De genadelozen
1
De vibrerende dreun van de vier grote zuigermotoren ging door merg en been; de trommelvliezen krompen ineen onder de onduldbare aanslag die op hen werd gepleegd. Smith berekende dat het aantal decibels ongeveer gelijk moest zijn aan dat in een ketelfabriek, terwijl de doordringende kou in de krapbemeten, met instrumenten overladen cockpit onmiskenbaar Siberisch was. Alles bij elkaar genomen, overwoog hij, zou hij meteen voor de Siberische ketelfabriek hebben getekend ; want wat de nadelen mochten zijn, hij kon in ieder geval niet uit de lucht vallen of te pletter slaan tegen een berghelling, iets wat in zijn huidige situatie helemaal niet zo onwaarschijnlijk was en wellicht zelfs op het punt stond te gebeuren, al wekte de piloot van hun Lancasterbommenwerper de indruk dat hij het probeerde te voorkomen. Smith wendde zijn ogen van de donkere ondoorzichtige wereld achter de raampjes, waarop de ruitenwissers een zinloze strijd tegen de sneeuwjacht voerden, en keek opnieuw naar de man die links op de gezagvoerderspats zat. Wingcommander Cecil Carpenter voelde zich even volmaakt op zijn gemak als de innigst tevreden oester van Whitstable Bay in zijn schelp. Elke vergelijking met een Siberische ketelfabriek zou hij als het geraaskal van een overstuur geraakte geest hebben beschouwd. Het was duidelijk dat hij het huiverende trillen even verkwikkend vond als de aanraking van de zachthandigste masseur ter wereld, het gebrul van de motoren niets minder dan slaapverwekkend en de heersende temperatuur precies goed voor een man met zijn hang naar ontspanningslectuur. Op een comfortabele leesafstand voor hem lag een boek op een scharnierend apparaat, dat hij uit de zijwand had getrokken. Afgaande op de glimp die Smith af en toe opving van de omslag, waarop een meisje stond afgebeeld met een bebloed mes in haar rug en helemaal geen kleren aan, koesterde de wingcommander een subtiele verachting voor hedendaagse romanschrijvers in het meer serieuze genre. Hij sloeg een bladzijde om. 'Geweldig,' zei hij bewonderend. Hij zoog krachtig aan een antieke bruyèrepijp, die naar een walmende fabrieksschoorsteen stonk. 'Allemachtig, wat kan die vent schrijven. Verboden lectuur natuurlijk, jonge Tremayne' - dit tegen de blozendfrisse jongeman die op de plaats van de tweede piloot zat - 'en ik zal dus moeten wachten tot je groot bent, voor ik je dit in handen kan geven.' Hij onderbrak zich zelf, waaierde de doorrookte lucht weg om zijn uitzicht te verbeteren en keek zijn co-piloot beschuldigend aan. 'Officiervlieger Tremayne, je hebt die uitdrukking van pijnlijke bezorgdheid weer op je gezicht.' 'Yes, sir. Dat wil zeggen: no, sir.' 'Het heeft allemaal met de malaise van onze tijd te maken,' zei Carpenter treurig. 'De jeugd schiet in zoveel dingen te kort, zoals in waardering voor een goede pijp tabak of vertrouwen in hun bevelvoerende officieren.' Hij zuchtte zwaar, gaf nauwkeurig in het boek aan hoever hij gekomen was, sloeg het dicht en ging rechtop in zijn stoel zitten. 'Je zou veronderstellen dat iemand recht had op een klein beetje vrede en rust in zijn eigen cockpit.' Hij schoof het zijraam open. Een ijzige vlaag met sneeuw beladen wind blies de cockpit binnen, met daar achteraan het plotseling verhevigde gebrul van de motoren. Carpenter trok een lelijk gezicht en stak zijn hoofd naar buiten, terwijl hij zijn ogen met zijn gehandschoende rechterhand beschutte. Vijf seconden later schudde hij ontmoedigd het hoofd, rolde met zijn ogen, kromp ineen van blijkbaar hevige pijn, trok zijn hoofd terug, sloot het raam, borstelde de sneeuw uit zijn vlammend rode haar en zijn prachtige, op een fietsstuur lijkende snor, en draaide zich om naar Smith. 'Het is niet misselijk, majoor, om 's nachts in een sneeuwstorm boven een door oorlog verscheurd Europa te verdwalen.' 'Niet wéér, sir,' zei Tremayne protesterend. 'Niemand is onfeilbaar, mijn zoon.' Smith glimlachte beleefd. 'Bedoelt u dat u niet weet waar we zijn, sir?' 'Hoe zou ik dat moeten weten?' Carpenter zakte in zijn stoel onderuit, liet zijn ogen half dichtvallen en gaapte uitvoerig. 'Ik ben alleen maar de bestuurder. We hebben een navigator en de navigator heeft een radarapparaat, en in geen van beide heb ik ook maar een sikkepit vertrouwen.' 'Allemensen.' Smith schudde het hoofd. 'Dal ik nu moet ontdekken dat ze op het ministerie van Luchtvaart tegen me gelogen hebben. Ze zeiden dat u een stuk of driehonderd vluchten had gemaakt, en dat u het continent beter kende dan een Londense taxichauffeur zijn stad.' 'Een smerig verzinsel van elementen die me niet mogen, en die proberen te verhinderen dat ik een lekker veilig baantje achter een Londens bureau krijg.' Carpenter wierp een blik op zijn horloge. 'Ik waarschuw je precies dertig minuten voor we je boven je landingsplaats overboord zetten.' Een tweede blik op zijn horloge; in zijn voorhoofd verscheen een diepe rimpel. 'Officiervlieger Tremayne, je grove plichtsverzuim brengt de hele opdracht in gevaar.' 'Sir?' De bezorgdheid op het gezicht van Tremayne werd nog groter. 'Op de kop af drie minuten geleden had ik mijn koffie moeten hebben.' 