11

 

Kolonel Wyatt-Turner leunde uit de stoel van de co-piloot, drukte zijn gezicht tegen het zijraam en staarde ongelukkig naar de grond. Hij wist heel goed dat een uit louter motoren en triplex bestaande Mosquito-bommenwerper het snelste oorlogsvliegtuig ter wereld was; maar op iets, dat zo snel was als dit, was hij toch niet voorbereid geweest. Als men normaal vliegt, krijgt men natuurlijk niet het gevoel dat men zich snel beweegt. Wing-commander Carpenter hield zich echter niet met normaal vliegen bezig; hij was bezig met iets, dat Wyatt-Turner als een hoogst abnormale manier van vliegen beschouwde en bovendien als een manier van vliegen die hun ieder ogenblik een ramp kon brengen. Carpenter gaf een voorstelling van het vliegen op een hoogte van nul komma nul en hij deed het nog extra spectaculair ook; hij scheerde over akkers, veegde over boomtoppen, maakte een bocht om heuveltjes die in de weg stonden en Wyatt-Turner vond het allemaal even onaangenaam. Wat hem nog minder beviel, was de verschrikkelijke snelheid waarmee hun eigen maanschaduw over de grond onder hen zweefde; en wat hem het minst van alles beviel, was het groeiende aantal malen dat vliegtuig en schaduw elkaar zo dicht naderden dat ze elkaar bijna raakten. In een poging de gedachte uit zijn hoofd te zetten, wat er onvermijdelijk moest gebeuren als en wanneer die afstand ten slotte tot nul werd gereduceerd, wendde hij zijn bijna gehypnotiseerde blik af en keek op zijn horloge. 'Vijfentwintig minuten.' Hij keek naar de ontspannen figuur in de gezagvoerdersstoel en naar het gezicht dat al de vermoeienissen van de wereld weerspiegelde, hetgeen zo vreemd contrasteerde met de prachtige bravoure van de rode, fietsstuurachtige snor. 'Haal je het op tijd?' 'Ik wel,' zei Carpenter genoeglijk. 'Waar het om gaat is: halen zij het?' 'God mag het weten. Ik zie niet in hoe ze het zouden kunnen. De admiraal en ik zijn er allebei van overtuigd, dat ze in Schloss Adler in de val zitten. De hele streek zal trouwens langzamerhand wel te wapen zijn gelopen. Wat voor kans hebben ze eigenlijk?' 'En toch ga je erheen.' 'Ik heb hen gestuurd,' zei Wyatt-Turner leeg. Hij wierp een blik door het zijraam en deinsde achteruit toen het vliegtuig en zijn schaduw elkaar schenen te raken; ze scheerden rakelings over de toppen van een dennenbos. 'Moet je nu echt zo vlak boven die vervloekte grond vliegen?' vroeg hij klaaglijk. 'De vijandelijke radar, beste kerel,' zei Carpenter sussend. 'Hier beneden tussen de struiken zijn we veiliger.'

 

 

Smith maakte een omtrekkende beweging langs de achterkant van de huizen aan de oostkant van de dorpsstraat, met Mary en Jones achter zich en Schaffer als achterhoede. Behoedzaam zochten ze hun weg door het autokerkhof naar de dubbele achterdeuren van de garage van Sulz. Smith had zijn lopers al in de hand en stak deze juist naar het hangslot uit, toen een van de deuren zachtjes naar binnen werd geopend. Daar stond Heidi. Ze keek naar hen alsof ze schepsels van een andere wereld waren, toen omhoog naar het brandende kasteel en ten slotte naar Smith, vragend maar zonder een woord te spreken. 'Het zit hier allemaal zwart op wit.' Smith tikte op zijn tuniek. 'De bus in.' Hij wachtte tot iedereen binnen was, sloot de deur, liep naar een tralievenstertje aan de voorkant van de garage en gluurde voorzichtig naar buiten. De straat was stampvol door elkaar lopende mensen, voor het grootste deel soldaten, bijna stuk voor stuk ongewapende mannen die haastig de verschillende Weinstuben hadden verlaten om naar het brandende Schloss Adler te kijken. Er bevonden zich echter genoeg gewapende soldaten vlak bij - twee vrachtwagenladingen vol, nog geen dertig meter van de garage, om nog maar niet eens te spreken van de drie vrachtwagenladingen wat verderop de straat in, aan de voet van het grondstation. Nog verder in de straat, voor 'Zum Wilden Hirsch', stond een patrouille motorrijders geparkeerd. De enige werkelijk fysieke hindernis op hun ontsnappingsweg was een kleine commandowagen, die bemand vlak voor de deuren van de garage van Sulz stond. Smith bekeek de wagen aandachtig en besloot dat deze hindernis overwonnen kon worden. Hij trok zich van het raam terug en liep naar de deuren, om er zeker van te zijn dat de vier grendels nog steeds weggeschoven waren. Mary en Carnaby-Jones waren al in de bus gaan zitten. Toen Heidi hun voorbeeld wilde volgen, pakte Schaffer haar bij de schouders om haar een snelle kus te geven en naar haar te glimlachen. Ze keek hem verrast aan. 