2
Karl Heinz Tesselmann zag zichzelf graag als een reiziger. Woorden als zwerver, vagebond en landloper beledigden hem; het waren aanduidingen die lichtvaardig werden gebruikt door een maatschappij zonder mededogen. Zijn ouders waren tijdens het bombardement van Berlijn omgekomen en nadat hij van het ene stel pleegouders naar het andere was doorgeschoven, was hij aan het eind van de oorlog weggelopen. Toen hij zeventien was had hij zich aangesloten bij een rondtrekkende groep zigeuners die hem de fijne kneepjes van het zakkenrollen bijbrachten, totdat zes jaar later een ongeluk met zijn hand een eind maakte aan wat een winstgevende loopbaan had kunnen worden. De zigeuners die hem niet meer konden gebruiken, stuurden hem weg. Hij probeerde het op eigen houtje, maar werd snel gearresteerd en vervolgens in de gevangenis gezet. Toen hij vrijkwam leek het alsof alle deuren voor zijn neus werden dichtgegooid. Hij was een bajesklant. Dus sloeg hij op zesentwintigjarige leeftijd aan het zwerven. Dat was nu tweeëndertig jaar geleden. De winter kreeg Europa snel in zijn greep en, zoals altijd in die tijd van het jaar, reisde hij naar het zuiden om de ergste kou te vermijden. Het was voor het eerst in veertien jaar dat hij alleen reisde, want zijn beste vriend was pas een paar weken terug aan longontsteking overleden. Hoewel zijn dood niet onverwacht was gekomen, was het toch een schok voor hem geweest. Hans was nooit echt hersteld van de bijna dodelijke tuberculose die hij als kind had gehad en hij was daarna altijd vatbaar voor infecties gebleven. De enige tastbare herinnering die Tesselmann aan Hans had, was een vale, met wol gevoerde overjas. Een laatste geschenk van een echte vriend. Hij liet zijn blik van de overjas naar de groezelige, gescheurde, groene sportbroek en de afgetrapte, bruine schoenen met de veters van ongelijke lengte glijden en voelde in zijn zak naar de sigaretten die hij een paar dagen geleden in Bonn van een groep Zweedse studenten had gebietst. Omdat hij verhalen had gehoord over Scandinavische teenagers, had hij gehoopt dat er misschien iets sterkers in zou zitten dan tabak, maar hij werd teleurgesteld, want het bleken gewone sigaretten te zijn. Je moet een gegeven paard nu eenmaal niet in de bek kijken, dacht hij. Zijn glimlach verflauwde toen hij zijn hand terugtrok. Het was zijn laatste sigaret. Hij overwoog een paar trekjes te nemen, tot hij zich realiseerde dat hij aan zijn laatste drie lucifers toe was en hij stopte de sigaret met tegenzin terug in zijn zak. Hij had zijn thuishaven Kiel in Noord-Duitsland verlaten en hij had de afstand naar Wissembourg aan de Frans-Duitse grens binnen tien dagen afgelegd, maar hij wist nog steeds niet waar hij uiteindelijk heen zou gaan. Het hing er allemaal vanaf of er juist op de tijden dat hij zich op bepaalde stations bevond, goederentreinen zouden vertrekken. Hans en hij hadden de vorige winter in Nice doorgebracht en dat was de enige stad die hij wilde vermijden; de herinneringen waren nog te pijnlijk. Misschien volgend jaar. Zijn enige zorg op dit moment was hoe hij binnen de volgende paar minuien aan boord van de goederentrein naar Bern kon komen. Hij moest de bewakers zien te ontlopen en zich dan in een van de goederenwagons verstoppen. Hoewel hij het al talloze malen had gedaan, bleef er toch altijd een zeker risico, speciaal sinds de bewakers honden bij zich hadden die erop waren getraind illegale verstekelingen zoals hij op te sporen. Hij was ooit één keer ontdekt en hij had nog steeds de littekens van de vlijmscherpe tanden van de Duitse herder op zijn pols. Hij stak de eerste spoorrails over en kwam bij de staart van een stuk of tien met steenkool volgeladen wagons. Hij drukte zich tegen de laatste wagon en stak zijn hoofd om het hoekje om te kijken of hij ergens bewakers kon bespeuren. Niemand. De goederentrein naar Bern stond op het volgende spoor recht voor hem uit. Hij hoefde alleen maar de twintig meter tussen de beide sporen te overbruggen en een lege goederenwagon te zoeken. Hij had de halve afstand afgelegd, toen hij als aan de grond genageld bleef staan doordat hij een harde, autoritaire stem' hoorde. Zijn voeten waren loodzwaar en vol angst draaide hij zich