6
Opgetogen ging ik naar huis. Mijn plan was veel beter geslaagd
dan ik had durven hopen. Lord Nasby was erg aardig geweest. Nu was
het aan mij om iets 'te laten zien', zoals hij dat uitdrukte. Toen
ik op mijn kamer was en de deur had gesloten, haalde ik mijn
kostbare stukje papier te voorschijn en bestudeerde het aandachtig.
Hier lag de sleutel voor het raadsel.
Wat stelden om te beginnen die cijfers voor? Er waren er vijf, met
een stip na de eerste twee. 'Zeventien... honderd tweeentwintig,'
mompelde ik.
Maar dat zei me niets.
Vervolgens telde ik de cijfers op. Dat gebeurt veel in
avonturenromans en het leidt vaak tot verrassende gevolgtrekkingen.
'Een en zeven is acht en een is negen en twee is elf en twee is
dertien.'
Dertien! Het ongeluksgetal! Was dit een waarschuwing voor mij om de
hele zaak met rust te laten? Het was heel goed mogelijk. In elk
geval was het, behalve dan als waarschuwing, volmaakt nutteloos. Ik
weigerde te geloven dat ook maar een samenzweerder in de praktijk
een dergelijke schrijfwijze zou gebruiken. Als hij dertien
bedoelde, zou hij dertien schrijven, '13', op die manier.
Er was wat ruimte tussen de een en de twee. Dus trok ik
tweeentwintig af van honderd eenenzeventig. Dat leverde honderd
negenenvijftig op. Ik deed het nog eens en kreeg toen honderd
negenenveertig. Deze rekenkundige inspanning vormde ongetwijfeld
een uitstekende oefening, maar voor zover het de oplossing van het
raadsel betrof, sorteerde het blijkbaar geen enkel effect. Ik liet
de rekenkunde voor wat het was en stapte over naar de woorden.
Kilmorden Castle. Dat was tenminste iets waar ik houvast aan had.
Waarschijnlijk had de wieg van de een of andere aristocratische
familie daar gestaan. (Een verdwenen erfgenaam? Een pretendent voor
de titel?) Het zou ook een schilderachtige ruine kunnen zijn. (Een
verborgen schat?)
Ja, ik voelde het meeste voor de theorie van de verborgen schat.
Cijfers gaan altijd samen met begraven schatten. Een stap naar
rechts, zeven stappen naar links, een voet diep graven en
tweeentwintig treden af. Iets dergelijks. Dat kon ik later wel
uitzoeken. Het voornaamste was nu, zo snel mogelijk naar Kilmorden
Castle te gaan.
Ik maakte een strategische onderzoekingstocht vanuit mijn kamer en
keerde beladen met naslagwerken terug. De Who's Who, de Whitaker
Almanak, een aardrijkskundig woordenboek, een geschiedkundig werk
over oude Schotse kastelen en een boek over de Britse eilanden.
De tijd verstreek. Ik zocht ijverig, maar met toenemende ergernis.
Ten slotte sloeg ik het laatste boek met een klap dicht. Kilmorden
Castle was niet te vinden.
Dit was een onverwachte hindernis. Het moest eenvoudig bestaan.
Waarom zou iemand een dergelijke naam verzinnen en die dan op een
stukje papier schrijven? Bespottelijk?
Ik kreeg een ander idee. Misschien was het een van die
afschuwelijke imitatiekasteeltjes in een voorstad met een fraai
klinkende, door de eigenaar verzonnen naam. Als dat zo was, zou het
buitengewoon moeilijk te vinden zijn. Ik ging somber op mijn hurken
zitten (ik zit altijd op de vloer als ik iets belangrijks te doen
heb) en vroeg me af hoe ik dit in 's hemelsnaam moest
aanpakken.
Was er een ander spoor dat ik kon volgen? Ik dacht heel diep en
ernstig na en sprong toen verrukt overeind. Natuurlijk! Ik moest
naar 'het toneel van de misdaad' gaan. Dat doen alle goede
speurhonden. En het doet er niet toe hoe lang het geleden is, ze
vinden altijd iets dat de politie over het hoofd heeft gezien. Mijn
koers was bepaald. Ik zou naar Marlow gaan.
Maar hoe kwam ik dat huis binnen? Ik verwierp verschillende
avontuurlijke methoden en koos de makkelijkste weg. Het huis was te
huur geweest... waarschijnlijk was het nog steeds te huur. Ik moest
me voordoen als een mogelijke huurder.
Ik besloot ook naar de makelaar te gaan, omdat die vast niet zulke
lange lijsten van vrijstaande huizen zou hebben.
