14

Het ijs op de vijvers reikte nu al tot de bodem en zou pas in het voorjaar weer smelten. Het daglicht was niet veel meer dan een kor­te blauwige gloed. Terwijl de koude, droge wind hard uit het noordwesten blies, kreeg Iana twee keer weeën, maar beide keren hielden ze weer op voordat er een kind kwam. Manaak was ruste­loos. Umak zong vergeefs kind-kom-tevoorschijn-liederen en Ai glimlachte triomfantelijk achter zijn rug en fluisterde tegen Galeena dat de toverkracht van de Heer der Geesten absoluut niets uit­haalde. De oude man schraapte zijn keel en zei dat Iana's kind pas geboren zou worden als de geest van het kind klaar was; Oklahnoo keek hem sceptisch aan terwijl Naknaktup naar Ninip wees en snoefde dat de jongen alleen nog in leven was door de helende to­verkracht van haar man.

Omwille van Umak sprak Torka haar niet tegen. Ninip ging inder­daad vooruit, zij het langzaam. Het ongeluk met de kat had hem veranderd. Zijn strijdlustigheid en arrogantie waren verdwenen. Bont en blauw, vol pijn en onder de hechtingen zat hij neerslachtig en lijdzaam naast Torka's vuurkring. Hoewel Torka de jongen eens had veracht om de manier waarop hij Karana had behandeld, maakte hij zich nu ongerust over hem. Ninip wilde alleen maar eten als hij daartoe werd gedwongen. Hij wilde alleen maar spreken als er iets tegen hem werd gezegd, en dan nog bleven zijn antwoorden beperkt tot gegrom en gemompel. Zijn metgezellen van weleer wil­den niets meer van hem weten en bespotten en hoonden hem even wreed als hij eens Karana had bespot. Zijn heldere, fretachtige ogen waren dof geworden. Het was net of hij geen wil meer had om te le­ven.

Karana verkneukelde zich. Hij was openlijk jaloers dat Ninip zich een plekje naast Torka's vuurkring had verworven. Hij was blij dat de jongens zich tegen hun vroegere leider hadden gekeerd. Hij vond het heel plezierig te weten dat hij niet meer het enige doelwit was van hun dierlijke grappen en spotternij.

Torka voelde zich merkwaardig onbehaaglijk sinds hij de sabeltandtijger had gedood. Wanneer hij bezig was met zijn wapens, merkte hij soms dat hij naar Ninip zat te kijken en zich afvroeg of hij de juiste beslissing had genomen. De hoofdman had zelf niet zijn le­ven gewaagd, zelfs niet voor zijn eigen zoon, omdat hij ook aan an­deren moest denken: zijn vrouwen, zijn groep en de andere jon­gens. En Ninip was inderdaad onhandig; hij zou waarschijnlijk nooit een geweldig jager worden. Torka's volk had het altijd een enorme belediging van de geesten van de jachtdieren gevonden om vlees te verspillen aan iemand die een sta-in-de-weg voor de groep zou kunnen worden. Waarom zou dat bij Galeena's volk anders zijn? Midden in de tijd van de lange duisternis zou het leven van zijn mensen en ook dat van Torka's kleine gezin kunnen afhangen van het eten dat hij nu aan Ninip opdrong. Hij zuchtte, ontevreden met de gang van zaken waartoe hij zich zo onnadenkend had ver­plicht.

Hij zat met zijn rug tegen de muur, op zachte, met gras gevulde zakken van bont die Lonit had genaaid om als kussen te dienen en hij hield even op met werken. Hij had beschadigde speerpunten zit­ten bijwerken met zijn hamer van gehard gewei. Ondanks het leren kussentje dat de palm van zijn linkerhand beschermde tegen snijwonden en kneuzingen, deed zijn hand pijn van vermoeidheid. Hoeveel speerpunten had hij er wel al niet tegenaan geduwd terwijl hij ze met zijn rechterhand bewerkte? Alle speerpunten die hij had klaargelegd om te worden bijgewerkt. Hij was verbaasd. Het was net of hij nog maar net begonnen was met werken, maar daar lagen ze, op een rij naast zijn hamerstenen en slijpstenen. Weer vroeg hij zich af waar de grote kudden grazers naartoe gingen op de laatste dagen van de herfst voordat de wereld koud werd en de eindeloze, stormachtige tijd van de lange duisternis begon. Van­uit zijn arendsnest keek hij vaak hoe de zon opkwam en weer on­derging in een bleke, steeds zwakker wordende boog die nauwelijks lang genoeg aan de hemel bleef om enige warmte te verschaffen. Weldra zou er slechts een uiterst vage gloed aan de zuidelijke hori­zon zijn en daarna zou de zon volledig weg zijn. Waar naartoe?