'Nou, ben je niet blij me te zien?' vroeg Schaffer. 'Ik heb het daarboven verschrikkelijk gehad. Grote God, meisje, ik had wel dood kunnen zijn.' 'Twee uur geleden was je knapper.' Ze glimlachte, raakte zachtjes zijn gezicht aan op de plek waar Carraciola's handwerk met de Schmeisser zijn bloedig merkteken had achtergelaten en vervolgde over haar schouder terwijl ze in de bus klauterde: 'En dat is precies de tijd, die je me kent.' 'Twee uur! Ik ben vannacht twintig jaar ouder geworden. En dat is een verrekte lange verkering, dame. O God!' Met een vermoeide, gelaten wanhoop zag hij Smith op de chauffeursplaats klimmen en het contactsleuteltje omdraaien. 'Er komen er nog eens twintig bij. Iedereen op de vloer.' 'En jij?' vroeg Heidi. 'Ik?' Schaffers verbazing leek eerlijk gemeend. Met de kolf van de Schmeisser sloeg hij de voorruit in, draaide daarna het wapen om, ontzekerde het en knielde op de vloer neer. 'Ik ben de conducteur. Het is tegen de regels.' De middelvinger van Smiths omzwachtelde, bloedige hand reikte naar de startknop. De grote dieselmotor begon dadelijk te draaien. Smith begon met achteruit te rijden, naar de achterkant van de garage. Twee auto's in volmaakte staat, een Mercedes en een Opel, stonden hem in de weg; maar tegen de tijd dat Smith, wiens gelaatsuitdrukking niet verried of hij zich van hun aanwezigheid bewust was - de achterkant van de garage bereikte, waren ze allerbei overrijp voor de schroothoop achter de achterdeuren. Smith stopte, schakelde in de eerste versnelling, drukte op het gaspedaal tot de motor toeren maakte en liet toen met een klap de koppeling opkomen. De bus schoot vooruit en begon onmiddellijk snelheid te meerderen. Smith richtte de hoekige punt van de massieve sneeuwploeg op de afscheiding tussen de dubbele deuren. Afgaande op het verzet dat ze boden, hadden ze net zo goed van pakpapier gemaakt kunnen zijn. Met een splinterend gekraak, dat de verbrijzelde planken van de deur als confetti door de lucht liet vliegen, brulde de bus de straat in. Uit alle macht draaide Smith het stuur naar rechts; ze stormden regelrecht op de menigte in, die de hoofdstraat vulde. Al waren er in de hoofdstraat nog zoveel mensen op de been, de voetgangers, de mensen met hun uitgerekte nekken die naar de brandstapel van Schloss Adler stonden te kijken, waren in ieder geval voldoende gewaarschuwd door het aanzwellend dreunen van de dieselmotor van de postbus. Toen de bus door de deuren brak, vlogen ze opzij. De gelegenheid om zich uit de voeten te maken kreeg de commandowagen echter niet. Op de voorbank zaten twee bemanningsleden: een sergeant, die zijn handen losjes op het stuur liet rusten en een majoor met in de ene hand een radiotelefoon en in de andere een dunne sigaar met een lange askegel. Voor ze wisten wat er gebeurde, werd hun wagen door de sneeuwploeg van de postbus opgeveegd en meegevoerd. Vijftien, misschien zelfs twintig meter ver bleef hij zo, wankel balancerend, op het brede blad van de sneeuwploeg staan, voor hij er opzij afviel. Als door een wonder kwam hij recht overeind terecht, met alle vier zijn wielen op de grond. De verbijsterde majoor had zijn telefoon nog in zijn ene hand en zijn sigaar nog in de andere; de as was er niet eens afgevallen. Een eind verder de straat in, voor de deur van 'Zum Wilden Hirsch', keek de groep motorrijders van het Alpenkorps ongelovig toe. Hun eerste reactie, hun onmiddellijke gevolgtrekking was dat Zep Salzmann, de uiterst populaire bestuurder van de postbus, stapelgek was geworden of dat het gaspedaal tegen de vloer klem zat. De ontgoocheling kwam snel. Ze hoorden het onmiskenbare geluid van een motor, die snel van de ene versnelling in de andere werd gegooid en ze vingen een korte glimp op van de over het stuur ineengedoken Smith en de voorovergebogen Schaffer daarachter, die de Schmeisser door de verbrijzelde rechter voorruit stak; toen zwenkten de koplampen van de postbus opzij en zagen ze niets meer. Ze hadden echter al genoeg gezien. Op een snel commando van hun sergeant sprongen ze op hun motoren en begonnen die tot leven te trappen. Maar Smith had ook genoeg gezien. Hij toeterde waarschuwend met zijn stadshoorn, gooide het stuur om en liet de bus naar de zijkant van de straat slippen. Zijn bedoeling was duidelijk en de voorkeur van de motorpatrouille voor wijze bloheid in plaats van voor zelfmoordlustige moed volgde dan ook even onmiddellijk als automatisch. De mannen lieten in allerijl hun machines in de steek en wierpen zich tegen de trappen van 'Zum Wilden Hirsch' om hun