7

Ik schudde het gevoel van onrust van me af en ging snel naar boven. Het kostte me geen enkele moeite de kamer te vinden waar het drama zich had afgespeeld. Het had de dag waarop het lijk ontdekt werd zwaar geregend en grote, modderige voetstappen liepen in alle richtingen over de kale vloer. Ik vroeg me af of de moordenaar de dag daarvoor ook voetstappen zou hebben achtergelaten. Zo'n belangrijke aanwijzing zou de politie natuurlijk hebben achtergehouden, maar bij nader inzien kwam ik tot de conclusie dat er waarschijnlijk geen voetstappen geweest waren. Het was die dag mooi droog weer. In de kamer was niets van enig belang te vinden. Het vertrek was bijna vierkant, met twee erkers, witte muren, en een kale gebeitste vloer, met in het midden een lichte plek waar een kleed had gelegen. Ik doorzocht de kamer zorgvuldig, maar er was nog geen speld blijven liggen. Het zag er niet naar uit dat de begaafde jonge detective een over het hoofd geziene aanwijzing zou ontdekken.
Ik had een potlood en een notitieboekje meegenomen. Er viel niet veel te noteren, maar om mijn teleurstelling te verbergen tekende ik een plattegrond van de kamer. Toen ik het potlood weer in mijn tas wou stoppen, gleed het tussen mijn vingers door en rolde op de grond.
Mill House was een echt oud huis en de vloeren waren niet erg egaal. Het potlood rolde met een steeds groter wordende snelheid door, tot het onder een van de ramen bleef liggen. Onder ieder raam was in de nis een brede bank gebouwd, waaronder zich een kastje bevond. Mijn potlood lag precies tegen het kastdeurtje. Het kastje zat dicht, maar ik bedacht dat als het open was geweest, mijn potlood naar binnen zou zijn gerold. Ik opende het deurtje en onmiddellijk rolde mijn potlood naar binnen tot in de verste hoek. Ik haalde het eruit en merkte dat ik er door gebrek aan licht en door de bijzondere constructie van het kastje naar moest tasten, maar het niet kon zien. Het kastje was verder leeg, maar omdat ik alles graag grondig doe, probeerde ik ook het kastje onder het andere raam.
Op het eerste gezicht leek het ook leeg, maar toen ik nog even rond grabbelde, werd mijn moeite beloond. Ik voelde in een soort spleet of gleuf achter in het kastje een kartonnen rolletje. Zodra ik het in mijn hand had, wist ik wat het was. Een Kodak-film. Dat was een vondst.
Natuurlijk besefte ik heel goed dat het best een oude film van Sir Eustace Pedler kon zijn, die in het kastje was gerold en bij het leeghalen niet was gevonden. Maar geloven deed ik het niet. Daar zag het rode papier er nog te nieuw voor uit. Meer dan drie dagen had de film er niet in gelegen, te oordelen naar het stof dat erop zat. Met andere woorden: vanaf de moord. Als het rolletje er langer had gelegen zou er veel meer stof op moeten zitten.
Wie had het verloren? De vrouw of de man? Ik herinnerde me dat de inhoud van haar tasje helemaal in orde had geleken. Als dat bij een worsteling was opengesprongen en het filmrolletje was eruit gevallen, zou er ook wel geld uitgevallen zijn. Nee, de vrouw had die film niet verloren.
Ik snoof plotseling vol wantrouwen. Werd de geur van mottenballen een obsessie voor me? Ik zou hebben durven zweren dat die film er ook al naar rook. Ik hield het rolletje onder mijn neus. De film rook zelf vrij sterk, maar daarnaast kon ik duidelijk de geur onderscheiden waar ik zo'n hekel aan had. Ik ontdekte de oorzaak al snel. Een minuscuul draadje stof was blijven haken achter het houten middengedeelte van de spoel, en dat draadje stonk eenvoudig naar de mottenballen.