'Yes, sir. Direct, sir.' Smith glimlachte opnieuw, kwam overeind uit zijn verkrampte houding achter de beide bestuurdersplaatsen en liep naar het verder naar achteren gelegen deel van de romp van de Lancaster. In dit koude, kale, onaanlokkelijke compartiment werd de indruk van een Siberische ketelfabriek verdubbeld; het leek nog het meest op een ijzeren grafkelder. Het geluidsniveau was zo hoog dat het bijna niet meer te verdragen was, er hing een intense koude en de metalen wanden met hun metalen ribben, waarlangs het condenswater omlaagdroop, gaven zich geen enkele moeite om enig comfort te scheppen. Dat deden de zes aan de vloer geschroefde stoelen - canvas over een metalen geraamte, een op hol geslagen functionalisme - trouwens evenmin. Wie deze sadistisch ontworpen martelwerktuigen in harer majesteits strafgevangenissen had willen invoeren, zou daardoor een golf van nationale verontwaardiging hebben opgeroepen. Ineengedoken in deze zes stoelen zaten zes mannen. Smith bedacht dat hij waarschijnlijk nooit zes miserabeler mannen had gezien. Net als hij zelf droegen ze allemaal het uniform van het Duitse Alpenkorps; en net als hij was elke man voorzien van twee parachutes. Ze rilden onophoudelijk, stampten met hun voeten en sloegen met hun armen, en hun bevroren adem hing zwaar in de ijskoude lucht. Tegenover hen bevond zich boven in de romp aan stuurboord een strakgespannen metalen draad, die vlak langs de bovenkant van de deur liep. Op deze draad zaten klampen bevestigd, van waaruit lijnen liepen naar de opgevouwen parachutes op een verzameling bundels van uiteenlopende vorm. Van slechts een daarvan kon de inhoud worden vastgesteld aan de hand van een aantal ski's, waarvan de einden naar buiten staken. De dichtstbijzijnde parachutist, een donkere, krachtig gebouwde man met Latijnse gelaatstrekken, keek op toen Smith binnenkwam. Smith dacht dat hij Edward Carraciola nog nooit zo ongelukkig had zien kijken. 'Wel?' De stem van Carraciola was even ongelukkig als zijn gezicht. 'Ik wed dat hij evenmin weet waar we zitten als wij.' 'Hij schijnt zijn weg boven Europa te zoeken door af en toe het raam open te schuiven en de lucht op te snuiven,' gaf Smith toe. 'Maar ik zou me maar geen zorgen maken...' Hij zweeg toen een sergeantboordschutter achter uit het vliegtuig kwam, met een pot dampende koffie en een paar geëmailleerde kroezen. 'Zo denk ik er ook over, sir.' De sergeant glimlachte tenminste. 'De wingcommander heeft zo zijn eigen manier van doen. Koffie, heren? Op de basis beweert hij dat hij de hele tijd detectiveromans zit te lezen, en dat hij zich verder verlaat op wat de een of andere boordschutter hem van tijd tot tijd over zijn positie komt vertellen.' Smith kromde zijn ijskoude handen om de koffiekroes. 'Weet jij dan waar we zijn?' 'Natuurlijk, sir.' Hij scheen werkelijk verrast; toen knikte hij naar de metalen sporten, die naar de bovenste geschutskoepel leidden. 'Wip maar eens naar boven, sir, en kijk dan rechts naar beneden.' Smith trok een vragende wenkbrauw op, overhandigde zijn kroes, beklom de ladder en gluurde aan zijn rechterkant omlaag door het kunstglas van de koepel. De eerste seconden vingen zijn ogen alleen duisternis op; maar geleidelijk aan kon hij, heel diep onder zich en vaag zichtbaar door de sneeuwjacht, in de nacht iets spookachtigs zien oplichten. Langzaam maar zeker loste het schijnsel op in een kriskraspatroon van verlichte straten. Heel even weerspiegelde Smiths gezicht niets anders dan dat hij er absoluut niets van begreep. Daarna kreeg het snel zijn normale, donkere kalmte terug. 'Zo zo.' Hij nam zijn koffie weer over. 'Iemand moet eens met die lui daar beneden gaan praten. Heel Europa wordt geacht te verduisteren.' 'Zwitserland niet, sir,' legde de sergeant geduldig uit. 'Dat daar is Basel.' 'Basel?' Smith staarde hem aan. 'Basel! Lieve hemel, dan zit hij zeventig of tachtig mijl uit zijn koers. In het vluchtplan staat onze koers ergens ten noorden van Straatsburg uitgestippeld.' 'Yes, sir.' De sergeantboordschutter was allerminst van de wijs gebracht. 'De wingcommander zegt dat hij geen verstand heeft van vluchtplannen.' Hij grijnsde, half verontschuldigend. 'Om u de waarheid te zeggen, sir, dit is ons achterdeurtje naar Vorarlberg. Wé vliegen oostwaarts langs de Zwitserse grens, dan ten zuiden van Schafthausen. . .' 'Maar dat is Zwitsers grondgebied!' 'Werkelijk? Bij heldere nacht kun je de lichten van Zürich zien. Ze zeggen dat wingcommander Carpenter permanent een kamer voor zich laat reserveren in Baur-au-Lac.' 'Wat?' 'Hij zegt dat hij, als het een kwestie van kiezen wordt tussen een krijgsgevangenkamp in Duitsland en internering in Zwitserland, wel weet aan welke kant van de grens hij terechtkomt. . . Daarna vliegen we verder aan de Zwitserse kant van het Meer van Konstanz, draaien bij Lindau naar het oosten, klimmen tot achtduizend voet om over de bergen te komen, en dan zijn we in een vloek en een zucht bij de Weissspitze.' 'Ik begrijp het,' zei Smith zwakjes. 'Maar - maar hebben de Zwitsers daar geen bezwaar tegen?' 'Herhaaldelijk, sir. Hun klachten schijnen altijd samen te vallen met de nachten dat we hier in de buurt rondscharrelen. Wingcommander Carpenter beweert dat het boos opzet is van een piloot van de Luftwaffe, die hem probeert te ontmoedigen.' 'Wat zou het anders kunnen zijn?' vroeg Smith, maar de sergeant was al onderweg naar de cockpit. De Lancaster maakte een plotselinge slingerende beweging toen hij in een verdwaalde luchtzak terechtkwam. Smith greep een stang om overeind te blijven; luitenant Morris Schaffer, van het Amerikaanse Bureau voor Strategische Diensten en in functie onmiddellijk onder Smith, vloekte als een ketter toen hij een kroes gloeiend hete koffie over zijn dijbeen kreeg. 'Dat ontbrak er nog net aan,' zei hij verbitterd. 'Mijn moreel is tot diep onder het nulpunt gedaald. Mijn God, ik wilde maar dat we een noodlanding in Zwitserland moesten maken. Denk eens aan al die heerlijke Wienerschnitzels en Apfelstrudels. Dat zou mamma Schaffers kleine jongen best kunnen gebruiken na een paar jaar tussen jullie Tommies met je oorlogsrantsoenen. Daar zou ik van opknappen.' 'En je zou ook meer tijd van leven krijgen, vriend,' merkte Carraciola gemelijk op. Hij wendde zijn blik naar Smith en keek hem nadenkend aan. 'Er zit een luchtje aan deze zaak, majoor.' 'Ik geloof niet dat ik je begrijp,' zei Smith rustig. 