langzaam om en keek in de richting waar de stem vandaan moest zijn gekomen. Weer niemand te zien. Toen zag hij de seinwachter die met een pijp tussen zijn tanden geklemd uit het raam van een seinhuisje leunde. De seinwachter haalde zijn pijp uit zijn mond en zijn luide stem schalde weer over het terrein toen hij een van de machinisten een mop begon te vertellen. Geen van de beide mannen was zich er ook maar een moment van bewust dat Tesselmann zenuwachtig naar hen stond te staren. De seinwachter lachte brullend om de clou van zijn eigen mop, verdween naar binnen en deed het raam achter zich dicht. Tesselmann zuchtte diep. De trein trilde en schoof een stukje naar voren. Hij vertrok te vroeg! Terwijl hij naar de dichtstbijzijnde goederenwagon rende, hoorde hij het gevreesde geluid van een woedend blaffende hond achter zich. Hij wierp een blik over zijn schouder en zag nog net hoe een bewaker aan de halsband morrelde om het rukkende beest los te laten. Tesselmann greep de hendel van de goederenwagon en trok zijn voeten in. Terwijl hij zijn andere hand om de hendel probeerde te slaan, bengelden zijn benen gevaarlijk in de lucht. Hij kon zien dat de hond met ontblote hoektanden en snel heen en weer bewegende staart met grote sprongen op hem af kwam rennen. Met een kracht die alleen maar uit angst kan voortkomen, slaagde hij erin zijn benen op te trekken tot zijn hielen zijn billen raakten. De hond sprong draaiend in de lucht naar hem omhoog en zijn kaken klapten centimeters van zijn kuiten op elkaar. De hond kwam onhandig op zijn achterpoten terecht en verloor zijn evenwicht. Hij wendde met een ruk zijn blik af toen het dier onder de wielen rolde. Hij gaf zijn benen de kans te ontspannen, maakte de beide grendels los en schoof de deur open. Hij klauterde naar binnen, waar hij uitgeput op zijn knieën zakte en met hijgende borst zijn longen vol lucht begon te pompen. Pas toen hij zijn kalmte had herwonnen, kroop hij naar de zijkant van de wagon, liet zich ertegenaan zakken en veegde met de achterkant van zijn hand het zweet van zijn voorhoofd. Ze zouden bij de volgende stopplaats van de trein op hem wachten, daar zou de bewaker wel voor zorgen. Alleen had hij er geen idee van waar of wanneer de trein voor het eerst zou stoppen. Hij probeerde zijn omgeving op te nemen, maar het was binnen te donker, dus trapte hij de deur een beetje verder open, waardoor de wagon vol licht stroomde. Het stond er vol met het gebruikelijke assortiment kratten en containers, die door middel van een verzameling ingenieuze klemschroeven en sloten hermetisch afgesloten waren. De beveiliging was in de loop der jaren drastisch veranderd. Hij kon zich de tijd nog herinneren dat je met een eenvoudig pennenmesje de meeste kratten en kisten die door Europa werden vervoerd, kon open krijgen. De inhoud bleek meestal uit machineonderdelen te bestaan, maar een paar keer had hij iets lekkerders gevonden. Eén keer een doos Franse Bourgogne en bij een andere gelegenheid een doos Rijnwijn. Hij sloeg zijn armen om zich heen tegen de plotselinge, ijskoude wind en krabbelde haastig overeind toen de eerste regendruppels naar binnen werden gejaagd. Er was storm op komst. In de loop der jaren was hij zo gewend geraakt aan het schudden en slingeren van een trein als een echte zeerob aan het stampen en het schommelen van een schip. Hij liep moeiteloos naar de deur en wilde hem net dichtdoen, toen zijn oog viel op iets dat in de hoek van de wagon tussen twee houten containers was weggestopt, onzichtbaar vanaf de plaats waar hij daarvoor had gezeten. Een lap grijskleurig zeildoek. Dat zou nog wel eens van pas kunnen komen. Hij zette zich schrap tegen de inmiddels neerstromende regen, greep de deurgrendel met beide handen vast en trok de schuifdeur terug voor de opening, zonder hem helemaal dicht te gooien. In plaats daarvan drukte hij zijn voet ertegenaan, terwijl hij zich vooroverboog om een krat naar zich toe te trekken. Hij haalde zijn voet weg en schoof de krat tegen de deur zodat hij niet verder kon openglijden. De wind woei nog steeds door het smalle kiertje naar binnen en floot angstaanjagend door de wagon. Hij rilde. Toen hij de kratten opzij zette om het zeildoek te kunnen