4

Niemand meldde zich om de vermoorde vrouw te identificeren. Het vooronderzoek bracht het volgende aan het licht.
Iets over een uur op acht januari was een goed geklede dame met een enigszins buitenlands accent het makelaarskantoor van Butler en Park in Knightsbridge binnengekomen. Zij had verklaard een huis langs de Thames te willen kopen of huren, dat toch gemakkelijk vanuit Londen te bereiken is. Men had haar bijzonderheden meegedeeld omtrent verschillende woningen, waaronder ook Mill House. Als naam had ze Mrs. de Castina opgegeven en als adres het Ritz Hotel, maar daar bleek niemand onder die naam te verblijven en het hotelpersoneel was er niet in geslaagd het lijk te identificeren.
Mrs. James, de vrouw van de tuinman van Sir Eustace Pedler die als huisbewaarster fungeerde voor Mill House en die in de kleine portierswoning bij het hek aan de grote weg woonde, legde de volgende getuigenis af. Op die bewuste middag was er om ongeveer drie uur een dame gekomen die de woning wilde bezichtigen. Ze had het briefje van de makelaar laten zien en zoals regel was, had Mrs. James haar de sleutels van het huis gegeven. Dat lag op enige afstand van de portierswoning en het was geen gewoonte dat ze eventuele toekomstige bewoners vergezelde. Een paar minuten later was er een jongeman gekomen. Mrs. James beschreef hem als lang en breedgeschouderd, met een gebronsde huid en lichte, grijze ogen. Hij was gladgeschoren en droeg een bruin pak. Hij had tegen Mrs. James gezegd dat hij een vriend was van de dame die het huis bezichtigde, maar dat hij even opgehouden was bij het postkantoor, waar hij een telegram had verzonden. Ze wees hem de weg naar het huis en dacht er verder niet over na.
Vijf minuten later was hij teruggekomen. Hij had haar de sleutels teruggegeven en gezegd dat hij geloofde dat het huis toch niet geschikt voor hen was. Mrs. James had de dame niet gezien, maar ze had gedacht dat die al was doorgelopen. Wat ze wel had gezien, was dat de jongeman erg van streek was. 'Het leek wel of hij een geest had gezien. Ik dacht dat hij ziek was geworden.'
De volgende dag waren er een andere dame en een heer gekomen om het huis te bekijken, en die hadden in een van de kamers boven het lijk ontdekt. Mrs. James identificeerde het als dat van de dame die de vorige dag was gekomen. De ma-keiaars herkenden het lichaam eveneens als dat van Mrs. de Castina. De politiearts dacht dat de vrouw ongeveer 24 uur dood moest zijn geweest. De Daily Budget had overhaast de conclusie getrokken dat de man van de ondergrondse de vrouw had vermoord en daarna zelfmoord had gepleegd. Maar aangezien het slachtoffer in de ondergrondse al om twee uur dood was en de dame om drie uur nog in leven, was de enige logische conclusie dat die twee gebeurtenissen niets met elkaar te maken hadden, en dat het bezichtigingsbriefje van het huis in Marlow in de zakken van de overleden man niets anders was dan een merkwaardige samenloop van omstandigheden.
De uitspraak luidde: 'Moord met voorbedachten rade door een of meer onbekende personen' en het werd aan de politie (en de Daily Budget) overgelaten, te zoeken naar 'de man in het bruine pak'. Aangezien Mrs. James er absoluut zeker van was dat er niemand in huis was toen de dame er naar toe ging en dat niemand, behalve de jongeman in kwestie, er voor de volgende dag 's middags naar binnen was gegaan, leek de enige logische conclusie dat hij de moordenaar was van de arme Mrs. de Castina. Ze was gewurgd met een stuk stevig zwart koord en was klaarblijkelijk onverhoeds aangevallen, zodat ze geen gelegenheid meer had gehad om hulp te roepen. Het zwartzijden tasje dat ze bij zich had, bevatte een goed gevulde portefeuille en wat kleingeld, een fijn kanten zakdoekje en een eersteklas retour Londen-Marlow. Niets dat enig houvast bood.
Dat waren de bijzonderheden die met grote koppen gepubliceerd werden door de Daily Budget, en 'Spoor de man in het bruine pak op' werd hun dagelijks herhaalde oorlogskreet. Gemiddeld schreven er per dag vijfhonderd mensen om melding te maken van hun succes in deze speurtocht, en lange, jonge mannen met een gebronsde huid vervloekten de dag waarop hun kleermaker hen had overgehaald een bruin pak te kiezen. Het ongeluk in de ondergrondse, dat beschouwd werd als een samenloop van omstandigheden, verdween geleidelijk uit de publieke belangstelling.
Maar was het dat wel? Ik was daar niet zo zeker van. Ik was ongetwijfeld bevooroordeeld - het ongeluk op het station was mijn lievelingsmysterie - maar volgens mij bestond er een zeker verband tussen die twee noodlottige gebeurtenissen. In beide gevallen speelde een lange man met een gebronsde huid een rol, klaarblijkelijk een Engelsman die lang in de tropen had gewoond, en er waren nog andere dingen ook. En juist die andere dingen brachten mij er ten slotte toe iets te doen wat ik als een grote stap beschouwde. Ik ging naar Scotland Yard en vroeg daar iemand te spreken die belast was met het onderzoek betreffende Mill House.
Het duurde even voordat mijn verzoek werd begrepen, want per ongeluk had ik het gericht tot de afdeling verloren voorwerpen, maar ten slotte werd ik toch naar een kleine kamer gebracht en voorgesteld aan inspecteur Meadows.
Inspecteur Meadows was een kleine man met rood haar en een manier van optreden die ik bijzonder irritant vond. Een van zijn ondergeschikten, eveneens in burger, zat onopvallend in een hoekje.