leven te redden. Er klonk een donderende serie metalen klappen, vermengd met de door merg en been gaande gillen van scheurend en gemarteld metaal, toen de sneeuwploeg zich in de motorfietsen boorde en ze in zijn reusachtige muil veegde. Op het moment dat Smith weer naar het midden van de weg terugkeerde, gleed een aantal van het hoekige blad af en sloeg in het plankier langs de straat te pletter met een machtig gesplinter van hout en gedeuk van metaal; de machines waren niet langer als motoren te herkennen. Twee ervan bleven echter nog op het blad liggen. De snelheid van de postbus werd nog groter; de voet van Smith drukte het gaspedaal in tot op de vloer. De koplampen flitsten snel achtereen, beurtelings in groot en in dimlicht en de straat werd met overeenkomstige snelheid ontruimd; maar het moment, waarop de laatste verstrooide voetgangers er met een schok toe kwamen het vege lijf te redden, kwam toen Smith de Alpenhoorn inschakelde. In de bergen heeft de Alpenpostbus absolute voorrang op elk ander voertuig op de weg. Zijn doordringende, drietonige posthoorn met zijn stentorstem is het symbool van zijn allesomvattend gezag, van zijn onbetwistbaar recht op volledige voorrang onder alle omstandigheden. Of de postbus zichtbaar is of niet, het geluid van die hoorn is voor alle voertuigen en voetgangers het sein om te stoppen of goed aan de kant van de weg te gaan staan. Het sein wordt onmiddellijk en automatisch gehoorzaamd; de absolute aanspraak, die de postbus op voorrang kan doen gelden, zit diep in het bewustzijn van alle Alpenbewoners geworteld, vanaf hun prilste kinderjaren. Een magische wand had misschien die dorpsstraat beter kunnen vrijmaken, maar beslist niet veel beter; voertuigen en voetgangers persten zich eendrachtig samen langs de zijkanten van de straat, alsof er zojuist tussen hen en de muren van de huizen een krachtige magnetische verwantschap was gegroeid. De uitdrukkingen op de gezichten varieerden tussen verbazing en verbijstering. Vijandigheid was nergens te bespeuren; niemand had de tijd gekregen gevoelens van dien aard te ontwikkelen, want de gebeurtenissen volgden elkaar veel te snel op en het inzicht in wat er nu eigenlijk aan de hand was had zelfs nog geen begin gemaakt met het inhalen van die gebeurtenissen. De bus had nu het einde van de dorpsstraat bereikt en nog steeds was er geen schot gevallen. In de scherpe linkerbocht aan het eind van de straat gleden de twee laatste motorfietsen van de sneeuwploeg en sloegen tegen een lage stenen muur te pletter. Nog twee niet te missen gasten voor het autokerkhof achter de garage van Sulz, dacht Smith. Voor hem zag hij nu de weg zich vrijwel kaarsrecht uitstrekken langs het donkere water van de Blausee. Hij schakelde de Alpenhoorn uit, bedacht zich en schakelde hem weer in; die hoorn was een paar machinegeweren waard. 'Ken je geen ander deuntje?' vroeg Schaffer geërgerd. Hij huiverde in de ijzige wind, die door het kapotte voorraam blies en ging op de grond zitten om elk beetje beschutting uit te buiten. 'Roep me maar als je mijn diensten nodig hebt. Een mijl verderop, zou ik zeggen.' 'Wat bedoel je met een mijl verderop?' 'De poort van het kamp. Die vent in de commandowagen had een radiofoon.' 'O ja?' Smith verwaardigde hem een snelle blik. 'Waarom heb je hem dan niet neergeschoten?' 'Ik ben een ander mens geworden, boss.' Schaffer zuchtte. 'Er is zojuist iets heel moois in mijn leven gekomen.' 'Bovendien kreeg je de kans niet.' 'Bovendien kreeg ik, zoals je al zegt, de kans niet.' Schaffer draaide zich om en keek door de achterruit, om te zien of er al tekenen van een achtervolging waren; maar de weg achter hen was leeg. Overigens was het achteruitzicht belangwekkend genoeg, dacht Schaffer. Schloss Adler was nu geheel in vlammen gehuld. Het was een rossig wit inferno, dat bijna een kilometer ver de sneeuw en het ijs in de omgeving deed oplichten. Het was duidelijk, dat het kasteel niet meer te redden was. Of het nu een beeld was uit de droom van een brandstichter of uit de nachtmerrie van een brandweerman, met Schloss Adler was het voor altijd afgelopen. Voor het dag werd, zou er niets van over zijn dan een lege, naargeestige schelp, een lugubere, geblakerde ruïne, die nog generaties lang het liefelijkste sprookjesdal dat hij ooit had gezien zou schenden en ontheiligen. Schaffers blik liet de verte los en probeerde de drie anderen te onderscheiden. Ze lagen echter alle drie op de vloer onder de stoelen, en er was niets van hen te zien. Hij vloekte toen de schuddende en trillende bus plotseling hevig slingerde en hem tegen de rechter voordeur gooide. Toen richtte hij zich weer op en tuurde naar het verlichte dashboard. 