Hier had ik echter buiten de waard gerekend. Want een aardige
bediende verschafte mij bijzonderheden over een stuk of vijf
begerenswaardige panden. Ik had al mijn vernuft nodig om er
bezwaren tegen te ontdekken. En ik begon bang te worden dat ik bot
had gevangen.
'Hebt u werkelijk niets anders?' vroeg ik, en keek de bediende
smekend aan. Tets vlak bij de rivier met een behoorlijke tuin en
een portierswoning,' voegde ik eraan toe. Dit waren volgens de
kranten de belangrijkste bijzonderheden van Mill House.
'Tja, het huis van Sir Eustace Pedler is er natuurlijk ook nog,'
zei de man weifelend. 'U weet wel, Mill House.'
'Toch... toch niet...' stotterde ik. (Stotteren begint werkelijk
een van mijn sterkste kanten te worden.
'Ja, dat is het. Waar die dame is vermoord. Maar misschien wilt u
liever niet...'
'O, ik geloof niet dat dat een bezwaar zal zijn,' zei ik, me
schijnbaar vermannend. Ik voelde dat aan mijn goede trouw niet meer
kon worden getwijfeld. 'En misschien kan ik het onder deze
omstandigheden goedkoop krijgen.'
'Dat is heel goed mogelijk. Het zal wel niet zo gemakkelijk
verhuurd worden... bedienden en zo, begrijpt u. Als u het huis
gezien hebt en het bevalt u, zou ik u willen voorstellen een bod te
doen. Zal ik even een briefje voor u schrijven?'
'Als u dat zou willen doen, graag.'
Een kwartier later stond ik voor de portierswoning van Mill House.
Als antwoord op mijn kloppen vloog de deur open. Een lange vrouw
van middelbare leeftijd stoof letterlijk naar buiten.
'Er mag niemand het huis in, begrijpt u dat? Ik heb genoeg van die
verslaggevers. Sir Eustace heeft opdracht gegeven...'
'Ik dacht dat het huis te huur was,' zei ik koeltjes en liet het
briefje zien. 'Maar als het al verhuurd is...'
'O, neemt u mij alstublieft niet kwalijk, juffrouw. Ik heb zoveel
last gehad van al die reporters. Een mens heeft geen minuut rust.
Nee, het huis is nog niet verhuurd. Dat zal nu niet zo gemakkelijk
gaan ook.'
'Is de waterafvoer niet in orde?' fluisterde ik ongerust.
'O, lieve hemel, nee juffrouw, die is prima in orde. Maar u hebt
toch zeker wel gehoord over die vreemde dame die hier vermoord
is?'
'Ja, ik geloof dat ik daar iets over in de krant heb gelezen,' zei
ik onverschillig.
Mijn onverschilligheid prikkelde de goede vrouw. Als ik enige
belangstelling had getoond, zou ze waarschijnlijk niets hebben
losgelaten. Maar nu stak ze van wal.
'Vast wel, juffrouw. Het heeft in alle kranten gestaan. De Daily
Budget zoekt nog steeds de man die het gedaan heeft. Volgens hen is
de politie geen knip voor de neus waard. Nou, ik hoop dat ze hem
krijgen, hoewel het een knappe jongeman was, wis en waarachtig. Hij
had iets militairs over zich. Misschien is hij wel gewond geraakt
in de oorlog en dan worden ze later wel eens een beetje eigenaardig
- de zoon van mijn zuster ook. Misschien heeft ze hem wel slecht
behandeld, die buitenlanders zijn gemeen volk. Maar knap was ze. Ze
stond op dezelfde plek waar u nu staat.'
'Was ze donker of blond?' vroeg ik. 'Je kunt het op die foto's in
de krant niet zien.'
'Donker haar en een bleek gezicht. Te wit om echt te zijn, zou ik
zo zeggen, en haar lippen waren griezelig rood. Ik hou daar niet
van... een beetje poeder af en toe kan wel, maar...'
We praatten nu als oude vriendinnen. Ik stelde nog een vraag.
'Was ze zenuwachtig of in de war?'
'Helemaal niet. Ze glimlachte, net alsof ze zich ergens vrolijk
over maakte. Daarom wist ik niet wat ik hoorde toen die mensen naar
buiten kwamen rennen en om de politie riepen omdat er een moord was
gepleegd. Ik zal het nooit vergeten, en ik zet geen voet meer in
het huis als het donker is. Ik was hier zelfs niet gebleven als Sir
Eustace me niet op zijn knieen had gesmeekt.'
