28
We gleden het water in. Mijn gebeden moeten resultaat hebben
gehad, want we bereikten de oever zonder dat er iets gebeurde en
trokken ons nat en druipend op aan de kant.
'Op naar Livingstone. Ik ben bang dat het een barre tocht wordt en
natte kleren maken het er niet beter op. Maar het moet nu eenmaal
gebeuren.'
Die tocht was een nachtmerrie. Mijn natte rok sloeg tegen mijn
benen en mijn kousen waren al snel door de doornen aan flarden
gescheurd. Op een gegeven moment bleef ik totaal uitgeput staan.
Harry keerde zich om.
'Moed houden, liefje, ik zal je een poosje dragen.'
Zo kwam ik Livingstone binnen, over zijn schouder hangend als een
zak aardappelen. Hoe hij het heeft volgehouden is me een raadsel.
Het eerste flauwe ochtendlicht brak net door. De vriend van Harry
was een jongeman van in de twintig die een winkel had in inheemse
curiositeiten. Zijn naam was Ned. Misschien had hij nog een andere
ook, maar die heb ik nooit gehoord. Hij scheen helemaal niet
verwonderd toen hij Harry druipend zag binnenkomen, met een al even
druipende vrouw aan de hand. Mannen zijn wonderbaarlijke
wezens.
Hij gaf ons hete koffie en wat te eten, en droogde onze kleren,
terwijl wij ons in opzichtige katoenen dekens hadden gewikkeld. In
de kleine achterkamer van de hut waren we veilig voor spiedende
blikken toen hij uitging om betrouwbare inlichtingen in te winnen
over het gezelschap van Sir Eustace Pedler en na te gaan of er nog
iemand daarvan in het hotel was.
Toen zei ik Harry dat niets me zou kunnen bewegen naar Beira te
gaan. Ik was dat nooit van plan geweest, maar nu waren alle redenen
daarvoor verdwenen. De bedoeling was geweest dat mijn vijanden
zouden denken dat ik dood was. Nu ze wisten dat ik niet dood was,
had mijn vertrek naar Beira geen nut. Ze konden me gemakkelijk
volgen en me rustig vermoorden. Ik zou niemand hebben om me te
beschermen. Ten slotte spraken we af dat ik Suzanne op zou zoeken
en dat ik alle energie op mijn eigen bescherming zou richten. Onder
geen beding mocht ik op avontuur uitgaan of proberen de 'kolonel'
schaakmat te zetten.
Ik moest rustig bij Suzanne blijven en instructies van Harry
afwachten. De diamanten moesten gedeponeerd worden op de Bank in
Kimberley onder de naam Parker.
'Er is nog iets,' zei ik nadenkend, 'we moeten de een of andere
code hebben. We mogen niet weer om de tuin worden geleid door de
een of andere gefingeerde boodschap.'
'Dat is makkelijk genoeg. Iedere boodschap die echt van mij komt,
bevat het doorgestreepte woordje "en".'
'Alleen echt met gedeponeerd handelsmerk,' mompelde ik. 'En hoe
doen we dat met telegrammen?'
Teder telegram teken ik met "Andy".'
'Trein komt zo binnen, Harry,' zei Ned, zijn hoofd naar binnen
stekend en het onmiddellijk weer terugtrekkend.
Ik stond op. 'En moet ik met een aardige, rustige man trouwen als
ik er een tegenkom?' vroeg ik plagerig.
Harry kwam dicht tegen me aan staan.
'Anne, als je met iemand anders trouwt, draai ik hem zijn nek om.
En wat jou betreft...'
'Ja?' zei ik met een plezierig opgewonden gevoel.
'Jou sleep ik weg en sla ik bont en blauw.'
'Ik heb een ideale echtgenoot uitgekozen,' zei ik spottend.
(Uittreksel uit het dagboek van Sir Eustace Pedler)
Zoals ik al eens eerder heb opgemerkt, ben ik in wezen een
vredelievend man. Ik verlang vurig naar een rustig leven en dat
schijnt nu net het enige te zijn dat ik niet kan krijgen. Ik bevind
me altijd temidden van stormen en alarmtoestanden. Het was een
opluchting om Pagett en zijn intriges achter te laten, en miss
Pettigrew is beslist bruikbaar. Ze mag dan niets aantrekkelijks
hebben, ze heeft een paar goede kwaliteiten. Goed, ik had in
Bulawayo een leveraanval en dientengevolge gedroeg ik me als een
beer, maar ik had dan ook een onrustige nacht achter de rug. Om 3
uur 's nachts dook in mijn compartiment een fatterig gekleed
jongmens op, dat met nadruk verklaarde dat hij een ambtenaar van de
immigratiedienst was. Ik slaagde erin hem te overtuigen dat ik aan
geen enkele besmettelijke ziekte leed en dat ik Rhodesie bezocht
uit de meest edele motieven, en ik verstrekte hem verder mijn
volledige voornamen en de naam van mijn geboorteplaats. Toen
probeerde ik nog wat te slapen, maar de een of andere
overgedienstige ezel wekte me om halfzes met een kop vloeibare
suiker, die hij thee noemde. Ik geloof niet dat ik het hem in zijn
gezicht heb gesmeten, maar ik had het graag gedaan. Om zes uur
bracht hij me steenkoude thee zonder suiker, en toen viel ik
volkomen uitgeput in slaap. Even voor Bulawayo werd ik wakker. Wat
later werd ik opgescheept met een afgrijselijke houten giraf, die
alleen maar uit benen en een nek leek te bestaan.
