begon aan één stuk door te drinken: wodka, bier; bier, wodka; wodka, wodka. ‘Twee flessen per dag, rug-gelmatig.’ Het stelletje op de benedenverdieping pakte hun tassen en ging er binnen een week vandoor. ‘Kwam misschien door mij. Te bezopen om dat door te hebben.’ Stuart verhuisde naar hun oude woonkamer, ‘s Ochtends werd hij wakker, liggend op de vloer of over de leuning van zijn bank gedrapeerd, de televisie nog steeds aan, zijn snijwonden en blauwe plekken genezend, en dronk dan als ontbijt wat er nog in het dichtstbijzijnde, niet-omgetrapte blikje zat. Als hij naar buiten ging, liep hij naar de Co-op supermarkt aan de rotonde om diepgevroren worstjes, wodka en erwten te kopen.
‘Ik dacht toen: als ik maar niets met mensen te maken hoef te hebben, is er niemand die me kwaad kan maken en m’n lontje aan kan steken.’
Op een keer kwam Karen onverwacht bij hem langs en hij rende met een hamer op haar af, in de veronderstelling dat…
…God mag weten wat hij veronderstelde. Hij kreeg visioenen over de duivel. John Smith redde hem uit deze groeiende waanzin.
‘Een kerel die rondtrok,’ legt Stuart vol trots uit. ‘Familie van de Smith-zigeuners uit de grensstreek tussen Hertfordshire en Cam-brigdeshire. Hij was als de broer die ik nooit had gehad. Respect, vertrouwen en eer, dat houdt ons bij elkaar.’
Stuart is heel kieskeurig in zijn belangstelling voor woorden (behalve de mijne). Van officiële woorden, vooral als ze in bruine enveloppen tot hem komen, krijgt hij de rillingen. Hij piekert over hun betekenis tot hij erbij neervalt. Voor zigeunerwoorden heeft hij, vanwege Smithy, het meeste ontzag, hoewel hij ze zelf zelden gebruikt.
‘Weet je, het punt met zigeuners is dat ze een erg hechte gemeenschap vormen. Ze zijn als indianen, blijven hun eigen soort trouw – de enige keren dat ze een uitstapje naar buiten ondernemen, is voor rattlies – als een niet-zigeunermeisje haar benen wijd wil doen, als ze aan een goede wippartij toe is. En, als ze een meid gaan trouwen, of vaste verkering met haar hebben, noemen ze haar hun maud. En omdat ik nooit in een caravan heb gewoond, of op de Roma-manier heb geleefd of zo, zelfs al heb ik Roma-bloed in me, ben ik een gorgia-kereltje en woon ik in een kennel.’
‘Wat bedoelen ze met een kennel?’
‘Een huis.’
‘Wat is er mis met wonen in een kennel? Ik woon ook in een kennel.’
‘Ze vertrouwen mensen die in een kennel wonen niet.’
‘Waar woont die Smithy dan in?’
‘Nou ja, hij woont ook in een kennel, maar ook weer niet, want de meeste tijd zit-ie in de bak.’
Op een dag nam Smithy Stuart mee in de auto, op bezoek bij een familielid, een zigeuner die Stuart scheef aankeek. ‘En Smithy sprong op,’ herinnert Stuart zich, zijn stem een octaaf hoger van trots, ‘en zei: ‘Nee jongen, hij is kushty (oké), hij lult niet tegen de gava (politie). Je hoeft je geen zorgen te maken als deze vent op het gavakel (politiebureau) zit’.’
Smithy nam Stuart mee voor strooptochten, waarop ze spullen stalen uit dorpswinkeltjes.
Op een dag stopten ze bij een supermarkt in een dorp om sigaretten te kopen. Het was net na sluitingstijd, ze waren de laatste twee klanten. Ze vroegen twintig pakjes Benson & Hedges. De jonge caissière was in haar eentje bezig de kassa op te maken, moest haar plek achter de groentebalie verlaten en kwam achter de balie met sigaretten.
De toonkast met sigaretten was op slot.