vroeg hij zich af. Waar blijft hij? Zouden mensen hem niet achterna kunnen gaan, achter de grote kudden aan die altijd maar naar het oosten trekken naar... ja, waar naartoe?

Hij dacht er niet verder over na. Hij had zijn volk naar de berg ge­bracht. Hij had het vuurbaken ontstoken dat Galeena's groep van verre had aangetrokken, en al was de man vuil, blufferig en vol van zijn eigen overdreven gevoel van eigenwaarde, toch gaven grote aantallen wel veiligheid. Nu de tijd van de lange duisternis begon aan te breken, was het een geruststellende gedachte voor Torka dat Lonit, Karana en Umak veilig en beschut in de berg zaten als baby's in de buik van hun moeder. Het gevaar heerste daarbuiten, op de open toendra, in de toenemende kou en duisternis waarin de Ver­nietiger rondwaarde, op zoek naar mensen om te doden.

De volgende dagen was het bitter koud. De wind gleed langs de ijs­kap naar beneden en vermengde zich met de scherpe, droge lucht­stromen die van de uitgestrekte vlakten in Azië en uit het verre noorden kwamen.

Lonit bracht de meeste tijd met Iana door. Toen de droef kijkende vrouw de eerste van haar vruchteloze weeën kreeg, hadden de andere vrouwen zich in de verste hoek van de grot teruggetrokken om te voorkomen dat de geesten van haar lijden hen allemaal zouden be­smetten. Er was sprake van geweest dat zij van de richel zou worden weggestuurd om in een kuilhut aan de voet van de berg haar barens­weeën te doorstaan, maar de vrouwen die zwanger waren bedachten zich. Hoewel het gebruikelijk was dat vrouwen die aan het bevallen waren van de groep gescheiden werden gehouden, was het toch nog wel een verschil of je man een baarhutje bouwde aan de rand van een kamp of dat je alleen op de toendra zat met de rest van de groep hoog boven je. Umak zei dat in nieuwe tijden niet alleen de mannen, maar ook de vrouwen zich nieuwe gewoonten eigen moesten ma­ken. Iedereen was opgelucht en Iana was dankbaar dat ze mocht blij­ven. Manaak daalde de berg af om droge zegge en gras te verzame­len. Ook stak hij plaggen van de toendra af zodat hij een zachte laag op de bodem van de grot kon leggen waarop Iana zou kunnen beval­len. Hij kwam via de hijsstrop terug en meldde dat de grond al diep bevroren was. Weldra zou alles bikkelhard bevroren zijn. Lonit kon niet begrijpen waarom de andere vrouwen niet bij Iana wilden zitten. Met uitzondering van Naknaktup die af en toe een onderzoekende hand op Iana's buik en voorhoofd kwam leggen, leek niemand zich ook maar iets van haar aan te trekken. Toen Iana opnieuw weeën kreeg, bleven de vrouwen en hun mannen ver bij haar uit de buurt.

Lonit nam Iana's droge, koude handen tussen haar eigen warme handpalmen en hield ze stevig vast. 'Lonit blijft hier. Lonit zal hel­pen. Lonit zal vrouwenliedjes voor Iana zingen, maar Iana moet Lo­nit vertellen hoe die zijn, want de vrouwen van Lonits groep zijn naar de wereld van de geesten gegaan voordat zij die haar konden leren.'