Dat filmrolletje had in de zak gezeten van de man die in de ondergrondse gedood werd. Had hij het hier verloren? Dat kon haast niet. Al zijn gangen waren nagegaan.
Nee, het moest de andere man, de 'arts', zijn geweest. Hij had het filmpje tegelijk met het papier weggenomen en het hier laten vallen toen hij met de vrouw worstelde.
Nu had ik een aanwijzing. Ik zou het rolletje laten ontwikkelen en dan zou ik iets hebben waarop ik door kon gaan.
Opgetogen verliet ik het huis, bracht de sleutels terug naar Mrs. James, en ging zo snel mogelijk naar het station. In de trein haalde ik mijn papier weer te voorschijn en bestudeerde de cijfers opnieuw. Plotseling kregen de cijfers een nieuwe betekenis voor me. Stel je voor dat het een datum was? 17 1 22. Zeventien januari 1922. Dat moest het natuurlijk zijn! Dom om daar niet eerder aan te denken. Maar dan moest ik zo gauw mogelijk dat adres van Kilmorden Castle ontdekken, want vandaag was het al de veertiende. Drie dagen. Dat was maar heel weinig... hopeloos weinig als je niet wist waar je moest zoeken.
Het was te laat om mijn rolletje vandaag nog af te geven. Ik moest me haasten om niet te laat aan tafel te zijn. Ik bedacht dat er een vrij eenvoudige manier was om na te gaan of mijn conclusies juist waren. Ik vroeg Mr. Flemming of er onder de bezittingen van de vermoorde man een fototoestel was gevonden. Ik wist dat hij veel belang in de zaak stelde en goed op de hoogte was van alle bijzonderheden.
Tot mijn verwondering en ergernis antwoordde hij dat dat niet het geval was. Alle bezittingen van Carton waren zorgvuldig onderzocht in de hoop iets te vinden dat een aanwijzing zou kunnen vormen. Hij wist absoluut zeker dat er geen fototoestel was gevonden.
Dat was een tegenvaller. Als hij geen camera had, waarom zou hij dan een filmrolletje bij zich hebben?
De volgende ochtend ging ik er meteen op uit om mijn kostbare rolletje te laten ontwikkelen. Ik was zo zenuwachtig, dat ik helemaal naar Regent Street, naar het Kodak-filiaal, liep. Ik overhandigde het rolletje en vroeg om een afdruk van elk negatief. De bediende hield op met het opstapelen van een hoop films verpakt in geeltinnen cilinders voor de tropen en pakte mijn filmpje aan.
Hij keek me aan.
'Ik geloof dat u zich vergist hebt,' zei hij glimlachend.
'O, nee,' zei ik, 'ik weet zeker van niet.'
'U hebt me een verkeerde gegeven. Deze film is niet gebruikt.'
Ik liep met alle waardigheid die ik nog kon opbrengen naar buiten. Het is geloof ik goed dat we van tijd tot tijd eens beseffen hoe dom we kunnen zijn. Maar prettig is het niet.
Toen ik op de terugweg langs het kantoor van een van de grote scheepvaartmaatschappijen liep, bleef ik plotseling staan.
In de etalage stond een prachtig model van een van de schepen van de maatschappij en er stond op: 'Kenilworth Castle'. Een fantastische gedachte schoot mij te binnen. Ik duwde de deur open en stapte naar binnen. Ik liep tot voor de balie en stotterde (echt dit keer): 'Kilmorden Castle?'
'Vertrekt de zeventiende uit Southampton. Naar Kaapstad? Eerste of tweede klas?'
'Wat kost het?'
'Eerste klas, 87 pond...'
Ik viel hem in de rede. Deze samenloop van omstandigheden was te veel voor me. Precies het bedrag van mijn erfenis. Ik zou alles op een kaart zetten.
'Eerste klas,' zei ik.
Nu zat ik er echt aan vast.
(Uittreksel uit het dagboek van Sir Eustace Pedler.)