Stuart en Smithy maakten gekscherende opmerkingen.
‘Beetje rustig hier hè, schatje?’
Ze moest bukken.
‘Waar is je vent dan? Laat jou zeker weer al ‘t werk opknappen, zoals gewoonlijk hè?’
Ze lachte, trok haar strakke rokje iets omhoog, stak de sleutel in het slot van de geheime voorraadkast.
Toen ze weer tevoorschijn kwam betaalde Stuart en vertrokken ze.
Om drie uur ‘s nachts reden ze de deur van de supermarkt aan flarden met een auto die ze een dorpje verderop hadden gestolen, braken de niet-meer-geheime voorraadkast open en stopten twee sporttassen vol met sigaretten.
Ze reden terug langs het moerasland, opgewonden als lammetjes in de lente. Schreeuwend, vuisten in de lucht, stopten ze op een parkeerhaven in de buurt van de Tate & Lyle-suikerfabriek en staken de voorstoelen in brand. Tegen de tijd dat de benzinetank vlam vatte waren ze al halverwege de tweede akker; Tommy droeg de twee tassen met peuken, Stuart deed zijn best niet te struikelen over de voren.
In de week die volgde verkochten ze de sigaretten - 1,50 pond per pakje (‘één pond voor de kutmerken’) of vier pakjes voor vijf pond. Stuarts moeder en zijn stiefvader kochten twintig pakjes. Zijn zus tien. Haar vriendje wilde er vijf. Smithy’s zigeunerkennissen waren het zwarte gat waarin de rest verdween. Ze hadden tweehonderd pakjes gestolen, riskeerden een jaar in de cel en hadden 183 pond verdiend.
Een andere keer gooide Stuart een televisie naar een politieagent.
Agent Shedding: ‘Op basis van de aan ons verstrekte informatie hadden we aanleiding te gaan kijken bij de lagere school van H , te H__. Na aankomst rond 2.47 uur in de nacht, naderden we de school te voet en gezien de aard van de melding begonnen we te zoeken naar braaksporen…Ik hoorde hoe een deur, ongeveer vijf meter links van mij, werd geopend. Ik liep in de richting van die deur en hij ging verder open. Ik zag een donker silhouet in de deuropening verschijnen en riep: ‘Halt! Politie!’ Terwijl ik dit deed, gooide de persoon een groot voorwerp in mijn richting, waarvan ik later ontdekte dat dit een televisietoestel was. Toen rende ik naar de voorkant van de school en toen ik om de hoek kwam, zag ik twee blanke mannen vanaf de voorkant van de school naar de ingang van de speeltuin rennen. Ik slaagde erin een van hen te grijpen en vast te houden. Ik duwde hem op de grond en hij probeerde zich los te worstelen, waarop ik hem zijn bewegingsvrijheid ontnam met de daartoe goedgekeurde bewegingsbeperkende technieken.’
‘Echt goed rennen kan ik niet,’ geeft Stuart toe. ‘Ik stond altijd op de uitkijk, terwijl Smithy het zware werk deed, omdat ik een voorsprong nodig had als ‘t fout liep. En ik was er goed in. Ik heb altijd op de uitkijk gestaan, maar het was zwaar werk.’
‘En, heb je die school samen met Smithy gedaan?’
‘Zeg ik niet. Heeft geen zin het nog een keer te vragen. Geen commentaar.’
‘Ik liep mijn dienst met politiehond Shadow,’ herinnert zich de tweede agent die ter plekke was. ‘Toen PH Shadow een spoor aanwees, volgden we dit tot buiten het hek van de school, bogen naar links af en volgden het langs de vijver.’ Shadow wist het spoor tot in de winkelstraat te volgen, waar het verdampte op het stille, lamp-verlichte asfalt.
‘Het enige dat ik wil zeggen is dat je me op heterdaad hebt betrapt en verder heb ik er niets meer over te melden,’ gromde Stuart tijdens zijn verhoor.
§
Smithy was degene die over het postkantoor had gehoord.