pakken, ontdekte hij dat het over iets heen lag, waardoor zijn belangstelling verder werd geprikkeld. Hij haalde het zeildoek in zoals een zeiler dat met een spinnaker zou doen en hij gooide het achter zich neer, voordat hij onderzoekend het halfduister intuurde. Biervaten. Geen wonder dat ze toegedekt waren. Hij telde ze door er met zijn wijsvinger op te tikken. Zes in totaal. Ze waren van metaal en hierdoor zag hij zich voor een groot probleem geplaatst. Hoe moest hij ze open krijgen? Hij keek rond naar een voorwerp dat hij kon gebruiken, maar hoewel zijn ogen nu aan het halfdonker waren gewend, zag hij niets geschikts. Niet dat dit hem ontmoedigde, want hij was vastbesloten er een open te breken en zijn dorst te lessen. Hij wenste alleen dat Hans bij hem was, niet alleen om samen mee te drinken, maar ook omdat hij het brein van het duo was geweest. Hans zou een oplossing voor dit netelige probleem hebben geweten. Plotseling kreeg hij een idee. De brandblusser! Hij draaide zich naar de wand waar hij had moeten hangen maar er was alleen een lege haak. Hij vloekte en wilde zich omdraaien toen hij weer een idee kreeg. Hij bekeek de haak nauwkeuriger. Hij was verroest en een van de drie schroeven ontbrak. Hij hoefde er alleen maar een flinke ruk aan te geven. Hij pakte hem met beide handen beet en trok. Hij bleef vastzitten. Hij draaide eraan om de resterende schroeven los te wrikken maar hoewel ze broos waren door het roesten, weigerden ze het te begeven. Hij greep hem nogmaals met beide handen vast. De haak schoot los van de wand en hij moest zich aan een krat vastgrijpen om zijn evenwicht niet te verliezen. Hij hield hem triomfantelijk als een trofee omhoog, knielde toen naast het dichtstbijzijnde vat en liet zijn vingers rond de verzegeling van de kleine spon glijden. Die zou hij eruit moeten slaan. De caféhouders die hij het had zien doen, gebruikten altijd een houten hamer en een houten pin, maar alles wat hij had was een roestige haak. Niettemin mikte hij nauwkeurig en liet de haak op de spon neerdalen. Er kwam alleen een deukje in. De verzegeling was extra verstevigd. Hij besloot zijn tactiek te wijzigen. In plaats van in het midden van de spon te slaan zou hij zich op de verzegeling concentreren. Als hij eerst de verzegeling kon verzwakken, zou een flinke klap in het midden genoeg zijn om het vat open te breken. De volgende vijf minuten hamerde hij vergeefs op de verzegeling, een karwei dat niet gemakkelijker werd gemaakt door het ritmische geschommel van de trein die door de regen doordenderde. Van de slagen trof nauwelijks de helft doel. Ten slotte liet hij zich tegen de dichtstbijzijnde krat zakken en staarde naar het gebied rondom de spon. Het was al een beetje omlaag gedrukt. Hij greep de haak met beide handen en hamerde achter elkaar op de spon. Hij schoot plotseling naar binnen en de haak verdween in de net gevormde opening. Er klonk geen plons. In plaats daarvan stoof een wolk lichtgevend poeder door het gat naar buiten. Instinctief wuifde hij zijn hand voor zijn gezicht op en neer om het stof eraf te krijgen voordat hij opstond om het van de revers van zijn overjas te vegen. Verbaasd krabde hij in zijn vette, grijze haar en vroeg zich af wat het zou kunnen zijn en waarom het in een biervat was opgeslagen. Plotseling begon de trein langzamer te rijden. Hij liep snel naar de deur om te kijken waar hij was en hij herkende het goederenemplacement onmiddellijk. Straatsburg. Toen herinnerde hij zich de bewaker in Wissembourg en hij wist dat hij maar kort de tijd had om zijn sporen uit te wissen. Nadat hij het open vat op zijn plaats had gezet, bedekte hij alle zes de vaten met het zeildoek en zette de andere kratten er weer omheen. Vervolgens liep hij naar de deur om te kijken of hij de bewakers, die zeker op hem zouden wachten, misschien ergens kon ontdekken. Het terrein was verlaten. Hij had geluk, tenminste voorlopig, maar hij had al besloten het lot niet nog een keer te tarten. Het zag er toch al slecht voor hem uit. Hij wachtte tot de trein trillend tot stilstand was gekomen, voordat hij uit de wagon sprong en de deur zo zacht mogelijk achter zich sloot. De storm was gaan liggen en hij beschouwde dat als een goed voorteken.