'Liedjes? Iana's volk heeft hier geen liedjes voor.' Ze hapte naar adem, hield haar adem in en klemde haar tanden op elkaar tot de golf pijn die over haar heen kwam, was weggetrokken. Lonit liet haar handen los en streek over haar voorhoofd. 'Torka's volk heeft veel liedjes. Blijde liedjes. Droevige liedjes. Liedjes voor elke gebeurtenis. Vooral hiervoor! Luister. Umak zingt een kind- kom-tevoorschijn-lied voor je! Het heeft grote toverkracht!' 'De baby van deze vrouw hoort het blijkbaar niet.' 'Omdat de vrouwen niet hun eigen liedjes zingen. Lonit hoorde ze altijd toen ze klein was. Deze vrouw luisterde dan en probeerde zich voor te stellen hoe het was voor de vrouwen in de geboortehut. De hut was altijd zo ver weg dat Lonit de woorden van de vrouwen niet kon horen, maar ze kon wel het ritme van hun liedje horen. Het ging zo.'

Ze zong zachtjes, terwijl ze zocht naar de juiste toon en naar het beste ritme. Die vond ze allebei. Haar stem was even helder als wa­ter dat op een zomerse dag over gladde stenen stroomt. Het was net of ze de kilte uit de grot wegnam en de zon weer aan de hemel te­rugbracht.

In de grot hielden alle mensen op met wat ze aan het doen waren om te kijken en te luisteren. Torka's hart zwol van liefde en trots. Het lied was even mooi als de vrouw die het zong. Iana zuchtte. Ze was kalm tot de volgende wee kwam. Toen gilde ze het uit en greep Lonits hand stevig vast. Iana was zwak, uitgeput en troosteloos. 'Ga bij deze vrouw weg, Lonit. Er is geen hulp mogelijk voor dit langzaam komende kind. Geboorte is als de dood. Ze moet in eenzaamheid worden doorstaan.'

Lonit weigerde haar alleen te laten. Ze bleef eindeloos lang bij haar vriendin en zong lieve levensliedjes voor haar tot ze geen stem meer had. Was het dag of nacht, ochtend of middag? In de bijna voort­durende schemering aan het begin van de tijd van de lange duister­nis was dat niet duidelijk. De wind blies stormachtige luchten tus­sen de aarde en de hemel door. Duisternis verteerde de wereld. Iana's gekreun en geschreeuw gingen maar door. Umak deed zijn best om te blijven zingen, maar net zoals Lonit had ook hij geen stem meer over.

'Je toverkracht helpt niet, oude man,' bespotte Ai hem openlijk. Uren gingen voorbij. Iana's beproeving duurde voort. Galeena's mensen begonnen te mompelen over boze geesten. Weelup en Ai klaagden dat ze niet konden slapen. Een wanhopige Manaak tartte de anderen van zijn geslacht door naar zijn vrouw toe te gaan en haar in zijn armen te nemen. Een even wanhopige Lonit huilde toen ze het verdriet op zijn gezicht zag en kroop bij Iana vandaan om troost te zoeken in Torka's armen.

Het was Ais onophoudelijke gevlei dat Galeena uiteindelijk deed op­staan. Zelfs toen hij een van zijn speren pakte, begrepen Torka, Umak en Lonit nog niet wat hij van plan was. Maar Karana wist het wel en de leden van Galeena's groep maakten instemmende geluiden. Galeena liep doelbewust naar voren en zei Manaak dat hij opzij moest gaan. 'Dat lawaai van die vrouw duurt nu te lang. Dat is niet goed.'

Manaak zag de speer in de hand van de hoofdman. Hij bewoog niet. Uit liefde voor Iana had hij zijn wens opgegeven om de grote mammoet die het leven uit hun dochtertje had gestampt, achterna te gaan en te doden. Uit liefde voor Iana, zodat zij de bescherming zou hebben van een groep wanneer de geboorte van hun derde kind naderde, was hij bij Galeena en de zijnen gebleven. Uit liefde voor Iana had hij de hoofdman niet neergeslagen toen die hem had ge­dwongen om zijn gewonde zoontje achter te laten. En nu, uit liefde voor Iana, zou hij zich liever doodvechten tegen Galeena dan zo­maar toe te laten dat er een speer in haar werd gestoken. Galeena begreep de uitdagende houding en de haat die hij in Manaaks ogen zag. Manaak had altijd problemen gegeven. Het zou goed zijn om hem om zeep te helpen. Hij maakte zich gereed om toe te steken.