§
Op een dag, toen Stuart nog steeds in zijn proeftijd zat voor de inbraak in de school, stormde Smithy rond het middaguur de stinkende woonkamer binnen, zette de tv uit en wrikte de gordijnen open. Zonlicht stroomde de kamer binnen.
‘Wakker worden, luie klootzak. Ik heb ‘t. Ik heb ‘t! Twintig… Wakker worden! Doe je ogen toch eens open, man. Twintig jee… Shit man, ben je dood of zo? Het enige dat we moeten doen is…Stu! Twintigduizend pegels, verdomme!’
Het postagentschap van het dorpje Coates.
Politiehond Shadow.
‘Alexander, wat ben je toch een muppet. Het was een Duitse herder, geen mopshond.’
§
Stuart deed zijn ogen open en tastte rond, op zoek naar een Stella. Een half blikje later zag hij de zwakke plekken al. ‘Smithy, verdomd geniaal plan, geweldig. Eén klein dingetje. Hoe zit ‘t met de eigenaar?’
‘Oud vrouwtje, helemaal alleen.’
‘Maakt niet uit, ook al is ze 104 en heeft ze geen benen. Ze zal ons het geld niet zomaar willen geven. Ze zal het niet eens kunnen geven, omdat het in de kluis zit, achter een tijdslot.’
‘Precies,’ kraaide Smithy. ‘We doen ‘t ook vóórdat ze het in haar kluis stopt, op de dag dat het geld wordt geleverd. Ik heb de tijden, alles. Elke twee weken op maandag, half-elf ‘s ochtends.’
Het was vroeg op de dag, maar meestal was Smithy wel slimmer dan nu. ‘Smithy, als het geld wordt afgeleverd, zullen er bewakers zijn. Herinner je je die nog? Grote kerels die het leuk vinden om mensen met gummiknuppels te slaan?’
‘Nee Stu, da’s nou juist het punt. Een vriend heeft er gewerkt. Het ouwe besje bergt het geld niet meteen op, maar legt het onder de toonbank tot sluitingstijd. Het ligt daar maar, vier, vijf uur lang, te vragen om gestolen te worden. Twintig ruggen, verdomme. En daarna gaan we naar huis, naar me vrouwtje en gaan we ‘ns echt lekker feesten.’
Terwijl buiten zomerbladeren en stof wervelden, trokken Smithy en Stuart nog een rondje bier open om het te vieren. De zilvervloot. Twintig ruggen! Rijk als een oliesjeik! Stuart zou een caravan kunnen kopen en stil kunnen gaan leven, ergens waar het rustig was en de mensen sympathiek, Swansea bijvoorbeeld.
Drie man verhoord voor overval*
Rechercheurs hebben vandaag twee mannen uit St. Ives en een derde uit Whittlesey ondervraagd over hun betrokkenheid bij een overval op een postagentschap in de buurt van Whittlesey.
Twee overvallers drongen gisteren-ochtend op klaarlichte dag het agentschap binnen aan de Green in Coates. Ze braken de deur open en verdwenen met een onbekend geldbedrag. Een overvaller, waarschijnlijk in het bezit van een schroevendraaier, brak de kassa open en pakte de inhoud. Het duo verdween rond 11.13 uur in de richting van Whittlesey, in een rode Ford Cortina-stationcar met een kenteken uit de X-serie. Het vermoeden bestaat dat ze de wagen tussen Coates en Eastrea hebben achtergelaten, waarna ze overstapten in een rode Escort.
≡ The Evening Telegraph, Peterborough, dinsdag 29 juni 1993.
Later, toen ze in voorlopige hechtenis zaten, knobbelden Stuart en Smithy het uit. ‘We zijn erin geluisd. Hoe wist Ome Wout anders dat wij ‘t waren? We kwamen er goed weg. We werden niet gevolgd. De getuigenverklaringen sloegen nergens op. Ze spraken elkaar allemaal tegen, over de twee overvallers. Hoe kwamen ze zo snel bij het huis van je vrouw terecht?’ zei Stuart.