'God sta ons bij,' zei hij vroom. 'Negentig!' 'Geen mijlen,' zei Smith geduldig. 'Kilometers.' 'Ah!' Schaffer verstijfde, toen hij de voet van Smith snel van het gas naar de rem zag gaan. wierp een behoedzame blik over de onderrand van de verbrijzelde voorruit en floot zachtjes. Ze waren nauwelijks tweehonderd meter van de kamppoort verwijderd. Zowel de omgeving van het wachtlokaal als het exercitieterrein daarachter was helder verlicht door daarboven hangende schijnwerpers; troepen gewapende soldaten schenen doelloos en verward rond te rennen, hetgeen - zoals Schaffer zich vrijwel onmiddellijk realiseerde - een volkomen verkeerde indruk was. Ze renden naar vrachtauto's en commandowagens, klommen erin en verloren hierbij geen seconde meer dan strikt noodzakelijk was. 'Een bijenkorf van activiteit, dat staat vast,' merkte Schaffer op. 'Ik vraag me af. . .' Hij zweeg en zijn ogen gingen wijd open. Achter het wachtlokaal werd een reusachtige, grommende tank zichtbaar. Hij draaide regelrecht de weg op, stopte, maakte een draai van honderdtachtig graden op zijn rupsbanden en blokkeerde de weg volkomen. De geschutskoepel bewoog even, tot hij zich in één lijn bevond met de koplampen van de naderende bus. 'O, lieve deugd!' Schaffers geschokt gefluister was maar net hoorbaar boven het afnemende geluid van de diesel van de postbus. 'Een Tijgertank. En dat is een achtentachtig-millimeterkanon, boss.' 'In ieder geval geen proppenschieter,' beaamde Smith. 'Plat op de vloer.' Hij stak zijn hand uit en haalde een schakelaar over. De vijfenveertig centimeter lange semafoor begon zachtjes naar boven en beneden te zwaaien. Eerst dimde Smith zijn groot licht, toen schakelde hij het helemaal uit. De laatste dertig meter legde hij uitsluitend met zijn zijlichten af. Hij bad dat al deze vredige, doodgewone tekens een beetje zouden helpen om een paar zenuwachtige vingers weg te houden van de afvuurknop van het dodelijkste tankkanon, dat ooit was ontworpen. Om de een of andere reden lieten de vingers de knop met rust. Smith bracht de snelheid van de bus tot stapvoets terug, draaide de poort bij het wachtlokaal binnen en stopte. Ervoor zorgend dat zijn gewonde hand niet te zien was, draaide hij het raampje omlaag en leunde naar buiten, met zijn elleboog rustend op het portier. Drie soldaten van de wacht, onder aanvoering van een sergeant en «die drie met het machinepistool in de aanslag, kwamen om de cabine staan. 'Snel!' riep Smith. 'De telefoon. Er moet meteen een chirurg naar de ziekenboeg.' Hij wees met zijn duim over zijn schouder. 'Kolonel Weissner. Ze hebben hem twee keer geraakt. Door de longen. In godsnaam, sta daar niet te staan!' 'Maar - maar de postbus!' protesteerde de sergeant. 'We zijn opgebeld door . . .' 'Dronken, God nog aan toe!' Smith vloekte woedend. 'Die komt morgen voor de krijgsraad.' Hij liet zijn stem dreigend zakken. 'En jij ook, als de kolonel sterft. Schiet op!' Smith schakelde en reed verder, nog steeds stapvoets. De sergeant was gerustgesteld door het zien van een majoorsuniform, door het feit dat de bus het kamp binnenreed, door de geringe snelheid waarmee hij dat deed en nog wel het meest door het autoritaire dreunen van de Alpenhoorn, die Smith nog altijd niet had uitgeschakeld. Hij holde naar de dichtstbijzijnde telefoon. Nog steeds in de eerste versnelling vooruitkruipend, reed Smith voorzichtig door het gedrang van mensen en machines, langs een kolonne gelaarsde en gehandschoende soldaten op motoren, langs pantservoertuigen en vrachtwagens, die allemaal de motoren al lieten draaien terwijl enkele zich reeds in de richting van de poort bewogen; maar ze bewogen zich niet zo snel naar de poort als Smith zou hebben gewenst. Voor de bus stond een groep officieren, de meesten kennelijk van hogere rang, druk te praten. Smith remde de bus nog verder af en boog zich uit het raam. 'Ze zitten in de val!' riep hij opgewonden. 