Manaak wierp zich op Galeena. Hij was jonger, leniger en sneller en sprong boven op de hoofdman die met een oef van verbazing en een vloek van verontwaardiging omvergeworpen werd. Maar hij was sterk en de woede verdubbelde zijn kracht. Hij slaagde erin zich uit Manaaks greep te bevrijden en de twee mannen stonden meteen weer overeind en keken elkaar woedend aan.

Galeena riep een bevel naar achteren dat een van zijn jagers Manaaks vrouw voor altijd het zwijgen op moest leggen terwijl hij dat met haar man deed.

Torka kon zich niet herinneren dat hij overeind was gekomen, maar hij stond al met zijn knuppel van walvisbeen in zijn hand toen Lonit als een verschrikte ree naar Iana begon te rennen. Hij riep haar terug, maar het was te laat.

Ze had zich instinctief beschermend over Iana geworpen, gedreven door liefde en trouw aan de enige vriendin die ze ooit had gehad. 'Galeena jaagt op wild, niet op vrouwen met baby's in hun buik!' riep ze terwijl ze de hoofdman aankeek met vlammende grote, ron­de ogen.

De vrouwen gilden angstig, verbaasd over haar vermetelheid. De mannen pakten hun speren op en staarden haar dreigend aan ter­wijl ze om hun leider heen gingen staan.

Galeena, met zijn gewapende jagers veilig om zich heen, glimlachte met zijn lelijke, wijd uiteenstaande tanden naar Lonit. Maar het was geen echte glimlach; het was een kwaadaardige grijns om haar te intimideren. 'Lang geleden waarschuwde deze man Torka's vrouw dat ze moest bedenken wie de hoofdman is van deze groep. Galeena denkt ze zal nu misschien leren. Deze man denkt dat meer dan één baby in buik niet zal gaan ademen als Lonit Galeena niet uit de weg gaat.'

'En Galeena zal nooit meer ademhalen als hij Torka's vrouw nog eens bedreigt!' zei Torka. Opeens stond Umak naast hem, met zijn speer in zijn hand, enorm groot in zijn berenvel. En naast Umak, heel klein en heel dapper, stond Karana, met in zijn hand de speer die hij weer uit het lichaam van de gedode sabeltandtijger had ge­haald. Manaak kwam bij hen staan, zijn gezicht vertrokken van woede.

'Dit was het kamp van Torka voordat Galeena het kreeg!' snauwde Karana. 'Torka heeft het recht hier hoofdman te zijn!'

De pluk haar op Galeena's hoofd schudde terwijl zijn voorhoofd verstrakte. Hij lachte. 'Deze man ziet twee jagers, een jongen en een Heer der Geesten die zijn macht kwijt is! Galeena zegt dat dit het kamp is van degene die de macht heeft om het te verdedigen!' Zijn mannen, meer dan tien in totaal, keken elkaar aan en grinnik­ten toen boosaardig naar Torka terwijl ze hun speren in zijn richting staken. Hun vrouwen lieten een kort gehuil horen om hen te steu­nen.

'Sla ze neer,' siste Ai gretig. 'Ze hebben Galeena veel te vaak uitge­daagd. Het is verkeerd dat ze leven. Het zal goed zijn ze te zien ster­ven. Ze zullen vlees voor ons zijn in de donkere wintertijd.' Galeena waardeerde haar woorden. Ze deden hem denken aan de sabeltandtijger die de jongen had opengereten en Ninip bijna had opgegeten. Als de moeder van die jongen meer op Ai had geleken, zou hij haar nooit de winterse duisternis in hebben gestuurd toen ze klaar was met het zogen van de jongen. Hij zou haar hebben gehou­den om inspiratie op te doen. Ai maakte dat hij zich jong en dapper voelde, maar toch niet zo dapper dat hij de vastberaden uitdruk­king op het gezicht van zijn tegenstanders negeerde. Hij en zijn ja­gers waren ver in de meerderheid, maar de speren van hun tegen­stander waren scherp en hij had gezien wat Torka met zijn knuppel vermocht.