‘Toen we terugkwamen lag de politie al buiten te wachten, verscholen,’ zegt hij, onthutst over zoveel achterbaksheid, als hij de gebeurtenissen voor mij nog eens ophaalt. ‘Ze sprongen ons niet meteen op de nek. Zijn vrouwtje – hij was stapelgek op haar en ze had een dure smaak – ze zag er heel opgewonden uit en toen, béng! Een leger wouten op mijn rug. Als insecten. Wouten in de gordijnen, wouten onder de bank. Overal waar je keek, wouten, echt overal. Wouten in de gootsteen.’
Stuart laat zich niet verlokken de naam te noemen van degene die hen erin heeft geluisd. Hij is ouderwets in dat soort dingen.
‘Maar laten we zeggen dat het een beetje vreemd was dat, zodra wij voor schut gingen, Smithy’s vrouwtje introk bij de vent die ons de tip voor die overval had gegeven. Ik was nog maar zes maanden vrij voor mijn vorige vergrijp en toen kreeg ik vijf jaar voor dit en het grappige was dat het oude vrouwtje die dag helemaal geen geld geleverd had gekregen. Die twintig ruggen waren er helemaal niet. De politie had net gedaan alsof de levering plaatsvond en had een paar honderd pond in de kassa achtergelaten. Ze wilden ons niet teleurstellen, kennelijk.’
‘Vijfjaar. Dat is wel veel voor het stelen van bijna niets, hè?’ zeg ik.
‘Niet echt. Ik had al zoveel rotzooi uitgehaald. Stomme dingen. Ze begonnen de schurft aan me te krijgen.’
‘Was je gewapend?’ zeg ik.
‘Nee,’ zegt Stuart. ‘Nou ja…ik had alleen die koevoet.’
§
Stuart is vergeten me iets te vertellen. (Misschien herinnert hij het zich wel niet. Hij houdt geen plakboek met krantenberichten over zijn meest gedenkwaardige momenten bij, zoals gewone mensen doen. Alle knipsels die hij had kunnen bezitten, zijn allang verloren gegaan tijdens zijn periodieke aanvallen van razernij, die zijn flat verlossen van bezittingen.) Wat Stuart me vergat te vertellen, is dat Smithy geen doodgewoon opscheppertje was. Hij was een veelzijdig en getalenteerd man.
CELSTRAF VOOR DUO NA OVERVAL POSTKANTOOR*
KAUWGOMKONING ACHTER DE TRALIES
John Smith, kampioen kauwgombellen blazen begint vandaag aan een straf van vijf jaar in de gevangenis, voor een gewapende overval op een postkantoor.
De plaatselijke strafrechter hoorde hoe de recordhouder van het Britse record kauwgombellen blazen en zijn handlanger eerder dit jaar een overval uitvoerden op het postkantoor van Coates, in de buurt van Whittlesey.
Het duo ging ervandoor met meer dan 1800 pond in contant geld en postwissels, na de oudere medewerkster de stuipen op het lijf te hebben gejaagd.
De verdediging bracht naar voren dat Smith in een leven vol misdaad verzeild was geraakt, toen er plotseling een einde kwam aan een reeks optredens voor de televisie.
De 25-jarige is sinds 1983 opgenomen in het Guinness Book of Records als de Britse recordhouder, nadat hij als 15-jarige een kauwgombel met een doorsnee van 42 centimeter had geblazen.
In zijn late tienerjaren ontdekte hij dat zijn roem tanende was.
Brendan Morris, die Smith gisteren verdedigde, vertelde de rechtbank hoe het succes op jonge leeftijd hem had veranderd. ‘Hij heeft even van de roem mogen proeven, maar had geen vaardigheden om beroemd te blijven.’
≡ Duncan Milner, The Evening Telegraph, Peterborough, vrijdag 24 september 1993.
Arme kerel. Wie kan ‘t hem kwalijk nemen dat hij het pad van de misdaad koos en oude vrouwtjes de stuipen op het lijf joeg?