'Boven in 'Zum Wilden Hirsch'. Ze hebben kolonel Weissner als gijzelaar. In godsnaam, snel!' Hij zweeg, toen hij in een van de officieren plotseling de kapitein van het Alpenkorps herkende, met wie hij eerder die avond had gesproken in zijn tijdelijke capaciteit van majoor Bernd Himmler. Een seconde later was de herkenning wederkerig. De mond van de kapitein zakte open van sprakeloze verbijstering en nog voor hij de tijd kreeg hem weer te sluiten drukte de voet van Smith het gaspedaal helemaal in. De bus schoot naar de zuidelijke kamppoort, terwijl overal de soldaten naar links en rechts wegsprongen om niet in aanraking te komen met de zeisachtige, monsterlijke sneeuwploeg. Het verrassingselement was zo groot, dat er vijftig meter voorbijgingen voor de meeste achterraampjes van de bus doorboord en gebroken waren en het kletteren van het glas zich vermengde met het geluid van de verwarde salvo's achter hen. Toen, met de kracht der wanhoop sleurend aan het wiel, ging Smith bijna op twee wielen de zuidelijke poort door en kwam hij weer op de hoofdweg terecht, waar hij tenminste tijdelijk gedekt was tegen de scherpschutters op het exercitieterrein. Het zag er echter naar uit dat ze alleen maar van de regen in de drup terecht waren gekomen. Al waren ze dan tijdelijk tegen één vijand beschermd, tegen een andere en veel dodelijker vijand viel geen bescherming te verwachten. Smith verloor bijna zijn controle over de bus, toen iets met een afschampende klap laag tegen het portier sloeg, met een gemeen gillend gehuil in de nacht wegketste en minder dan vijftig meter vóór hen in een witte flits met sneeuw doorspikkeld licht explodeerde. 'De Tijgertank!' riep Schaffer. 'Die godverdommese achtentachtigmillimeter ..." 'Ga liggen!' Smith klapte aan één kant van het stuur dubbel, zodat alleen zijn ogen nog een paar centimeter boven de onderkant van de voorruit zichtbaar waren. 'Die ene zat laag. De volgende . . .' De volgende kwam door de bovenkant van de achterdeur binnen, vloog door de voile lengte van de bus en verdween door de voorkant van het dak, vlak boven de voorruit. Ditmaal volgde er geen explosie. 'Een blindganger?' zei Schaffer hoopvol. 'Of misschien een oefening met losse flodders?' 'Niets losse flodders!' Smith was weer overeind gekomen en slingerde de bus, gevaarlijk als een waanzinnige, van de ene wegkant naar de andere in een poging de tankschutter bij het richten in verwarring te brengen. 'Pantsergranaten, jochie. Ontworpen om een tweeduims staalplaat te doorboren voor ze in een tank ontploffen.' Hij kromp ineen en bukte zich diep, toen een derde granaat de meeste ramen aan de linkerkant van de bus verwijderde en een vliegende wolk glassplintertjes over hem en Schaffer uitstortte. 'Laat een van die granaten het chassis maar eens raken, in plaats van wat blik, of het motorblok, of de sneeuwploeg . ..' 'Niet doen!' smeekte Schaffer. 'Laat het me liever overvallen, terwijl ik me van niets bewust ben.' Hij zweeg even en vervolgde toen: 'Hij neemt er wel de tijd voor, hè? Opstellen voor de zondagsinspectie.' 'Nee.' Smith keek in de achteruitkijkspiegel en bracht de wild zwaaiende bus in een rechter koers terug. 'Ik had nooit gedacht dat ik nog eens blij zou zijn, bij de aanblik van een paar wagenladingen of vrachtwagens vol soldaten van het Alpenkorps achter me aan.' Hij schakelde in de hoogste versnelling en drukte het gas op de plank. 'Maar voor deze keer maak ik met liefde een uitzondering.' Schaffer draaide zich om en keek door de verbrijzelde achterruiten. Op de weg achter hen telde hij tenminste drie paar koplampen, terwijl drie andere nog uit de zuidelijke poort zwaaiden; door tussen hen op te duiken, ontnamen ze de tankschutter op afdoende wijze het uitzicht op de postbus. 'Liefde is het juiste woord niet. Wat mij betreft: ik ben in de zevende hemel. Een Tijgertank is iets heel anders dan een paar van die vrachtwagentjes.' Schaffer liep snel door het middenpad, langs Mary, Heidi en Carnaby-Jones, die alle drie beverig overeind kwamen. Hij keek naar de kratten, die op de achterbanken stonden opgestapeld. 'Zes kratten!' zei hij tegen Heidi. 'En we hadden er maar twee gevraagd. Liefje, je zult de gelukkigste man ter wereld van me maken.' Hij opende de achterdeur en begon de inhoud van de kratten over de weg uit te strooien. Enkele flessen kwamen onbeschadigd op richels hardgeworden sneeuw terecht, maar de snelheid van de bus was intussen zo groot geworden, dat de meeste door de schok in scherven uiteenspatten. De eerste van de twee voorste achtervolgende auto's lag minder dan driehonderd meter op de bus achter, toen hij in het gebroken glas terecht kwam. Vanuit Schaffers uitkijkpost was onmogelijk te zien wat er precies gebeurde, maar de aanwijzingen die de aanblik en de geluiden vanuit de verte gaven, waren meer dan voldoeninggevend. De koplampen van de voorste auto begonnen plotseling wild heen en weer te slippen. Het gieren van de remmen was duidelijk boven het dieselgeluid van de postbus te horen, maar nog lang niet zo duidelijk als het scheurend gekraak van metaal, toen de tweede auto tegen de achterkant van de eerste smakte. Een ogenblik was het, alsof beide auto's aan elkaar vastzaten; toen glipten ze wild en ongecontroleerd weg, tot ze tot stilstand kwamen met de neus van de eerste wagen in de sloot aan de rechterkant van de weg en de achterkant van de tweede in de sloot links. De koplampen van de beide auto's hadden het bij de botsing begeven, maar de lampen van de eerste vrachtwagens achter hen zorgden voor ruimschoots voldoende licht om aan te tonen dat de weg volkomen geblokkeerd was. 