Honden redding

Toch heeft mama ooit wel degelijk een Egyptische spuwende cobra geraakt, en gedood. Maar dat was in het echt, toen de honden werden bedreigd, wat serieuzer is dan schijfschieten.

We zitten aan de ontbijttafel havermoutpap te eten. Mama negeert mijn reeks vragen. Ze leest een boek en de radio is aan. Sally Donaldson presenteert Strijdkrachtverzoeken en draait liedjes die door liefhebbende bloedverwanten zijn aangevraagd voor de jongens in de bush.

Yesterday, all my troubles seemed so far away, ’ zing ik mee.

Mama zegt geïrriteerd: ‘Sst’, en zet de radio zachter. Als ik om het enorme, met een stenen muur omringde bloembed heen kijk dat mama heeft gebouwd om te verhinderen dat er bommen en kogels door het eetkamerraam naar binnen komen, kan ik zien dat Flywell de paarden naar het huis heeft gebracht voor onze ochtendrit. Ik kijk naar mama. Ze is in haar boek verdiept. We zullen pas uit rijden gaan als het te heet is en dan zullen we tot in de middag rijden, voorbij lunchtijd, voorbij het tijdstip waarop mijn maag draait en in de knoop gaat van de honger en mijn keel brandt van de dorst en de zon onze nek verbrandt. Ik zal klagen dat ik dorst heb en mama zal zeggen: ‘Dan had je bij het ontbijt maar meer thee moeten drinken.’

Ik trap tegen de stoelpoten. Mama zegt zonder op te kijken: ‘Niet doen.’En dan: ‘Eet je bord leeg.’

Maar ik heb mijn bord al leeggegeten. ‘Mag ik nog wat?’

‘Vraag maar aan July.’

Maar eer ik bij de keuken kan komen om July te vragen of er nog pap is, beginnen de honden zich te roeren onder de eettafel. Ze krabbelen met hun poten op de cementen vloer totdat ze houvast vinden en vliegen keffend de voorraadkamer in die tussen de keuken en de eetkamer is gelegen. Mama kijkt op van haar boek. ‘Wat hebben jullie?’ vraagt ze.

Drie van de honden trekken zich schaapachtig terug uit de voorraadkamer en plotseling zegt mama: ‘O god,’ omdat ze aan hun gezichten kan zien en aan hun stemgeluid kan horen dat ze naar een slang blaffen. En dan begint het dienstmeisje in de deuropening van de keuken ‘Mevrouw! Mevrouw!’ te schreeuwen en te wijzen. Ze heeft haar hand voor haar mond: ‘Mevrouw! Nyuka!

Mama en ik staan in de deuropening van de voorraadkamer en staren naar binnen, naar de slang. Zijn hals is afgeplat, zo breed als een waaier, en hij zwaait heen en weer en hij is lang.

Mama schreeuwt: ‘Ga achter de tafel staan.’ Ze roept de honden. Shea en Jacko, Meest Beminde Honden, staan nog steeds te blaffen tegen de slang. ‘Kom!’ schreeuwt mama. Ze laadt het geweer. Ik hoor de kogels erin gaan, klik-klik. ‘Kom hier!’ Plotseling verheft de slang zich achterwaarts, schiet naar voren en verspreidt een giftige dunne nevel in de lucht. De honden deinzen terug uit de voorraadkamer, jankend en blind, wankelend van de pijn. Mama heft het geweer naar haar schouder. Ze knijpt haar ogen dicht en haalt de trekker langzaam over. Er is een explosie van glazen, flessen en blikken en een wild geratel van kogels. Mama heeft de uzi op ‘automatisch’ staan. Ze leegt een heel magazijn op de slang en dan is er stof, het versplinteren van nog steeds vallend glas, de jankende honden. Violet, July en ik kruipen voorzichtig naar mama toe. De slang is uiteengespat tot een rood mozaïek op de achtermuur van de voorraadkast, samen met bierspetters en de klonterige inhoud van ingeblikt vlees, tomatensaus, erwten. Geëxplodeerde bloem is vredig op de chaos neergedaald in een fijn, kantachtig doodskleed.

‘Mevrouw,’ zegt July bewonderend, ‘maar u hebt hem in één keer te pakken!’

Ondertussen zijn de ogen van Shea en Jacko opgezwollen als tennisballen. Mama schreeuwt om melk en July brengt de kan uit de paraffinekoelkast in de keuken. Mama giet de melk in de ogen van de honden en ze janken van de pijn. Mama zegt: ‘We moeten ze naar oom Bill brengen.’