'Ik bedoel dat het je reinste zelfmoord is. Wat een troep. Bekijk ons maar eens goed.' Hij maakte een gebaar naar de drie mannen die links van hem zaten: Olaf Christiansen, een peenharige volle neef van Leif Ericsson, Lee Thomas, een kleine donkere man uit Wales, en Torrance-Smythe, met het verveeld-aristocratische uiterlijk van een antieke Franse graaf op een kruitwagen, een voormalige lector van Oxford die duidelijk naar de afzondering van de universiteit terugverlangde. 'Christiansen, Thomas, ouwe Smithy en ik zelf. Een troep burgerambtenaren, bureauklerken, verder niets!' 'Het is mij bekend wat jullie zijn,' zei Smith kalm. 'Of neem u zelf.' De zacht gesproken interruptie was in het ongelijkmatige gedonder van de motoren verloren gegaan. 'Een majoor van de Black Watch. Ongetwijfeld hebt u dapper op de doedelzak geblazen bij El Alamein, maar waarom voor de donder moet ü het bevel over ons voeren ? Ik bedoel er niets beledigends mee. Maar het is evenmin in uw lijn als in de onze. En dan luitenant Schaffer hier. Een luchtlandingscowboy, die...' 'Ik heb de pest aan paarden,' zei Schaffer luid. 'Daarom moest ik uit Montana weg.' 'Of George.' Carraciola priemde zijn duim in de richting van de laatste man van het gezelschap, George Harrod, een dikke sergeant die radioman was geweest in het leger, en die een uitdrukking van diepe berusting op zijn gezicht droeg. 'Ik durf te wedden dat hij nog nooit een parachutesprong heeft gemaakt.' 'Ik heb een nieuwtje voor je,' zei Harrod stoïcijns. 'Ik heb zelfs nog nooit in een vliegtuig gezeten.' 'Hij heeft zelfs nog nooit in een vliegtuig gezeten,' zei Carraciola wanhopig. 'Mijn God, wat een hopeloze troep! Wat we nodig hebben is een ploeg gespecialiseerde bergbeklimmers, commando's, bergbewoners en brandkastkrakers, en waar komen we mee aanzetten?' Langzaam schudde hij het hoofd. 'Met óns.' 'We Waren de enigen over wie de kolonel kon beschikken,' zei Smith vriendelijk. 'Wees nu eerlijk. Hij vertelde ons gisteren immers dat hij één ding niet had: tijd.' Carraciola gaf geen antwoord en geen van de anderen zei iets, maar Smith behoefde geen helderziende te zijn om te weten wat er in hen omging. Ze dachten hetzelfde als hij; net als hij zelf zagen ze zich uren geleden en honderden kilometers terug weer in de operations room van de Admiraliteit in Londen staan, waar vice-admiraal Rolland - naar buiten assistent-hoofd van marine-operaties, maar in werkelijkheid sinds lang het hoofd van MI.6, de contraspionageafdeling van de Britse geheime dienst - en zijn plaatsvervanger, kolonel Wyatt-Turner, hen ernstig en met tegenzin had ingelicht over een opdracht waarvan ze, even ernstig en met evenveel tegenzin, toegaven dat zij geboren was uit de zwartste wanhoop. 'Het spijt me verduiveld, kerels, maar alles draait om tijd.' Wyatt-Turner, een grote kolonel met een rood gezicht en een zware snor, tikte met zijn stok op een wandkaart van Duitsland ; hij wees een punt aan juist ten noorden van de Oostenrijkse grens en een beetje ten westen van Garmisch-Partenkirchen. 'Onze man werd hier vanmorgen om twee uur neergehaald, maar SHAEF liet het ons in zijn alleswetende wijsheid pas om tien uur weten. Verdomde idioten! Het zijn verdomde idioten omdat ze het ons niet eerder vertelden, en het zijn dubbelverdomde idioten omdat ze om te beginnen onze goede raad in de wind hebben geslagen. God, wanneer leren die eens naar ons luisteren?' Hij schudde woedend zijn hoofd en tikte opnieuw op de kaart. 'Maar hoe dan ook, hier zit hij. Schloss Adlér, het kasteel van de adelaar. Geloof maar dat die naam goed gekozen is, want alleen een adelaar kan daar komen. Onze opdracht. . .' 'Hoe weet u zo zeker dat hij daar zit, sir?' vroeg Smith. 'We wéten het zeker. Zijn Mosquito maakte amper tien mijl daarvandaan een noodlanding. De piloot kon nog net een radioboodschap uitzenden voordat ze door een Duitse patrouille werden omsingeld.' Hij wachtte even, glimlachte grimmig en vervolgde: 'Schloss Adler, majoor Smith, is het gezamenlijke hoofdkwartier van de Duitse geheime dienst en de Gestapo in Zuid-Duitsland. Waar zouden ze hem anders heengebracht hebben ?' 'Zegt u dat wel. Hoe hebben ze hem neergehaald, sir?' 'Het was je reinste vervloekte pech. We voerden vannacht een afleidingsaanval uit op Neurenberg. Er had honderd mijl van de Oostenrijkse grens geen Duitse jager moeten zijn, maar een verdwaalde patrouille Messerschmidts kreeg hem te pakken. Dat is overigens onbelangrijk. Belangrijk is dat we hem in handen krijgen voor hij doorslaat.' 'Reken maar dat hij doorslaat,' zei Thomas somber. 'Ze slaan allemaal door. Waarom hebben ze zich niet aan onze raad gehouden, sir? We hebben het hun twee dagen geleden al gezegd.' 'Waarom doet niet ter zake,' zei Wyatt-Turner vermoeid. 'Nu niet meer. Wél het feit dat hij zal doorslaan. Daarom moeten we hem terughalen. Jullie moeten hem terughalen.' Torrance-Smythe kuchte voorzichtig. 'Er bestaan luchtlandingstroepen, sir.' 'Ben je bang, Smithy?' 'Uiteraard, sir.' 'Schloss Adler is ongenaakbaar en onneembaar. Om het te veroveren zou je een heel bataljon luchtlandingstroepen nodig hebben.' 'Het feit dat de tijd ontbreekt om een massale luchtlandingsaanval op touw te zetten, doet natuurlijk niet ter zake,' zei Christiansen. Christiansen zag er bepaald vrolijk uit; kennelijk vond hij de voorgestelde operatie bijzonder aantrekkelijk. Wyatt-Turner verwaardigde zich hem zijn ijsblauwe starende blik toe te werpen, en besloot hem te negeren. 'Onze enige hoop ligt in geheimhouding en verrassing,' ging hij verder. 'En ik vertrouw erop dat jullie tot geheimhouding en verrassing in staat zijn, heren. Daarin zijn jullie experts, zoals jullie experts zijn in het zich handhaven achter de vijandelijke linies, waar jullie allemaal een behoorlijke tijd hebben doorgebracht - majoor Smith, luitenant Schaffer en sergeant Harrod beroepshalve, en de rest van jullie - eh - in ander verband. Met de...' 