'Ik dacht dat Sir Eustace Pedler in Cannes was.'
'Daar was hij ook, juffrouw. Toen hij het hoorde is hij
teruggekomen, en, eh, wat dat op zijn knieen betreft, dat was maar
bij wijze van spreken; Mr. Pagett, zijn secretaris, bood ons dubbel
loon als we wilden blijven, en, zoals mijn John altijd zegt, geld
is geld tegenwoordig.'
Ik stemde hartelijk in met de van elke originaliteit gespeende
opmerking van John.
'Die jongeman,' zei Mrs. James, terugkomend op een opmerking uit
het voorgaande gesprek, 'was in de war. Zijn ogen, lichte ogen
waren het, dat viel me op, schitterden als sterren. Opgewonden,
dacht ik. Maar ik heb er geen moment aan gedacht dat er iets mis
kon zijn. Zelfs niet toen hij weer terugkwam en er zo raar
uitzag.'
'Hoe lang is hij in het huis gebleven?'
'O, niet lang, hoogstens een minuut of vijf.'
'En hoe lang was hij, denkt u. Een meter negentig ongeveer?'
'Zoiets zou ik wel denken.'
'Hij was gladgeschoren, zei u toch?'
'Ja, juffrouw. Hij had zelfs niet zo'n snorretje als tegenwoordig
mode is.'
'Had hij een glimmende kin?' vroeg ik in een plotselinge
opwelling.
Mrs. James staarde me met ontzag aan.
'Nu u het erover hebt, juffrouw, ja die kin glom. Maar hoe weet u
dat?'
'Het klinkt vreemd, maar moordenaars hebben heel vaak een glimmende
kin,' verklaarde ik voor de vuist weg.
Mrs. James slikte die bewering voor zoete koek.
'Eerlijk waar? Dat heb ik nog nooit eerder gehoord.'
'U hebt zeker niet gezien wat voor soort hoofd hij had?'
'Een heel gewoon hoofd, juffrouw. Zal ik de sleutels even voor u
halen?'
Ik nam ze aan en ging op weg naar Mill House. Tot nu toe was ik op
de goede weg met mijn reconstructies. Ik was al tot het besef
gekomen dat de verschillen tussen de man die Mrs. James had
beschreven en mijn arts uit de ondergrondse niet van essentieel
belang waren. Een overjas, een baard en een gouden bril. De 'arts'
had een man van middelbare leeftijd geleken, maar ik herinnerde me
dat hij zich als een jongeman over het lichaam had gebogen. Zijn
bewegingen waren lenig, dat wees op jonge gewrichten.
Het slachtoffer van het ongeluk (de mottenballenman, zoals ik hem
voor mezelf noemde) en de buitenlandse dame, Mrs. de Castina, of
hoe ze dan ook mocht heten, hadden afgesproken elkaar in Mill House
te ontmoeten. Of omdat ze bang waren dat ze in de gaten werden
gehouden, of om een andere reden, waren ze op het vernuftige idee
gekomen om allebei een briefje te halen van hetzelfde huis. Hun
ontmoeting zou dan puur toeval lijken.
Dat de mottenballenman plotseling de 'arts' in het oog had gekregen
en dat die ontmoeting totaal onverwacht was en hem angst had
aangejaagd, stond voor mij vast. Wat was er daarna gebeurd? De arts
had zijn vermomming verwijderd en was de dame naar Marlow gevolgd.
Maar het was mogelijk dat hij die baard nogal haastig had moeten
verwijderen, zodat er op zijn kin sporen van de gebruikte lijm
waren achtergebleven. Vandaar mijn vraag aan Mrs. James.
Dit alles overdenkend, stond ik voor ik het wist voor de lage,
ouderwetse deur van Mill House. Ik opende die met de sleutel en
ging naar binnen. De hal was laag en donker, en er hing een muffe
lucht. Onwillekeurig huiverde ik. Had de vrouw die hier een paar
dagen eerder 'glimlachend' naar binnen was gegaan, geen
waarschuwende koude rilling gevoeld, vroeg ik me af. Was de
glimlach op haar lippen bestorven en had een gevoel van angst zich
van haar meester gemaakt? Of was ze glimlachend naar boven gegaan,
zich niet bewust van het lot dat haar weldra zou treffen? Mijn hart
klopte sneller. Was er echt niemand in huis? Of wachtte ook mij
hier de ondergang? Voor het eerst begreep ik de betekenis van dat
zo vaak gebruikte woord 'atmosfeer'.
Dit huis had atmosfeer; een atmosfeer van wreedheid, dreiging en
kwaad.