We mogen het dal niet verlaten zonder een gewapend escorte omdat er op de weg naar Umtali landmijnen zijn en hinderlagen van terroristen en papa op patrouille is, zodat wij vrouwen-zonder-mannen zijn, wat als een verzwakte stand van zaken wordt beschouwd. Maar dit is een noodgeval. We stoppen de honden in de auto en rijden zo snel we kunnen het dal uit, de steile helling op naar het stoffige braakland van het stamtrustgebied. We volgen de kronkelige weg die zich aan de berg vastklemt en ons uitspuugt bij de papierfabriek (die een penetrante, warme stank van verrotting verspreidt) zodat, wanneer we er als gezin langsrijden, Vanessa haar neus dichtknijpt en zingt: ‘Bobo heeft een scheet gelaten.’

‘Nietes.’

‘Bo-bo heeft een scheet gelaten.’

Totdat ik in tranen ben en mama zegt: ‘Mond houden, jullie, of jullie krijgen allebei een pak rammel.’

En nu sjezen we langs het benzinestation dat de toegang tot de stad markeert en scheuren we langs de bonte reeks Indiase winkels in het Tweedeklassedistrict waar we nooit winkelen. We hobbelen door de tunnel onder de spoorweg waarop reclame staat voor sigaretten: ‘People say Players, Please’ en snellen door het centrum van de stad, het Eer-steklassedistrict waar we wél winkelen. Oom Bills veterinaire praktijk is aan de andere kant van de stad, voorbij de middelbare school. De honden janken zachtjes in zichzelf. Shea zit op mama’s schoot en Jacko zit bij mij op de passagiersstoel.

Oom Bill zegt: ‘Ben je hier alleen naartoe gereden?’ Hij klinkt boos.

‘Wat kon ik anders?’

Hij werpt een blik op mij, perst zijn lippen op elkaar en zegt: ‘Goed. Laat me eens kijken.’

Tante Sheilazegt: ‘Bobo, wil je met me meekomen?’

Ik wil niet met tante Sheila mee. Ze heeft een keiharde boezem, gehuld in een twinset. Ze heeft haar als een wespennestvan grijs papier.

Mama zegt op waarschuwende toon: ‘Wat zeg je dan, Bobo.’

Dus zeg ik: ‘Ja graag, tante Sheila,’ en zij neemt me mee naar haar onberispelijke zitkamer waar de wachtkamer van de kliniek op uitkomt. Ze zegt: ‘Ga daar maar zitten wachten, en nergens aankomen,’ en ze gaat de keuken in en komt terug met een dienblad met thee en een bord eten, waar ik dankbaar voor ben omdat ik geen lunch heb gehad. Ik mag niet op de stoelen eten, die zorgvuldig schoongehouden worden en gehaakte vingerdoekjes op hun armen hebben. Ik moet op de gewreven vloer zitten met het porseleinen bord op schoot. Tante Sheila zegt: ‘Ik heb geen kinderen, ik heb honden.’

Ze heeft een zooi kleine verwende hondjes die op haar mooie leunstoelen mogen (in tegenstelling tot mij) en een paar grotere honden die buiten leven.

Ik drink mijn thee op, eet het bord met biscuits leeg en staar veelbetekenend naar mijn lege bord totdat tante Sheila zegt: ‘Wil je soms nog een…’

En ik zeg snel: ‘Ja,’ voordat ze van gedachten kan veranderen.

‘Ben jij even een hongerig meisje,’ zegt ze, nauwelijks in staat haar afkeer te verbergen.

‘Dat komt omdat ik wormen in mijn kont heb,’ zeg ik terwijl ik zo vrij ben een roze vanillewafel te pakken.

We kunnen de honden die avond niet mee naar huis nemen. Ze moeten bij oom Bill blijven. Als we ze een paar dagen later komen ophalen (deze keer rijden we de stad binnen in een fatsoenlijk konvooi), is alleen Jacko nog steeds een beetje blind aan één oog.

Als papa terugkomt van patrouille, laat mama hem de voorraadkamer zien en vertelt hem over de slang.

Papa fronst naar de kapotgeschoten chaos van de voorraadkamer en zegt tegen me: ‘Mijn God, je moeder is een waardeloze schutter.’

Maar hij heeft niet gezien hoe breed de hals van de slang was, hoe hij heen en weer zwaaide en kronkelde en hoe zijn kop naar voren schoot naar de honden. ‘Ik vind haar een prima schutter,’ zeg ik loyaal.