'Dat was verrekt lang geleden, sir,' viel Carraciola hem in de rede. 'Althans wat Smithy, Thomas, Christiansen en mij zelf betreft. We zijn niet meer in vorm. We hebben geen benul van de laatste ontwikkelingen op het gebied van wapens en gevechtstechnieken. Het heeft ons totaal aan oefening ontbroken. Na een paar jaar achter een bureau heb ik een eeuwigheid nodig om een bus in te halen, al is het maar vijftig meter.' 'Dan zou ik maar gauw weer in vorm komen,' zei Wyatt-Turner koeltjes. 'Het belangrijkste is trouwens dat jullie allemaal, majoor Smith uitgezonderd, uitstekend op de hoogte zijn van de situatie in West-Europa. Stuk voor stuk spreken jullie vloeiend Duits. Jullie gevechtstraining, op het niveau waarmee je te maken krijgt, zal even doeltreffend blijken als vijf jaar geleden. Jullie hebben een uitzonderlijke staat van vindingrijkheid, bekwaamheid en aanpassingsvermogen. Als iemand een kans heeft, dan zijn jullie het. Natuurlijk gaan jullie allemaal vrijwillig.' 'Natuurlijk,' echode Carraciola. Hij paste wel op geen spier van zijn gezicht te vertrekken. Toen keek hij Wyatt-Turner onderzoekend aan. 'Natuurlijk is er een andere manier, sir.' Hij wachtte even, voor hij heel kalmpjes vervolgde: 'Een manier die honderd procent kans op succes garandeert.' 'Admiraal Rolland en ik beweren geen van beiden dat we onfeilbaar zijn,' zei Wyatt-Turner langzaam. 'Hebben we een alternatief over het hoofd gezien? Heb je een oplossing voor onze problemen?' 'Ja. Roep een pathfindersquadron Lancasters met tientons bommen te hulp. Gelooft u dat er in dat hele Schloss Adler dan nog ooit iemand zal praten?' 'Nee, dat geloof ik niet.' Admiraal Rolland zei het vriendelijk. Het was de eerste keer dat hij zijn mond opendeed. Hij wendde zich van de wandkaart af en kwam bij de groep staan. Admiraal Rolland sprak altijd vriendelijk. Met de bijna ongelooflijke macht die hij bezat, hoefde je niet te schreeuwen om je zelf verstaanbaar te maken. Hij was een kleine, grijsharige man met een doorgroefd gezicht, van wie een geweldige autoriteit uitging. 'Nee,' herhaalde hij. 'Dat geloof ik niet. Zoals ik ook niet geloof dat de mate waarin je doordrongen bent van de realiteit waarmee we te maken hebben, in de schaduw kan staan bij je meedogenloosheid. De gevangene, luitenant-generaal Carnaby, is een Amerikaan. Als we hem vernietigden, zou generaal Eisenhower waarschijnlijk zijn Tweede Front tegen ons richten in plaats van tegen de Duitsers.' Hij glimlachte verontschuldigend als tegenwicht voor de afkeurende klank van zijn stem. 'In onze betrekkingen met onze geallieerden dienen bepaalde - eh - fijngevoeligheden in acht te worden genomen. Vind je zelf ook niet?' Carraciola liet zich er niet over uit. Hij had er kennelijk niets op te zeggen. Datzelfde gold voor de anderen. Kolonel Wyatt-Turner schraapte zijn keel. 'Dat is het dan, heren. Om tien uur vanavond op het vliegveld. Ik neem aan dat -er verder geen vragen meer zijn?' 'Yes sir, om de verdommenis wel, met permissie van de kolonel, sir.' Sergeant George Harrod sprak niet alleen verhit, maar hij zag er ook naar uit. 'Wat is er eigenlijk aan de hand? Waarom is die gozer zo vervloekte belangrijk? Waarom voor de duivel moeten we onze nek riskeren. . . 'Genoeg, sergeant.' De stem van Wyatt-Turner klonk scherp en bevelend. 'Je weet alles wat je moet weten.' 'Als we iemand op pad sturen met een opdracht die misschien zijn dood betekent, kolonel, dan heeft hij volgens mij het recht om te weten waarom,' viel admiraal Rolland hem zacht en bijna verontschuldigend in de rede. 'De anderen zijn al op de hoogte; dan moet hij het ook zijn. Het is pijnlijk eenvoudig, sergeant. Generaal Carnaby is de opperste coördinator van alle plannen voor de onderneming die Operatie Overlord wordt genoemd — het Tweede Front. Men kan gerust zeggen dat hij meer weet van de geallieerde voorbereidingen voor het Tweede Front dan wie ook. Afgelopen nacht vertrok hij voor een ontmoeting met zijn collega's uit het Midden-Oosten, Rusland en van het front in Italië. Het ontmoetingspunt was Kreta -dat was het enige aanvaardbare voor de Russen. Ze hebben geen vliegtuig dat snel genoeg is om de Duitse jagers te ontsnappen. Dat kan de Mosquito wel - hij deed het vannacht alleen maar niet.' In de sobere operations room hing een zware stilte. Harrod wreef met zijn hand over zijn ogen en schudde langzaam zijn hoofd, als om beter te kunnen denken. Toen hij weer sprak, waren de woede en de grimmigheid volkomen uit zijn stem verdwenen. Zijn woorden kwamen heel langzaam. 'En als de generaal doorslaat. . .' 'Hij slaat door,' zei Rolland. Zijn stem was zacht, maar volledig overtuigd. 'Zoals Thomas zojuist al zei: ze slaan allemaal door. Hij zou er niets tegen kunnen doen. Een mengsel van mescaline en scopolamine.' 'En dan vertelt hij hun alles over de plannen voor het Tweede Front.' Het waren de woorden van een man die droomde. 'Wanneer, waar, hoe - grote hemel, sir, we zouden de hele boel moeten afgelasten.' 'Precies. We gelasten alles af. Geen Tweede Front dit jaar. Nog eens negen maanden oorlog extra, en nog eens een miljoen mensenlevens die nodeloos verloren gaan. Begrijp je waarom het zo dringend is, sergeant, waarom het zonder meer wanhopig dringend is?' 'Ik begrijp het, sir. Ik begrijp het nu.' Harrod wendde zich tot Wyatt-Turner. 'Het spijt me dat ik dat daarnet allemaal zei, sir. Ik geloof dat ik - wel, dat ik een beetje prikkelbaar ben, sir.' 'We zijn allemaal prikkelbaar, sergeant. Goed, om tien uur op het vliegveld dus. Dan controleren we de uitrusting.' Hij glimlachte vreugdeloos. 'Ik vrees dat de uniformen niet al te best passen. Savile Row sluit vandaag vroeg.'