Maar afgezien van deze kleine ongemakken verliep alles heel vlot.
En toen kwam er een nieuwe rampspoed opdagen.
Op de avond van de dag waarop wij bij de waterval gearriveerd
waren, dicteerde ik miss Pettigrew in mijn zitkamer toen
plotseling, zonder een woord van verontschuldiging, Mrs. Blair naar
binnen stoof in zeer uitdagende kleding.
'Waar is Anne?' riep ze.
Dat was een aardige vraag. Wat moest miss Pettigrew wel denken? Dat
ik gewoon was zo omstreeks middernacht Anne Beddingfield uit mijn
zak te voorschijn te toveren? Het was voor een man in mijn positie
allemaal erg compromitterend.
'Ik denk,' zei ik koeltjes, 'dat ze in haar bed ligt.'
Ik schraapte mijn keel en keek naar miss Pettigrew, om te tonen dat
ik klaar was om verder te dicteren. Ik hoopte dat Mrs. Blair de
hint zou begrijpen. Maar het leek er zelfs niet op. In plaats
daarvan liet ze zich in een stoel vallen en zwaaide opgewonden met
een 'bepantoffelde' voet.
'Ze is niet in haar kamer. Daar ben ik geweest. Ik had een
afschuwelijke droom dat ze zich in groot gevaar bevond en ik ging
naar haar kamer om mezelf gerust te stellen. Ze was er niet en haar
bed was niet beslapen.'
Ze keek me smekend aan.
'Wat moet ik doen, Sir Eustace?'
Ik onderdrukte de wens om te zeggen: 'Ga naar bed en raak niet van
streek om niets. Een gezonde jonge vrouw als Anne Beddingfield is
heel goed in staat om voor zichzelf te zorgen,' maar in plaats
daarvan fronste ik nadenkend mijn voorhoofd.
'Wat zegt Race ervan?'
Waarom Race altijd alleen laten doen wat hem zint? Hij moet zowel
de lusten als de lasten van vrouwelijk gezelschap maar
verduren.
'Ik kan hem nergens vinden.'
Klaarblijkelijk wilde ze er nachtwerk van maken. Ik zuchtte en ging
in een stoel zitten.
'Ik begrijp de reden van uw opwinding niet helemaal,' zei ik
geduldig.
'Mijn droom...'
'Die kerrieschotel die we als diner kregen!'
'Maar, Sir Eustace!'
Ze was werkelijk verontwaardigd. En iedereen weet toch dat
nachtmerries een rechtstreeks gevolg zijn van overmatig eten.
'Waarom,' vervolgde ik overredend, 'zouden Anne Bed-dingfield en
Race niet een wandelingetje kunnen maken zonder dat het hele hotel
zich daarmee bemoeit?'
'U denkt dus dat ze samen een wandeling zijn gaan maken? Maar het
is al na middernacht.'
'Je doet de gekste dingen als je jong bent,' mompelde ik, 'hoewel
Race beslist oud genoeg is om beter te weten.'
'Gelooft u dat echt?'
'Misschien zijn ze er vandoor om te trouwen,' zei ik sussend,
hoewel ik me er volledig van bewust was dat dat een idiote
opmerking was. Want wat kon je beginnen in een oord als dit?
Misschien had ik nog meer onbenulligheden gezegd, als op dat
ogenblik Race niet binnen was gekomen. Gedeeltelijk had ik gelijk
gehad, hij was een wandelingetje gaan maken, maar niet met Anne. Ik
had echter een heel verkeerde kijk op de zaak, merkte ik al snel.
In drie minuten tijd zette Race het hele hotel op zijn kop. Ik heb
zelden iemand zo ongerust gezien.
Maar het is ook vreemd. Waar ging dat meisje heen? Ze ging om
ongeveer tien minuten over elf, geheel gekleed, het hotel uit en
niemand heeft haar meer gezien. De gedachte aan zelfmoord is
vrijwel uitgesloten. Zij is een van die energieke jonge vrouwen die
verliefd zijn op het leven en die niet de minste zin hebben om het
te verlaten. Er ging pas de volgende middag weer een trein. Ze kan
de plaats dus niet hebben verlaten. Waar voor de duivel zit ze
dan?
