Abnormale overstroming in Sole


Bord langs de weg, Zambia

Omdat dit land mij heeft voortgebracht, en omdat dit volk het mijne is, vergeet ik me soms te verbazen over de Afrikanen.

Maar toen ik K. leerde kennen, verbaasde ik me bijna dood.

Om te beginnen verwachtte ik hier niet een verschijning als K.

Hier niet, waar het land maar een halve meter boven ennui ligt en waar zelfs het Goba-volk—het volk dat in dit gebied thuis hoort — ontheemd lijkt in zijn eigen land, als vluchtelingen die hun toevluchtsoord proberen te ontvluchten. En waar het Tonga-volk—de natie die hier in de jaren vijftig van de vorige eeuw naartoe werd verplaatst, toen de koloniale regering het volk uit zijn voorouderlijke vallei loosde om het Kariwa-meer te kunnen aanleggen—een opgekropt wraakzuchtige en navenant wanhopige indruk maakt. En waar alle anderen eruitzien als hulpverleners bij de vluchtelingenopvang: badend in het zweet, lijdend aan malaria, katterig, tragisch, onlangs mishandeld.

Hier zijn zelfs degenen die niet uit zijn op moeilijkheden getekend door de ongelukken van het Leven, die de overigens ononderbroken eentonigheid van hitte en lage koorts doen wankelen: steenpuisten, geweren, bandieten, krokodillen, insectenbeten. In dit klimaat lijkt geen enkele jaap behoorlijk dicht te groeien. Baby’s sterven te jong en met ongepaste haast.

Afgezien van mijn ouders en K., zijn er op een totale bevolking van bijna zestigduizend mensen maar anderhalve man en een paardenkop vrijwillig van elders naar het Sole-dal verhuisd. Wie je dan niet meetelt zijn de hier en daar opduikende, vervluchtigende hulpverleners die zich helemaal naar deze van hoop verstoken plek hebben gesleept om te proberen te voorkomen dat de dorpelingen hun leven schijnbaar zo achteloos verliezen. En dan tel je ook de Italiaanse nonnen in het missiehospitaal niet mee, die hier zijn als gevolg van een roeping van God (ongetwijfeld eerder een noodkreet).

Het Sole-dal is een V-vormige geul van met geiten doorspekt struikgewas tussen de Chabaija- en de Pepani-rivier in Oost–Zambia. Het dorp Sole heeft zich uitgezaaid vanaf het groepje gebouwen dat de grenspost vormt tussen Zambia en Zimbabwe. Het bestaat uit douane- en immigratiegebouwen, een (nieuw en heel fraai) politiebureau, een enorme geasfalteerde parkeerplaats voor trucks en een reeks gammele keten van golfplaat en riet, voorzien van geteerd zeildoek of afdekplastic dat zich bolt in een zwak protest tegen regen of stof, keten waar je suiker van de zwarte markt, bakolie, zout, maïsmeel en brood kunt kopen.

WELKOM IN SOLE, staat er op het bord. SNELHEID DOODT, CONDOOMS REDDEN.

Bij de grenspost stappen mensen uit hun auto’s en je ziet ze om zich heen kijken en je kunt ze horen denken: Waarvan redden ze me dan?

Parelhoenderen, voorbestemd voor een marteltocht naar iemands pan, kleppen Nkanga, nkanga! vanuit hun bush-tambo-manden en de witbrauwlawaaimakers roepen vanuit de bestofte struiken: ‘kiveeniehoe, ‘kweeniehoe, weeniehoe, WEENIEHOE.

Vrachtwagenchauffeurs in hemden met dieselvlekken hangen rond in de schaduw van bordelen en kroegen, hun verveling bestrijdend met vrouwen, bier en sigaretten. Boven de voorraadplanken van een van die kroegen, waar je niet alleen bier en sigaretten, maar ook condooms en aspirine kunt krijgen, hangt een bordje met daarop de vraag: KOMT U MIJN PROBLEMEN OPLOSSEN OF VERGROTEN? Prostituees slenteren van de ene trucker naar de andere, hen nonchalant benaderend op een heupwiegende, uitgekookte manier die hun nooddruft verhult. Het is een dodelijke business. Moorddadig en moordend. Meisjes die amper twaalf zijn verkopen zichzelf voor niet meer dan een maaltijd of een stuk zeep aan de langeafstandstruckers.

In de schaduw van een keet met het opschrift MAX BARBERS BOOGLASSEN EN ACCU-OPLADEN NU OPEN staat een gapende truck zijn onderdelen te inspecteren die vettig op de ribbelige aarde ervoor zijn uitgekotst, terwijl een jongeman in een glanzend voetbalshirt zijn haar in een stekelvarkencoupe laat vlechten door een vingervlugge vrouw.

En naast een bord met de tekst RELAX-EN DISCUSIE RESTARUNT WE VERKOPEN SHIMA & THEE zitten twee vrouwen van de Wachttoren-bond met hun benen uitgestrekt in de zon, streng in hun berispende witte jurken. Ze drinken cola en eten gebakjes van gefrituurd maïsmeel.

Er zijn in Afrika veel fraaiere en bewoonbaardere adressen dan dit verzonken land op de rand van permanente malaria. Je hoeft niet diep te graven bij iemand die vrijwillig naar deze plek is gekomen—en die op dat onbewaakte ogenblik dronken is—om geheid een bron van leed of een reeks buitengewoon ongelukkige gebeurtenissen en—heel vaak—beide aan te boren.