Sergeant Harrod nestelde zich wat steviger in zijn rammelende stoel, sloeg zijn ijskoude handen tegen zijn ijskoude schouders, bezag droefgeestig zijn uniform, dat rimpelde als olifantspoten en hem ongeveer drie maten te groot was, en verhief toen zijn stem boven het dreunen van de motoren van de Lancaster. 'Nou,' zei hij bitter. 'Wat die verrekte uniformen betreft had hij in ieder geval gelijk.' 'En voor de rest zat hij ernaast,' zei Carraciola somber. 'Ik vind nog steeds dat we de Lancasters er op af hadden moeten sturen.' Smith stak een sigaret aan en nam hem onderzoekend op. Hij wilde juist iets zeggen, toen hij bedacht dat hij wel eens mannen in een ontvankelijker stemming had gezien. Zonder een woord te spreken wendde hij zijn blik af. In de cockpit had wing-commander Carpenter zich nu zo onmogelijk ver onderuit laten zakken, dat zijn achterhoofd op de rugleuning van zijn stoel rustte; hij werd nog altijd innig tevreden in beslag genomen door zijn pijp, zijn koffie en zijn lectuur. Naast hem zag Tremayne kennelijk geen kans zijn stemming van genoeglijke ontspanning te delen. Hij hield integendeel gespannen de wacht. Zijn ogen zwierven voortdurend van het instrumentenbord naar de ondoorzichtige duisternis achter de ruit en vandaar naar de achteroverliggende figuur van zijn meerdere, die de indruk wekte dat hij ieder ogenblik in slaap kon vallen. Plotseling schoof Tremayne helemaal in zijn stoel naar voren, staarde secondelang door de ruit voor hem en wendde zich toen opgewonden tot Carpenter. 'Daar beneden ligt Schaffhausen, sir!' Carpenter gromde zwaar, sloeg zijn boek dicht, zwaaide de scharnierende leesstandaard terug, dronk zijn koffie op, hees zich met een nieuw gegrom overeind, schoof zijn zijraam open en wekte uitvoerig de schijn dat hij het vage licht heel in de diepte bestudeerde, zonder echter zover te gaan dat hij zijn gezicht aan de wind en de sneeuwjacht buiten blootstelde. Hij sloot het raam en keek Tremayne aan. 'Allemensen,' zei hij bewonderend. 'Ik geloof dat je het bij het rechte eind hebt. Het is een grote geruststelling jou in de buurt te hebben, mijn jongen, een grote geruststelling.' Hij schakelde de intercom in, terwijl Tremayne gepast verlegen keek. 'Majoor Smith? Ja. Nog dertig minuten.' Hij schakelde uit en draaide zich weer om naar Tremayne. 'Goed. Zuidoostelijk langs de oude Boden See. En blijf in godsnaam aan de Zwitserse kant.' Smith hing de koptelefoon op en keek de zes zittende mannen spottend aan. 'Dat is dat. Nog een halfuur. Laten we hopen dat het beneden warmer is dan boven.' Daarop had niemand commentaar. Evenmin scheen ook maar iemand enige hoop te koesteren. Geluidloos en sprakeloos keken ze elkaar aan, zonder de minste uitdrukking op hun gezicht. Ze hesen zich stijf op hun versteende voeten. Toen maakten ze zich klaar voor de sprong, heel traag en onhandig, omdat hun verkleumde handen en hun enge behuizing van alles een bijna onuitvoerbare zaak maakten. Ze hielpen elkaar hun bepakking op hun rug te binden, onder de hoog bevestigde parachutes, en worstelden zich daarna in hun witte waterdichte sneeuwbroeken. Sergeant Harrod ging nog een stap verder. Hij trok een omvangrijke sneeuwkiel over zijn hoofd, ritste hem moeizaam dicht en zette de kap op. Vragend draaide hij zich om, toen een hand op de bult onder zijn witte kiel tikte. 'Ik vind het niet leuk om het te moeten zeggen,' zei Schaffer beschroomd. 'Maar ik geloof echt niet dat je radio de schok van de landing zal verdragen, sergeant.' 'Waarom niet?' Harrod keek treuriger dan ooit. 'Het is toch niet de eerste keer.' 'Voor jou wel. Volgens mijn berekening kom je met een eindsnelheid van driehonderd kilometer per uur op de grond terecht. Ik wil niet overdrijven, maar ik verwacht dat je enige moeilijkheden zult ondervinden met het openen van je parachute.' Harrod keek hem aan, en toen naar zijn vijf metgezellen zonder kiel. Toen knikte hij langzaam. Hij wees op zijn kiel. 'Bedoelt u dat ik dit moet aantrekken nadat we de grond hebben bereikt?' 'Nou, ik geloof wel dat het zou helpen,' zei Schaffer peinzend. Hij grijnsde tegen Harrod, die bijna vrolijk teruggrijnsde. Zelfs om de lippen van Carraciola speelde het begin van een glimlach. De ontspanning in de ijzige vliegtuigromp was bijna tastbaar.
'Wel, wel - het wordt tijd dat ik mijn salaris als wing-commander eens verdien terwijl jij, jonge piloot, verrukt van bewondering zit toe te kijken.' Carpenter bestudeerde zijn horloge. 'Kwart over twee. Tijd om van plaats te verwisselen.' De beide mannen gespten hun veiligheidsgordels los en namen stuntelig elkaars plaatsen in. Carpenter verstelde kieskeurig de rugleuning van de rechterstoel tot hij hem beviel, manoeuvreerde zijn parachute in een zo comfortabel mogelijke positie, maakte zijn veiligheidsgordel vast, haakte een gecombineerde koptelefoon en microfoon los, zette hem op en schakelde in. 'Sergeant Johnson?' Van de normale oproepformaliteiten trok Carpenter zich nooit iets aan. 'Ben je wakker?' Sergeant Johnson zat maar al te wakker in zijn kleine en uiterst ongemakkelijke navigatorshoek; hij was al uren wakker. Hij zat over een groenachtig oplichtend radarscherm gebogen, dat zijn ogen alleen loslieten voor een snelle raadpleging van zijn tabellen, een stafkaart, een foto en een tweede kompas, hoogtemeter en luchtsnelheidsmeterindicator. Hij stak zijn hand uit naar de schakelaar naast hem. 'Ik ben wakker, sir.' 'Als je ons tegen de wand van de Weissspitze laat vliegen,' zei Carpenter dreigend, 'dan laat ik je tot vliegtuigmaker degraderen. Tot vliegtuigmaker tweede klas, Johnson.' 'Dat lijkt me niets, sir. Volgens mij is het negen minuten, sir.' 