Race is zowat buiten zichzelf, de arme kerel. Hij heeft geen steen
op de andere gelaten. Alle districtscommandanten, of hoe ze zich
ook noemen, honderden mijlen in de omtrek, zijn opgeroepen.
Spoorzoekers onder de inboorlingen zijn alle kanten op gegaan.
Alles wat gedaan kon worden is gedaan, maar geen spoor van Anne
Beddingfield. Algemeen wordt nu verondersteld dat ze slaapwandelde.
Bij de brug zijn aanwijzingen gevonden dat het meisje over de rand
is gestapt. In dat geval moet ze te pletter zijn gevallen op de
rots beneden. Helaas zijn de meeste voetstappen uitgewist door een
groep toeristen die maandagochtend vroeg hier langs zijn
gewandeld.
Ik weet niet of deze theorie standhoudt. Mij is altijd verteld dat
slaapwandelaars zichzelf nooit letsel berokkenen; dat een zesde
zintuig ze voor gevaar behoedt. Ik geloof ook niet dat Mrs. Blair
erg tevreden is met deze oplossing.
Ik kan van die vrouw geen hoogte krijgen. Haar hele houding jegens
Race is veranderd. Ze houdt hem in de gaten als een kat een muis en
ze moet zeer duidelijk moeite doen om beleefd tegen hem te zijn. En
het waren zulke dikke vrienden. Al met al is ze zichzelf niet,
nerveus, hysterisch en ze schrikt bij het minste geluid. Het wordt
geloof ik hoog tijd, dat ik naar Johannesburg ga.
Gisteren ging er een gerucht over een of ander geheimzinnig eiland
in de rivier, waar een man en een meisje zouden wonen. Race was
vreselijk opgewonden. Het bleek echter allemaal verbeelding te
zijn. De man woont daar al jaren en de manager van het hotel kent
hem heel goed. In het seizoen brengt hij gezelschappen uit het
hotel in zijn boot de rivier op en wijst ze dan krokodillen of een
verdwaald nijlpaard of zo. Ik denk dat hij een tam nijlpaard heeft,
dat erop getraind is om van tijd tot tijd stukken van de boot af te
bijten. Dan weert hij het dier met een bootshaak af, en het
gezelschap heeft het gevoel dat ze werkelijk aan het eind van de
wereld zijn geweest. Hoe lang het meisje daar al is, is niet met
zekerheid bekend, maar het is vrij duidelijk dat het Anne niet kan
zijn, en het is erg moeilijk je met andermans zaken te bemoeien.
Als ik die jongeman was, zou ik Race vast en zeker van het eiland
slaan, als hij mij vragen kwam stellen over mijn
liefdesgeschiedenissen.
Later
Het is nu definitief vastgesteld dat ik morgen naar Johannesburg
ga. Race heeft er erg op aangedrongen. Het is er een heel
onplezierige boel, zo te horen, maar het is beter ernaartoe te gaan
voor de toestand nog slechter wordt. Mrs. Blair zou met me meegaan,
maar op het laatste ogenblik is ze van gedachten veranderd en
besloot ze te blijven. Het lijkt wel of ze Race niet uit het oog
wil verliezen. Vanavond kwam ze naar me toe en zei met enige
aarzeling dat ze me een gunst wilde vragen. Zou ik de zorg voor
haar souvenirs op me willen nemen?
'Toch niet die dieren?' vroeg ik verontrust. Ik heb altijd wel
gedacht dat ik vroeger of later met die afschuwelijke beesten zou
worden opgescheept.
Ten slotte bereikten we een compromis. Ik zou zorg dragen voor twee
kleine houten dozen met breekbare voorwerpen. De dieren worden hier
in grote kratten gepakt en per trein naar Kaapstad gestuurd, waar
Pagett zal zorgen dat ze opgeslagen worden.
De mensen die ze moeten inpakken, zeggen dat ze van een bijzonder
onhandige vorm zijn (!) en dat er speciale kisten moeten worden
gemaakt. Ik wees Mrs. Blair erop dat die dieren haar, tegen de tijd
dat ze ze in huis heeft, zeker wel een pond per stuk hebben
gekost.
Pagett stuurt het eropaan om weer naar Johannesburg te komen. Ik
zal de kisten van Mrs. Blair als excuus gebruiken om hem in
Kaapstad te houden. Ik heb hem geschreven dat hij de kisten in
ontvangst moet nemen en ervoor moet zorgen dat ze goed opgeborgen
worden, omdat ze zeldzame curiositeiten van grote waarde
bevatten.
Alles is geregeld en miss Pettigrew en ik gaan dus samen op stap.
En iedereen die miss Pettigrew heeft gezien, zal toegeven dat alles
hoogst fatsoenlijk is.