Ranchwerk
We zijn weer bijna door het water heen – de tweede tank met brak, in de keel klevend water uit de rivier is bijna op. Onze thee heeft de smaak gekregen van de bodem van de watertank: metalig en schroeierig. Het is zo heet dat de bush iel, teer en nauwelijks levensvatbaar aandoet. Alles is roerloos. We rijden langs impala’s, die amper terugdeinzen, schouders opgetrokken onder de dunne, flakkerende schaduwen van doornstruiken. Het enige wat beweegt, zijn hun kleine, alarm-seinende staarten. Zelfs de wilde koeien zijn gedwee van de hitte. Papa drijft ze bijeen in de kraal. Ze mekkeren zachtjes. Het klinkt droog en spichtig, een geluid dat verdampt in het stof. Er brandt een houtvuur waarin vier brandijzers worden verhit. En er staat een ketel op waarin papa water kookt voor thee.
Papa draagt de mannen op het vee de smalle kralen in te duwen. Ze stormen op de koeien af. De koeien komen in beweging, stof waait op in een verblindende, blonde mist. Ze beginnen te loeien als misthoorns. Papa zegt: ‘Wel verdomme. Stomme idioten.’ En dan: ‘Stop!’ Dit zijn eenvoudige mannen van de laagvlakte die nog nooit vee hebben gedreven. Het zijn bushmannen. Ze kunnen vuur maken door twee stokjes tegen elkaar te wrijven en ze kunnen impala’s doden met een speer. Ze kunnen konijnen strikken en van stilstaande rivierbronnen leven. Ze weten zich in het donker van de ene kant van de ranch naar de andere te verplaatsen door de sterren te lezen, maar ze kunnen geen vee drijven.
Ze drijven vee zoals ze impala’s in een net van apenbroodboomtouw drijven. Zwaaiend met de armen eropaf stormend: ‘Woeoe-oeoep!’
‘Stop!’
De mannen stoppen. Stof daalt neer. De koeien zijn nerveus, schrikachtig geworden.
Papa zegt: ‘Pole, pok, hè?’
‘Baas?’
‘Langzaam, langzaam, zoals je een aap vangt.’
De mannen kijken verward.
‘Kom op, Vanessa. Bobo. We zullen hun eens laten zien hoe je koeien moet drijven.’
We benaderen de koeien langzaam. ‘Dip-dip-dip-dip-dip,’ zingen we. De koeien beginnen voorwaarts te bewegen. De kuddeleider – een oude, gehavende stier met een gemene knik in zijn hoorns – is ongerust. Hij kijkt over zijn schouder en maakt een zwiepend, half-dreigend gebaar naar papa dat ook een halfslachtige poging kan zijn om een vlieg weg te jagen. Papa heeft hem in een hoek gedreven: ‘Dip-dip-dip-dip.’ Papa slaat de ogen neer, steekt een schouder uit, naar beneden gericht: ‘Dip-dip-dip-dip.’ De oude stier gaat de kraal in.
Papa staat het gebruik van stokken niet toe, en schreeuwen evenmin. Hij wil niet dat de koeien gaan draven. ‘Als je ze op de zenuwen werkt, werpen ze hun kalfjes voortijdig. Ze verliezen gewicht, worden ziek en sterven.’ Papa komt van opzij, toont de koeien zijn schouders. Hij fluit zachtjes. De koeien kijken niet langer paniekerig en ze beginnen zich kalm in de richtingvan de kraal te begeven. Ze hebben nu domme koeiengezichten, ze gaan nu waar je maar wilt. ‘Als je je koeien goed behandelt, dan behandelen ze jou ook goed,’ zegt papa.