'Goedemorgen,' zei ik zenuwachtig.
'Goedemorgen. Gaat u zitten. Ik meen begrepen te hebben dat u iets te vertellen hebt dat ons mogelijk tot nut kan zijn.'
Zijn toon gaf aan dat hij zoiets hoogst onwaarschijnlijk achtte. Ik voelde hoe ik kwaad werd.
'U weet natuurlijk van de man die in de ondergrondse werd gedood? De man die het bezichtigingsbriefje van datzelfde huis in Marlow in zijn zak had?'
'Aha,' zei de inspecteur. 'U bent de miss Beddingfield die bij het gerechtelijk vooronderzoek een getuigenis heeft afgelegd. Zeker, die man had dat briefje in zijn zak. Een heleboel andere mensen hebben dat misschien ook gehad. Zij werden alleen niet gedood.'
Ik zette me schrap.
'Vindt u het niet vreemd dat die man geen treinkaartje in zijn zak had?'
'Je kunt heel gemakkelijk een kaartje verliezen.'
'En geen geld.'
'Er zat wat kleingeld in zijn broekzak.'
'Maar geen portefeuille.'
'Sommige mannen hebben nooit een portefeuille, portemonnee of zoiets bij zich.'
Ik probeerde het op een andere manier.
'Vindt u het dan niet vreemd dat die arts zich nooit heeft gemeld?'
'Een medicus die het druk heeft, leest vaak geen kranten. Waarschijnlijk is hij dat hele ongeluk vergeten.'
'In feite bent u dus vastbesloten niets vreemd te vinden, inspecteur,' zei ik liefjes.
'Kijk eens, ik ben geneigd te geloven dat u dat woord veel gebruikt, miss Beddingfield. Jonge meisjes zijn nu eenmaal romantisch, dat weet ik. Dol op mysteries en dat soort zaken. Maar aangezien ik een drukbezet man ben...'
Ik begreep de hint en stond op.
De man in de hoek verhief onderdanig zijn stem.
'Misschien zou de jongedame ons even in het kort kunnen vertellen wat zij nu eigenlijk van de zaak denkt, inspecteur?'
De inspecteur ging heel bereidwillig op die suggestie in.
'Ja, vooruit, miss Beddingfield, wees maar niet boos. U hebt alleen maar vragen gesteld en op iets gezinspeeld. Zegt u nu eens ronduit wat u op uw hart hebt.'
Ik aarzelde tussen gekrenkte trots en het vurige verlangen mijn theorie uiteen te zetten. De gekrenkte trots verloor smadelijk.
'Bij het gerechtelijk vooronderzoek hebt u gezegd dat het geen zelfmoord was.'
'Ja, daar ben ik heel zeker van. De man was bang. Waar was hij zo bang voor? Niet voor mij. Maar er kan iemand anders over het perron naar ons toe zijn gekomen, iemand die hij herkende.'
'Hebt u iemand gezien?'
'Nee,' gaf ik toe, 'maar ik heb niet omgekeken. Zodra het lichaam van de rails was gehaald, drong zich een man naar voren die zei dat hij arts was.'
'Daar is niets ongewoons aan,' zei de inspecteur droogjes.
'Maar hij was geen arts.'
'Wat?'
'Hij was geen arts,' herhaalde ik.
'Hoe weet u dat, miss Beddingfield?'
'Het is moeilijk om dat precies uit te leggen. Tijdens de oorlog heb ik in een ziekenhuis gewerkt en ik heb artsen zien omgaan met lichamen. Ze hebben een soort handigheid, een professionele ongevoeligheid, die deze man niet had. Bovendien voelt een arts gewoonlijk niet aan de rechterkant van een lichaam naar het hart.'
'Deed hij dat?'
'Ja, het viel me eigenlijk op het moment zelf niet op... behalve dan dat ik voelde dat er iets niet in orde was. Maar toen ik thuis was, heb ik alles nog eens goed overdacht en toen besefte ik opeens waarom het op dat moment zo'n onhandige indruk maakte.'
'Hm,' zei de inspecteur en nam langzaam pen en papier ter hand.
'Terwijl hij met zijn handen het bovenlichaam van de man betastte, heeft hij ruimschoots gelegenheid gehad om alles wat hij maar wilde uit de zakken te halen.'
'Dat lijkt me niet erg waarschijnlijk,' zei de inspecteur.
'Maar goed, kunt u een volledige beschrijving van hem geven?'
'Hij was lang en had brede schouders; hij droeg een donkere overjas, zwarte schoenen en een bolhoed. Hij had een donker puntbaardje en een gouden bril.'
'Laat die overjas, baard en bril weg en er blijft niet veel over waaraan u hem kunt herkennen,' bromde de inspecteur. 'Hij zou zijn uiterlijk in vijf minuten gemakkelijk kunnen veranderen, en als hij zo'n knappe zakkenroller is als u suggereert, zal hij dat ook wel gedaan hebben.'
Ik had helemaal niet de bedoeling ook maar iets van dien aard te suggereren. Maar vanaf dat ogenblik gaf ik de inspecteur op als een hopeloos geval.
'U kunt ons niets meer over hem vertellen?' vroeg hij toen ik opstond om te vertrekken.
'Jawel,' zei ik. En ik maakte van de gelegenheid gebruik om mijn laatste schot af te vuren. 'Hij had een opvallend brachycefaal hoofd. Dat zal hij zo gemakkelijk niet kunnen veranderen.'
Met genoegen merkte ik op dat de pen van inspecteur Meadows aarzelde boven het papier. Het was duidelijk dat hij niet wist hoe je het woord brachycefaal moest schrijven. Zou hij wel weten dat het kortschedelig betekende?