'Bij wijze van uitzondering zijn we het eens met elkaar. Volgens mij ook.' Carpenter schakelde uit, schoof het stuurboordvenster open en gluurde naar buiten. Hoewel er een heel klein beetje maanlicht door de nachtelijke hemel sijpelde, was het zicht vrijwel nihil. Het was een grauwe, ondoorschijnende wereld, een blinde wereld, waarin behalve de ijle sneeuwjacht niets te zien was. Hij trok zijn hoofd terug, veegde de sneeuw uit zijn enorme snor, sloot het raam, keek spijtig naar zijn pijp en stopte hem zorgvuldig in zijn zak. Voor Tremayne was het opbergen van de pijp het beslissende bewijs dat de wing-commander op het punt stond tot actie over te gaan. Hij zei ongelukkig: 'Het is nogal een gok, vindt u niet, sir? In zo'n troep de juiste ligging van de Weissspitze vaststellen, bedoel ik.' 'Een gok?' Carpenters stem klonk bijna joviaal. 'Een gok? Ik zie niet in waarom. Hij is zo hoog als een berg. Hij is een berg, om precies te zijn. We kunnen hem niet missen, beste jongen.' 'Dat bedoel ik juist.' Hij wachtte even om de betekenis van zijn woorden te onderstrepen. 'En dan dat plateau op de Weissspitze, waarboven we hen moeten afwerpen. Amper tweehonderdvijftig meter breed, sir. Daarboven de berg, en eronder een steile rotswand. En die bergwinden, die alle kanten uitwaaien zonder dat je kunt voorspellen waarheen. Een fractie te veel naar het zuiden en we klappen tegen de berg, een fractie te veel naar het noorden en ze vallen van die monsterlijke wand en breken hun nek. Tweehonderdvijftig meter!' 'Wat wil je dan?' vroeg Carpenter met verheffing van stem. 'Heathrow Airport? Tweehonderdvijftig meter? Dat is alle ruimte van de wereld, jongen. We hebben deze oude kist op landingsbanen neergezet met nog geen tiende van die breedte.' 'Yes, sir. Ik heb de lichten langs de startbaan altijd bijzonder praktisch gevonden, sir. Maar zevenduizend voet hoog langs de helling van de Weissspitze. . .' Hij zweeg, toen een zoemer ging. Carpenter schakelde in. 'Johnson?' 'Yes, sir.' Dieper dan ooit kromde Johnson zich over zijn radarscherm, waarvan de ronddraaiende straal een witte stip vlak naast het midden had opgepikt. 'Ik heb hem, sir. Precies waar hij zijn moest.' Hij keek op van het scherm en controleerde snel het kompas. 'Koers nul-negen-drie, sir.' 'Beste kerel.' Carpenter glimlachte tegen Tremayne, bracht een kleine koersverandering aan en begon zachtjes te fluiten. 'Kijk eens uit het raam, jochie. Mijn snor drijft zo langzamerhand.' Tremayne opende zijn raam en stak zijn hoofd zo ver mogelijk naar buiten, maar nog steeds was er niets anders dan die grijze en vormeloze ondoorzichtigheid. Hij trok zijn hoofd terug en schudde het zwijgend. 'Het hindert niet. Hij moet ergens zijn," zei Carpenter inschikkelijk. Hij sprak in de intercom. 'Sergeant? Nog vijf minuten. Aanhaken!' 'Aanhaken!' De sergeant-boordschutter herhaalde het bevel tegen de zeven man, die in de vliegtuigromp op een rij aan stuurboord stonden. 'Nog vijf minuten!' Zwijgend haakten ze de breeklijnen van hun parachutes aan de lijn boven hen. De sergeant-boordschutter controleerde elke lijn zorgvuldig. Het dichtst bij de deur, en daardoor de eerste man die zou springen, was sergeant Harrod. Achter hem stond luitenant Schaffer, die dank zij zijn OSS-ervaring verreweg de meest geroutineerde parachutist van de groep was en een oogje op Harrod moest houden. Hij werd gevolgd door Carraciola, met daarachter Smith - als groepsleider gaf hij de voorkeur aan een plaats in het midden -, Christiansen, Thomas en Torrance-Smythe. Achter Torrance-Smythe stonden twee jonge luchtmachtmannen klaar om, zo snel mogelijk nadat de laatste man gesprongen was, de ingepakte uitrusting en de parachutes langs de lijn te schuiven en naar buiten te werpen. De sergeantboordschutter nam zijn positie bij de deur in. Er hing weer spanning in de lucht. Verder naar voren, acht meter vanwaar ze stonden, schoof Carpenter voor de vijfde maal in evenveel minuten zijn zijraampje open. Zijn nu omlaaghangende snor had veel van zijn schitterende bravour verloren, maar de wing-commander was blijkbaar tot de conclusie gekomen dat er in het leven dringender zaken bestonden dan verdronken snorren. Hij droeg nu een stofbril en veegde voortdurend de sneeuw en het water weg met een zeemleren doek, maar het zicht naar voren - of het gebrek aan zicht - bleef koppig hetzelfde: nog steeds die grijze sneeuwjacht, die in die grauwe ondoordringbare ondoorzichtigheid opdook en er weer in verdween, nog steeds dat volkomen niets. Hij sloot het raam. Een oproepapparaat zoemde. Carpenter schakelde in, luisterde en knikte. 'Drie minuten,' zei hij tegen Tremayne. 'Nul-negen-twee.' Tremayne bracht de noodzakelijke kleine koersaanpassing aan. Hij keek niet langer door het zijraam, en zelfs keek hij niet meer door de ruit voor hem. Zijn hele wezen was geconcentreerd op het besturen van die grote bommenwerper en al zijn aandacht was gespannen op slechts drie dingen: het kompas, de hoogtemeter en Carpenter. Een graad te ver zuidelijk, of een paar tientallen meters te laag, en de Lancaster zou tegen de Weissspitze te pletter vliegen; en een teken van Carpenter over het hoofd zien betekende dat het allemaal voorbij was nog voor het was begonnen. Het jonge, onwaarschijnlijk jonge gezicht stond uitdrukkingloos en zijn lichaam bewoog zich niet, terwijl hij de Lancaster bestuurde met een haarfijne nauwkeurigheid die hij nog nooit eerder had ten toon gespreid. Alleen zijn ogen bewogen zich volgens een regelmatig, ritmisch, onveranderlijk patroon: het kompas, de hoogtemeter, Carpenter, het kompas, de hoogtemeter, Carpenter; en op geen daarvan bleven ze langer dan een seconde rusten. Opnieuw schoof Carpenter het dichtstbijzijnde raam open om naar buiten te gluren. Opnieuw werd hij op dezelfde manier beloond: met een ondoorzichtig, grauw niets. Met zijn hoofd nog buiten hief hij zijn linkerhand op, met de palm naar beneden, en maakte een beweging naar voren. De hand van Tremayne sloot zich ogenblikkelijk om de gashendels en zette ze naar voren op halve kracht. Het gebrul van de motoren stierf weg tot een meer gedempt donderen. Carpenter trok zijn hoofd terug. Als hij zich zorgen maakte, was daar geen spoor van op zijn gezicht te zien. Hij begon weer kalm en bijna op zijn gemak zachtjes te fluiten, bekeek kritisch het instrumentenbord en draaide toen zijn hoofd naar Tremayne. Vertrouwelijk zei hij: 'Toen je op de vliegschool zat, heb je toen wel eens horen praten over een vreemd verschijnsel dat ze de overtrekkingssnelheid noemen?' Tremayne schrok op, keek haastig naar het instrumentenbord en gaf de motoren snel een fractie meer gas. Carpenter glimlachte, keek op zijn horloge en drukte tweemaal op een zoemer. De bel boven het hoofd van de sergeant-boordschutter bij de deur rinkelde. Hij keek naar de gespannen, verwachtingsvolle gezichten voor hem en knikte. 