Graaf-en-snuffel.

Stiff upper lips barsten aan de bar, tranen vloeien, en golven van ongebruikelijke emotie verzwelgen hele naar brandy-cola stinkende dagen. Deze vloedgolven van verdriet en hopeloze nostalgie (niet het hunkeren naar een gelukkig verleden dat voorgoed voorbij is, maar het veel ergere betreuren van een verleden dat ondraaglijk droevig en onherstelbaar beschadigd is) doen zich vaker voor wanneer de hitte verstikkend wordt of wanneer Kerstmis naderbij sluipt en de zinnen drenkt in de herinnering aan alles wat het leven ooit veelbelovend en hoopvol maakte. En dan worden de tongen losgemaakt door drank, en wordt de onvermijdelijke triestheid van het menselijk lot in steeds kleinere kringen besproken tot ze in een kwellende, geconcentreerde klomp op de schouders van elk individu drukt. Uiteindelijk drinkt iemand zich nuchter en verklaart dat het leven kort, gemeen en onverbiddelijk wreed is, en dat het misschien maar beter is er het zwijgen toe te doen.

De katers die volgen op deze dronken bekentenissen van titanische ellende (stukgelopen huwelijken, beschadigende gekte, dode kinderen, verloren oorlogen, niet-gemaakte fortuinen) duren negen of tien maanden, en in die periode praat eigenlijk niemand over wat dan ook totdat de druk van alle ellende weer tot barstens toe toeneemt en er een volgende storm van hartverscheurende bekentenissen losbreekt.

Maar K., volkomen nuchter en in het felle ochtendlicht, kwam bijna onmiddellijk vrijwillig met zijn demonen op de proppen. Hij hees ze naar boven om ze door mij te laten inspecteren, als waterspuwers die vanaf de rand van een zuilenrij naar je grijnzen en loeren. En ik was te nieuwsgierig—te verbaasd—om de andere kant op te kijken.

Het werd verdomme bijna mijn dood.

In het jaar dat ik ter gelegenheid van Kerstmis naar huis ging van Wyoming naar Zambia—het jaar dat ik K. ontmoette—was door de internationale pers wijd en zijd bericht dat er droogte heerste in de hele regio. Een droogte die aanvankelijk de gewassen in Malawi en Zimbabwe had weggevreten en vervolgens al het eetbare in Zambia en Mozambique had opgeslokt. Een droogte die niet ophield met schrokken totdat hij in de zee viel, opgezwollen van het stof van een flinke homp uit de onderste helft van Afrika’s buik.

Nieuwsploegen uit de hele wereld kwamen foto’s nemen van hongerende Afrikanen, en in heel Centraal- en zuidelijk Afrika konden ze geen mensen vinden die gerieflijker wanhopig waren—waarmee ik bedoel wanhopig én vlak bij een internationaal vliegveld en een vijfsterrenhotel—dan de dorpelingen die hier leven. Dus kwamen ze met hun camera’s en kogelvrije vesten en hun plastic flesjes met handsteriliseermiddel, en namen ze foto’s van deze dorpelingen die (althans, zo zagen ze het zelf) een ongewoon vet jaar hadden dankzij onverwachte en onverklaarbaar royale plaatselijke regenval en de plotselinge, wonderbaarlijke komst van zakken vol gratis voedsel, dat de dorpelingen (laten we wel wezen) elk jaar goed konden gebruiken, niet alleen wanneer de rest van Afrika leed.

De televisieproducenten moesten de plaatselijke bewoners, die internationale belangstelling niet gewend waren, vragen op te houden met dansen en joelen voor de camera’s. Konden ze niet proberen er bedrukt uit te zien?

‘Blijf uit de buurt van die modderplassen.’


Kinderen van het Sole-dal

Het begon te plenzen en het filmen moest worden gestaakt. De zon brak door de wolken en de wereld wasemde een viriel, exuberant groen uit. Het Sole-dal was ongehoorzaam en zag er—althans vanaf de luxueuze afstand van de videoband—uit als de Okavango-moerassen. Vrouwen en kinderen glommen. Geiten dreigden uit hun vel te barsten. Zelfs de ezels slaagden erin er welvarend en plomp uit te zien. Op een plek waar het negen maanden lang aan één stuk door droog is, kan het kleinste beetje regen een landschap veranderen en de mensen de schijn geven van een draaglijke gezondheid.

‘Leg hun uit dat dit voor hun eigen bestwil is. Ik doe dit tenslotte niet voor mijn vertier.’

Als de televisieploeg op ellende uit was, hoefden ze alleen maar een paar meter van de weg af te lopen en de dichtstbijzijnde hutten binnen te gaan waar mannen, vrouwen en kinderen als klamme kippen boven latrines hingen en hun leven verloren via hun schuimende ingewanden. Maar HIV⁄AIDS is een documentaire op zich.

De levensverwachting in deze droge landkom is onlangs officieel teruggebracht tot drieëndertig jaar. Hoe film je een afwezigheid? Hoe druk je in beelden de verdwijning uit van bijna iedereen van boven de veertig?

‘Vraag die jongens alsjeblieft er hongerig uit te zien.’

Behulpzaam duwden de jongens voor de camera hun heupen naar voren en wapperden ze met roze tongen naar de regisseur.