'Keurig,' zei Schaffer bewonderend. 'Heel keurig, Schaffer.' Hij keerde zich om naar Smith en riep: 'Dat houdt hen wel tegen, boss!' 'Reken maar dat het hen tegenhoudt,' zei Smith grimmig. 'Een hele minuut. Zware vrachtwagenbanden kun je niet op die manier laten springen en het zal niet lang duren voor ze die wagens uit de weg gebulldozerd hebben. Heidi?' Heidi kwam naar voren. Ze huiverde van de ijskoude storm, die nu door de beide verbrijzelde voorruiten blies. 'Ja majoor?' 'Hoe ver nog, voor we moeten afslaan?' 'Een mijl.' 'En naar de houten brug - hoe heet hij ook alweer . . . Zur Alten Brücke?' 'Nog een mijl.' 'Drie minuten. Hoogstens.' Smith verhief zijn stem. 'Drie minuten, luitenant. Speel je dat klaar?' 'Ja, dat speel ik wel klaar.' Schaffer was al bezig met het aan elkaar binden van pakjes met plastic explosieven. Hij maakte gebruik van doorzichtig kleefband en liet daarvan lange strips van de samengebundelde pakjes neerhangen. Juist had hij het laatste pakje op zijn plaats bevestigd toen hij zwaar opzij werd geworpen omdat de postbus, die nu de Blausee achter zich had gelaten en door een naaldbos reed, plotseling naar links een zijweg opdraaide. 'Sorry,' riep Smith. 'Die had ik bijna gemist. Minder dan een mijl, luitenant.' 'Geen paniek,' zei Schaffer opgewekt. Hij diepte een mes op en begon de vuurkoordjes zo kort mogelijk af te snijden. Toen bleef hij roerloos staan kijken door wat eens de achterruiten waren geweest. Niet eens zo ver achter hen zwenkten machtige lichtbundels uit koplampen, die snel naderbij kwamen. De opgewektheid in de stem van Schaffer verdween. 'Goed, een beetje paniek is er misschien wel bij. Ik heb slecht nieuws, boss.' 'En ik heb een achteruitkijkspiegel. Hoe ver nog, Heidi?' 'Volgende bocht.' Terwijl Schaffer haastig de vuurkoordjes bewerkte, concentreerde Smith zich op het probleem hoe hij de postbus zo snel mogelijk de volgende bocht door moest krijgen zonder van de weg af te raken. Ze gingen de bocht in en ze kwamen er weer uit en toen lag de brug nog maar honderd meter vóór hen. Smith bedacht dat het geen brug was waarover hij graag met een fiets zou rijden, laat staan met een achttons bus. Misschien wel als het een brug over een kalmpjes kronkelende stroom was geweest; maar niet nu het een brug was als deze, een vijfden meter lange brug met een dek van losliggende spoorwegbiels over een zestig meter diep ravijn en gedragen door zulke stokoude houten stutten, dat hij - te oordelen naar wat hij vanuit zijn gezichtsboeg van dat ogenblik kon waarnemen - ze niet eens vertrouwd zou hebben als ze alleen maar de tafeltjes overeind moesten houden op het tuinfeest van de dominee. Smith reed dit oude bouwsel op met een snelheid van nog geen zestig kilometer per uur. Een voorzichtiger en begrijpelijker benadering zou misschien geweest zijn er nog niet eens stapvoets overheen te kruipen; maar Smiths overtuiging, dat elk ogenblik minder op elk der oude biels meegenomen was, was even spontaan als allesbeheersend. Om elk wiel zat een sneeuwketting, die met een angstaanjagend gerommel elke volgende biel van zijn plaats beet. De postbus beukte op en neer alsof hij zich op een geweldige cakewalk bevond, terwijl de hele structuur van de brug van links naar rechts zwaaide als de brug van een torpedojager die op volle snelheid door een dwars aanstormende hoge zee gaat. Aanvankelijk was Smith van plan geweest midden op de brug te stoppen, maar toen hij er eenmaal op reed voelde hij daar evenmin voor als hij zou hebben stilgehouden om, op zijn dooie gemak, een edelweissbloempje te plukken in de baan van een Alpenlawine. Drie meter van het einde van de brug trapte hij op de rem. In minder dan twintig meter kwam hij, nu weer op vaste grond, glijdend tot stilstand. Schaffer had de achterdeur al geopend en de twee pakjes met explosieven gepakt nog voor de bus stopte. Vijf seconden nadat hij op de weg was gesprongen bevond hij zich weer