'Twee minuten, heren.' Hij opende de deur een paar centimeter om te zien of hij vrij kon bewegen. Met de deur op een kier kreeg het plotseling verdiepte brullen van de motoren iets onrustbarends, maar het was op geen stukken na zo ontmoedigend als de met sneeuw beladen ijzige windvlaag die door de vliegtuigromp floot. De parachutisten wisselden zorgvuldig blikken, die geen uitdrukking verrieden, maar volkomen werden begrepen door de sergeant die de deur sloot en nogmaals knikte. 'Ik ben het met de heren eens. Je zou er nog geen hond doorheen sturen.' Wing-commander Carpenter, die zijn hoofd weer door het zijraam stak, vond dat ook. Na vijf seconden aan die poolwind en de sneeuwjacht te zijn blootgesteld, had je het gevoel alsof een stekelvarken zijn naalden in je gezicht gepriemd had; na vijftien seconden gaf de totaal verdoofde huid geen enkel gevoel meer door. Pas als je je hoofd weer binnenhaalde en op de onzegbare pijn van de weer op gang komende bloedsomloop wachtte, begon het echt leuk te worden. Deze keer was Carpenter echter vastbesloten zijn hoofd niet terug te trekken voordat hij daarvoor alle reden had; en hij had er pas alle reden voor als hij de Weissspitze ontdekte. Mechanisch ijverig wreef hij zijn zeem over zijn bril, staarde in de dwarrelende duisternis zonder met zijn ogen te knipperen, en hoopte dat hij de Weissspitze zou zien voor de Weissspitze hem zag. Binnen volgden Tremaynes ogen hun ritmisch, onveranderlijke bewegingspatroon - het kompas, de hoogtemeter, Carpenter, het kompas, de hoogtemeter, Carpenter. Nu bleef zijn blik echter telkens heel even langer op Carpenter rusten, wachtend op het plotselinge teken dat hij de grote Lancaster in een wilde bocht naar bakboord moest gooien, de enige ontwijkingsmanoeuvre die hun nog overbleef. Carpenters linkerhand bewoog, maar hij gaf geen teken; de vingers van zijn linkerhand trommelden zachtjes op zijn knie. Verbaasd en ongelovig stelde Tremayne vast dat dit waarschijnlijk de hoogste staat van opwinding was waartoe Carpenter zich kon opwerken. Tien seconden gingen voorbij. Vijf. En nog eens vijf. Tremayne merkte dat zelfs in die ijskoude cockpit het zweet over zijn gezicht stroomde. De aandrang om de bommenwerper naar links te trekken, om de versplinterende, vernietigende botsing te vermijden die nu nog slechts seconden ver kon zijn, werd bijna allesoverheersend. Hij was zich bewust van een angst, een aan volslagen redeloze paniek grenzende angst, die hij nooit eerder voor mogelijk had gehouden, laat staan dat hij ermee kennis had gemaakt. En toen werd hij zich van nog iets anders bewust. Het trommelen van Carpenters linkervingers had ineens opgehouden. Carpenter wist nu dat hij goed zat. Dit besef steunde meer op verbeelding dan op werkelijkheid, meer op intuïtie dan op waarneming, maar nu zat hij goed. Toen, geleidelijk, bijna onwaarneembaar, vooruit en een beetje rechts van de vliegrichting, merkte hij iets op dat massiever en tastbaarder was dan een wensdroom, iets dat zich uit het niets begon los te maken. En toen, opeens, maakte het zich niet meer los. Hij stond daar massief en onmiskenbaar, de gladde, ononderbroken wand van een bijna loodrecht oprijzende berg, die onder een duizelingwekkende hoek van tachtig graden omhoog schoot tot hij in de grijze donkerte boven verdween. Carpenter trok zijn hoofd terug, ditmaal het raam openlatend, en drukte op zijn hoofdschakelaar. 'Sergeant Johnson?' Zijn woorden klonken stijf en mechanisch, niet vanwege een emotionele crisis die de wing-commander doormaakte, maar doordat zijn hele gezicht met inbegrip van de lippen zo versteend was dat hij niet langer behoorlijk kon articuleren. 'Sir?' Johnsons stem over de intercom klonk koud en leeg, maar zelfs de metalen onpersoonlijkheid van dat ene woord kon de stalen spanning erachter niet verbergen. 'Officier-vlieger Johnson klinkt vast veel aardiger.' 'Sir?' 'Rustig aan maar. Ik zit goed. Je kunt weer gaan slapen.' Hij schakelde uit, wierp een vlugge blik door het zijraam, reikte naar boven en raakte daar een schakelaar aan. Boven de stuurboorddeur in de romp ging een rood lampje branden. De sergeant-boordschutter legde zijn hand op de deur. 'Een minuut, heren.' Hij rukte de deur wijd open en zette hem vast. Een miniatuur sneeuwstorm loeide de buik van de Lancaster binnen. 