***
Josef Mauer was al achttien jaar bij de Oostenrijkse politie, waarvan hij de laatste elf jaar als brigadier in Linz gestationeerd was. Ondanks talrijke pogingen van zijn superieuren hem van gedachten te doen veranderen, was hij nooit geïnteresseerd in promotie, want hij prefereerde de dagelijkse spanning die het rondrijden in een politieauto met zich meebracht boven het geworstel met bergen papier in een of ander van de buitenwereld afgesloten kantoor. Zijn oorspronkelijke partner was vier jaar terug bij een vuurgevecht gedood, maar in plaats van een nieuwe partner te nemen, werkte Mauer nu met de nieuwelingen die net van de Politie Academie in Wenen waren afgekomen. Hij maakte hen wegwijs en hielp hen op allerlei manieren de dagelijkse routine op het bureau aan de Mozartstraat zo snel mogelijk onder de knie te krijgen. De laatste rekruut van de academie, Ernst Richter, was pas de vorige dag aangekomen en hij had opdracht gekregen de eerste maand met Mauer samen te werken, zodat zijn persoonlijkheid en temperament konden worden beoordeeld om er zeker van te zijn dat hij later aan de juiste partner gekoppeld zou worden. 'Wat is vandaag de gang van zaken, meneer?' vroeg Richter toen de twee mannen bij de politieauto aankwamen. 'Brigadier, niet meneer,' zei Mauer terwijl hij zijn pet over zijn dunner wordende, blonde haar trok. 'Het belangrijkste voor jou is dat je zo snel mogelijk de stad leert kennen, dus de volgende paar dagen zullen we hoofdzakelijk bijstand geven aan collega's. Het zal je ook helpen de politieprocedures onder de knie te krijgen.' Hij stak zijn vinger omhoog toen Richter zijn mond begon open te doen om wat te zeggen. 'Ik weet het, je hebt op de academie al alles over politieprocedures geleerd. Dat zeggen jullie allemaal, maar de waarheid is dat theorie en praktijk hemelsbreed verschillen. Het is heel iets anders om in een schoollokaal aantekeningen te zitten maken, dan om oog in oog te staan met een gewapende moordenaar of een in het nauw gedreven verkrachter. Let op mijn woorden.' Mauer had de politieauto net naar buiten de Mozartstraat opgereden, toen de radio knetterend tot leven kwam. 'Zal ik 'm nemen, brigadier?' Mauer glimlachte in zichzelf. Groentjes waren in het begin allemaal hetzelfde. Ze wilden het hun superieuren dolgraag naar de zin maken en verlangden er wanhopig naar gunstig door hen te worden beoordeeld, maar binnen een paar maanden waren ze net zo bitter en cynisch als de doorgewinterde politiemannen op wie ze een goede indruk hadden proberen te maken. Richter zou er snel genoeg achterkomen: er bestonden geen helden, slechts overlevenden. Zo gauw Mauer wist waar ze heen moesten, zette hij de sirene aan en binnen enkele minuten bereikten ze de Landstraat, waar hij tegenover de Landerbank stopte. Ze stapten de politieauto uit en liepen een smal steegje in met hun handen losjes op hun in de schede hangende wapenstokken. Een kale man in een smoking stond halverwege de steeg in een deuropening. Toen hij de politiemannen zag naderen, kwam hij op hen af. 'Hij ligt daar tussen de vuilnisbakken,' zei hij met een vage handbeweging. 'Ik kan hem daar niet hebben, dat is de keukendeur van mijn restaurant. Dat is toch niet hygiënisch?' Mauer keek vol afkeer naar een stuk of zes overvolle vuilnisbakken en vroeg zich af waar de man de brutaliteit vandaan haalde om over hygiëne te durven praten. Twee andere vuilnisbakken lagen omver en een ineengevouwen gestalte lag er roerloos tussenin, met zijn rechterarm uitgestrekt alsof hij probeerde iets te pakken. 'Ik dacht dat hij dood was, maar hij bewoog toen ik hem aanraakte. Waarschijnlijk dronken. Ik kan hem daar niet hebben.' 'Dat hebt u al gezegd. Bedankt voor uw hulp. We nemen het verder wel over.' De man zag de vastbeslotenheid in Mauers ogen. Hij liep terug naar de keuken en deed de deur achter zich dicht. 'Ziet eruit als een zwerver,' zei Richter. 'De overjas lijkt niet erg oud. Zal wel gestolen zijn.' 'Hoogstwaarschijnlijk,' antwoordde Mauer en hij knielde naast het lichaam. Hij vertrok zijn gezicht door de weerzinwekkende stank, maar ging geen centimeter achteruit. Om de handen van de zwerver zaten handschoenen en zijn gezicht was verborgen achter een marineblauwe bivakmuts. 'Kunt u me horen?' vroeg Mauer, terwijl hij de zwerver met een wapenstok in de zij porde. Tesselmanns vingers bewogen krampachtig, maar toen hij probeerde te praten, bracht hij alleen een gemurmel voort. Mauer trok de muts van zijn gezicht. Richter wankelde naar achteren en kotste tegen de muur. Mauer trok zijn hand met een ruk terug. Zijn benen trilden toen hij terugrende naar de politiewagen om via de radio onmiddellijke medische hulp in te roepen.