terug op de brug. Handig sprong hij over een tiental van hun plaats geraakte dwarsbalken, tot hij de hoofdsteunen van de centrale houten pijler had bereikt. Het kostte hem nog geen halve minuut om het ene pakje aan de rechtersteun te bevestigen, de brug over te steken en het andere aan de linkersteun te plakken. Toen hoorde hij aanzwellend gegrom van een snel naderende machine. Hij keek op, zag om de hoek die ze zojuist waren gepasseerd de weerschijn van onzichtbare koplampen, scheurde de ontsteking los, stak de brug over, zette de andere ontsteking in werking en rende naar de bus. Smith had de versnelling al ingeschakeld en de bus in beweging gebracht, toen Schaffer zich door de achterdeur wierp en door behulpzame handen verder naar binnen werd getrokken. Schaffer draaide zich om tot hij in het middenpad zat, met zijn benen door de open deur bengelend en hij kwam nog juist op tijd om te zien dat de koplampen van de achtervolgende auto de bocht om kwamen. Heel even vroeg hij zich bijna in paniek af of hij de vuurkoordjes wel kort genoeg had afgesneden. Hij had zich niet gerealiseerd dat de eerste auto al zo dicht bij was. De gespannen uitdrukking op de gezichten van de twee meisjes en de man naast hem, een uitdrukking die hij niet zozeer zag als wel intuïtief aanvoelde, vertelde hem dat zij precies hetzelfde dachten. De twee luide, vlakke ontploffingen, elk een fractie van een seconde voorafgegaan door het schitterende witte licht dat een plasticbom kenmerkt, volgden elkaar met een tussenpoos van twee tellen op. Balken, stammen en spoorwegbiels werden meer dan tien meter de lucht in geslingerd, zo loom ronddraaiend dat het leek of er een vertraagde film werd afgedraaid. Er viel zoveel hout op de nu wankelende onderbouw terug, dat de schok genoeg was om de centrale pijler te doen instorten. Het ene ogenblik was er een brug; het volgende ogenblik een leeg ravijn, met aan de overkant de wild zwaaiende lichten van een auto, die door een niets meer te verliezen hebbende bestuurder van links naar rechts werd geslingerd om te voorkomen dat de wagen over de rand van het ravijn zou glippen. Hij zou geen schijn van kans hebben gehad als de auto niet dwars over de weg tegen een groot rotsblok was geslagen. De wagen sloeg tweemaal over de kop en kwam minder dan twee meter van de afgrond tot stilstand. Schaffer schudde verbaasd het hoofd, stond op, sloot de achterdeur, ging op de achterbank zitten, stak een sigaret op, wierp de afgebrande lucifer door de verbrijzelde achterruit en merkte op: 'Jullie boffen, met mij in de buurt.' 'Je hebt al zoveel mee,' zei Heidi bewonderend. 'En nu nog die bescheidenheid van je.' 'Een zeldzame combinatie,' gaf Schaffer toe. 'Naarmate we samen ouder worden, zul je nog wel ontdekken dat ik nog veel meer prettige verrassingen voor je in petto heb. Hoe ver is het nu nog naar dat vliegveld?' 'Vijf mijl. Acht minuten misschien. Maar dit is de enige weg erheen. Nu de brug verdwenen is, hebben we geen haast meer.' 'Misschien niet. Maar Schaffer wil graag weg wezen. Zeg eens, schatje, waren die bierflessen allemaal leeg?' 'Die we naar buiten gegooid hebben wél.' 'Ik ben je doodeenvoudig niet waard,' zei Schaffer eerbiedig. 'Dan zijn we het eindelijk met elkaar eens,' zei Heidi zuur. Schaffer grinnikte, pakte twee flessen bier en ging naar voren om Smith af te lossen, die maar al te gewillig plaats maakte terwijl de bus verder reed. Schaffer zag dat elke draad van het verband om Smiths rechterhand doorweekt was en dat zijn gezicht spierwit zag; hij zei echter niets. Drie minuten later kwamen ze het bos uit en reden ze tussen vlakke boerenakkers. Weer vijf minuten later draaide Schaffer op aanwijzingen van Heidi de bus een smalle poort aan de linkerkant van de weg binnen. De koplampen beschenen achtereenvolgens twee kleine hangars, een smalle, vrije startbaan die in de verte wegliep en ten slotte een met kogels doorzeefde Mosquito-bommenwerper met een verkreukeld onderstel. 'Is dat nou geen prachtig gezicht?' Schaffer knikte naar het beschadigde vliegtuig. 'Het vervoermiddel van Carnaby-Jones?' Smith knikte. 'Het begon met een Mosquito en het eindigt met een Mosquito. Laten we dat tenminste hopen. Dit is het vliegveld van Oberhausen, het hoofdkwartier van de piloten van de Beierse Bergreddingsbrigade.' 'Drie hoera's voor de piloten van de Beierse Bergreddingsbrigade.' Schaffer bracht de bus tot stilstand in het verlengde van de startbaan, schakelde de lichten uit en zette de motor af. Zwijgend bleven ze in het donker zitten wachten.