'Als het rode licht groen wordt...' Hij maakte zijn zin niet af, gedeeltelijk omdat die paar woorden zelf al glashelder waren, gedeeltelijk omdat hij zo hard moest schreeuwen om zich boven het gecombineerde gebrul van wind en motoren verstaanbaar te maken dat elk overbodig woord alleen maar verspilde moeite was. Niemand anders zei iets. De zwijgend gewisselde blikken van de parachutisten vertelden echter welsprekender dan woorden welke gedachte er kennelijk in ieders hoofd leefde: als het binnen al zo erg was, hoe zou het dan voor de donder buiten wel zijn? Op een gebaar van de sergeant vormden ze een rij naar de open deur, met sergeant Harrod voorop. Zijn gezicht vertoonde de uitdrukking van een christenmartelaar die tegenover zijn eerste en laatste leeuw staat. De Lancaster brulde als een grote zwarte pterodactylus uit de oertijd door de sneeuwjacht langs de gladde afgrond van de Weissspitze. Die steile wand van met ijs bedekte rots leek wel heel erg dichtbij. Tremayne was ervan overtuigd dat hij krankzinnig dichtbij was. Hij staarde door het nog steeds openstaande raam naast Carpenters hoofd, en hij zou gezworen hebben dat de vleugeltip aan stuurboord langs de bergwand moest strijken. Hij voelde dat zijn gezicht nog steeds drijfnat was, maar zijn lippen waren kurkdroog. Hij likte ze heimelijk, zodat Carpenter het niet kon zien, maar het hielp niets - ze bleven kurkdroog. De lippen van sergeant Harrod waren niet droog, maar dat kwam alleen doordat zijn gezicht de volle laag kreeg van de horizontaal voortjagende sneeuwstorm, die langs de vliegtuigromp zwiepte. Voor de rest deelde hij Tremaynes gevoelens en angsten volkomen. Hij stond in de deuropening en greep de randen vast om zich in de stormwind staande te kunnen houden. Zijn door de storm gegeselde gezicht verried geen vrees; er stond alleen een vreemd soort berusting op te lezen. Zijn ogen keken naar links, naar voren, bijna hypnotisch starend naar het punt in de ruimte waar de stuurboord-vleugeltip nu ieder ogenblik de Weissspitze scheen te moeten raken. Binnen brandde de rode lamp nog steeds. De hand van de sergeant-boordschutter kwam in een bemoedigend gebaar op de schouder van Harrod terecht. Harrod had drie volle seconden nodig om zijn blik van die vleugeltip aan stuurboord los te scheuren en een halve stap terug naar binnen te doen. Hij hief zijn hand op en duwde die van de sergeant weg. 'Niet duwen, maat,' schreeuwde hij boven de orkaan uit. 'Als ik met alle geweld zelfmoord moet plegen, laat me het dan op de ouderwetse manier doen. Met mijn eigen handen.' Hij nam zijn plaats bij de open deur weer in. Op hetzelfde moment wierp Carpenter een laatste snelle blik door het zijraam, en maakte het gebaar waarop Tremayne had zitten wachten, waarom hij had gebeden: een licht draaiende beweging met de linkerhand. Snel liet Tremayne de grote bommenwerper een hellende bocht maken, waarna hij hem weer even snel rechttrok. Langzaam viel de bergwand weg. Het langs de berg scheren was niet zomaar een bravourstreek of gekkenwerk geweest; Carpenter had willens en wetens positie gekozen voor zijn van tevoren bepaalde koers over het smalle plateau. Nogmaals, en ditmaal voor de laatste keer, hield hij zijn hoofd buitenboord, terwijl zijn linkerhand langzaam - voor Tremayne leek het eindeloos langzaam - omhoogging naar de knop op het schot boven de ruit. Hij vond hem, wachtte even, en drukte hem in. Sergeant Harrod, die zijn hoofd zo ver achterover boog dat hij zijn nek bijna verrekte, zag het rode licht op groen overspringen, liet zijn hoofd zakken, kneep zijn ogen dicht en stortte zich met een krampachtige ruk van zijn armen in de sneeuw en de duisternis. Het ging niet erg deskundig, want in plaats van te springen stapte hij naar buiten en hij tolde door de lucht toen de parachute openging. Daarna was het de beurt van Schaffer; hij deed het soepel en netjes, met zijn voeten en knieën tegen elkaar. Na hem kwam Carraciola, gevolgd door Smith. Smith kneep zijn lippen op elkaar, toen hij onder zich keek. Harrod slingerde wild door de lucht, als een op hol geslagen menselijke slinger, die in de grauwte daar beneden nog juist vaag te onderscheiden was. De koorden van zijn parachute zaten al lelijk gedraaid, en zijn even onhandige als radeloze pogingen om ze te ontwarren hadden niet meer resultaat dan dat ze nog erger in de knoop raakten. De koorden aan zijn linkerkant trok hij te ver omlaag, de lucht ontsnapte uit zijn parachute, en nog steeds waanzinnig rondzwaaiend gleed hij sneller naar links af dan Smith ooit een parachute had zien afglijden. Smith staarde de snel verdwijnende figuur na, en hoopte en bad dat Harrod niet zou blijven afglijden tot hij over de rand van de afgrond gleed. Met een grimmig gezicht keek hij omhoog, om te zien hoe de anderen het eraf gebracht hadden. Goddank, over hen hoefde hij zich geen zorgen te maken. Christiansen, Thomas en Smithy maakten een volkomen normale afdaling, zo dicht bij elkaar dat ze elkaar bijna aanraakten.
Nog voor Torrance-Smythe als laatste parachutist door de deur verdwenen was, rende de sergeant-boordschutter naar de achterkant van het vliegtuig. Hij schoof snel een koffer op zij, trok een dekzeil weg, bukte zich en trok een ineengedoken gestalte overeind. Het was een heel tenger meisje met grote donkere ogen en een fijn gezichtje; maar of haar figuurtje even fijngebouwd was als haar gezicht, kon je slechts raden, want het zat verborgen onder dikke kleren waarover ze een sneeuwpak had aangetrokken. Over haar sneeuwpak droeg ze een parachute. Ze leek verstijfd en half verdoofd van kou, maar de sergeant had zijn orders. 'Vooruit, miss Ellison.' Met zijn arm om haar middel liep hij vlug naar de deur. 'Er is geen seconde meer te verliezen.' Haar half dragend duwde hij het meisje naar voren en bereikte de plaats waar een van de manschappen juist de op een na laatste parachute met bijbehorende lading naar buiten werkte. De sergeant klemde de lijn van de parachute aan de metalen draad. Mary Ellison draaide zich even om, alsof ze iets wilde zeggen; toen wendde ze zich met een ruk af en sprong in de duisternis. .. Meteen na haar volgde de laatste vrachtparachute. De sergeant bleef een hele tijd omlaag in de duisternis staan staren. Toen wreef hij met de palm van zijn hand langs zijn kin, schudde ongelovig zijn hoofd, stapte achteruit en trok de zware deur dicht. Met zijn vier motoren nog op verminderde kracht dreunde de Lancaster verder door de nacht en de sneeuw. Bijna onmiddellijk verdween hij uit het gezicht, en nauwelijks enkele tellen later stierf het laatste zwakke motorgeronk in het donker weg.