 

 

Kolonel Wyatt-Turner wierp een blik door het zijraampje en herademde toen de grond voor de eerste keer die nacht scherp onder de Mosquito wegviel. 'Krijg je last van je zenuwen, commandant?' vroeg hij sarcastisch. 'Met mijn zenuwen kreeg ik last op 3 september 1939 en sindsdien heb ik ze nooit teruggezien,' zei Carpenter vrolijk. 'Ik móet wel hoger klimmen. Hier tussen de struiken kan ik geen herkenningssignalen zien.' 'Weet je zeker dat je de goede koers te pakken hebt?' 'Geen twijfel aan. Daarginds is de Weissspitze. Nog drie minuten vliegen.' Carpenter zweeg even en vervolgde toen nadenkend: 'Vind je ook niet dat het hierboven verbazend veel op Guy Fawkesavond lijkt?' De wing-commander overdreef nauwelijks. Het silhouet van de Weissspitze was in de verte maar vaag te onderscheiden, maar de reusachtige brand halverwege de berghelling loog er niet om. Van tijd tot tijd wervelden enorme wolken rood vuur en gigantische stukken van een soort vuurwerk hoog boven de eigenlijke brand uit. 'Volgens mij gaan daar explosieven of kisten munitie de lucht in,' zei Carpenter somber. 'Had een van die jongens van je misschien lucifers bij zich ?' 'Dat moet haast wel.' Onbewogen staarde Wyatt-Turner naar de vuurzee in de verte. 'Het is bijzonder spectaculair.' 'Zeg dat wel,' beaamde Carpenter. Hij raakte de arm van Wyatt-Turner aan en wees voor hen naar beneden. 'Maar daar zie ik iets nog veel mooiers. Het mooiste dat ik ooit heb gezien.' Wyatt-Turner volgde zijn wijzende vinger. Nauwelijks drie kilometer weg en ongeveer honderdvijftig meter onder hen knipperde een paar koplampen regelmatig om de twee seconden aan en uit. Hij moest zich bewust dwingen om zijn blik ervan los te maken en Carpenter een korte blik toe te werpen, maar vrijwel onmiddellijk daarna staarde hij weer gebiologeerd naar de knipperende koplampen, terwijl hij langzaam en totaal ongelovig het hoofd schudde.

 

 

Toen de zwarte, gedrongen schim van de Mosquito, met zijn landingskleppen helemaal uit, positie koos om op de startbaan aan te vliegen, had Schaffer het grote licht van de koplampen al over de baan gegooid en de motor van de postbus al ingeschakeld. Snel schakelde hij van de ene versnelling in de volgende, toen de Mosquito over de bus neerstreek en zonder het geringste spoor van een schokje een prachtige landing maakte. Binnen een minuut stopte Schaffer de glijdende bus hooguit enkele meters van het met draaiende motoren wachtende toestel. Een halve minuut later zaten ze alle vijf veilig in het vliegtuig, had Carpenter de Mosquito honderdtachtig graden laten draaien en remde hij uit alle macht, terwijl hij de motoren op volle toeren liet komen. Toen schoten ze weg, zo vlug snelheid winnend dat ze tweehonderd meter voor het einde van de startbaan los waren. Gedurende de eerste anderhalve kilometer van de klim koerste Carpenter vrijwel recht naar het brandende kasteel, dat nu het hele dal in een rossig licht zette. Toen verdween de brandstapel van Schloss Adler voor de laatste maal uit het gezicht. Met een hellende bocht zette de Mosquito koers in noordwestelijke richting - naar huis.