Buiten de grot stak de wind op. Het geluid leidde Galeena af. Wil­de honden huilden in de verte en dat gaf Galeena net zoveel inspi­ratie als het wrede, wraakzuchtige advies van zijn jongste vrouw. Hij hield zijn hoofd schuin. Hij zou graag doden. Hij zou Torka, Manaak en hun bondgenoten graag dood en aan het spit van zijn vrouwen zien, maar Galeena wilde bij een gevecht liever in het voordeel zijn. Als hij Torka's vrouw doorboorde, zou hij waar­schijnlijk zelf ook worden doorboord en daar verheugde hij zich niet op.

Dus zei hij zalvend en met een breed gebaar: 'Waarom mannen om vrouwen vechten, hè? Torka, Manaak en oude man met toverkracht zo zwak als zijn oude botten, neem jullie vrouwen mee en ook je manke jongetje. Jullie gaan. Nu meteen! Dat zal goed zijn!' Het was duidelijk wat hij met zijn woorden bedoelde. Toch duurde het even voordat zijn jagers en hun vrouwen beseften dat Galeena Torka en zijn volk veroordeelde tot een zekere dood. Hij stond met zijn speer op Lonit gericht. Zijn mannen pakten hun wapens wat beter vast zodat Torka en de anderen een gevecht, als dat er kwam, niet zouden overleven. Hij lachte weer. Ze lachten allemaal met hem mee.

'Torka niet tevreden? Manaak niet tevreden?' Hij vuurde de vragen op hen af. 'Galeena redelijke hoofdman! Hij niet mensen in groep houden als ze niet tevreden zijn! Dus ga! Met je vrouwen met baby's in buik! Met je oude man die niet kan toveren! Met je manke jonge­tje! Ga heen, de stormen in van de tijd van de lange duisternis. Ga­leena geeft niet om wat je doet of waar je gaat! Galeena zal altijd in dit veilige, hoge kamp blijven!'

Ze konden zich tegen Galeena verzetten en in de grot sterven of hun geluk zoeken op de open toendra. Het laatste was de enige re­delijke keus. Aarzelend deden ze dat ook.

Manaak daalde als eerste de bergwand af, om de touwen vast te houden toen eerst Iana en daarna Lonit in de hijsstrop omlaag wer­den gelaten. Umak volgde nadat hij de nodige vloeken over Galee­na had uitgesproken. Ai krijste tegen hem als een opgehitste gans en zei dat hij zijn toverspreuken en zijn vervloekingen beter kon bewa­ren; hij zou ze vast nog wel nodig hebben voordat zijn geest in de tijd van de lange duisternis zijn lichaam verliet om met de wind mee te gaan.

Hij grauwde naar haar en trok zijn berenvacht dicht om zich heen. Hij zou de rotswand als een man afdalen, niet als een zwangere vrouw. Maar voordat hij dat kon doen smeekte een jammerende Naknaktup hem of ze mee mocht. Ze was daar niet van af te bren­gen, al weeklaagde ze toen ze van de richel omlaag werd gelaten. Torka bleef alleen tegenover Galeena staan en vroeg om mee te mo­gen nemen waar hij recht op had: de meest essentiële benodigdhe­den voor een nieuw leven. 'Ik vraag je alleen om de dingen die van mij waren voordat je naar dit kamp kwam, een paar huiden, de rib­ben om een slee te maken, de...'

'De doden hebben geen rechten, noch in dit kamp noch in enig an­der kamp. Je gaat met wat je aan hebt. Deze man geeft je je leven. Al het andere houdt Galeena zelf.'

Met de speren van iedere man van Galeena's groep op zich gericht begon Torka de rotswand af te dalen. Omdat hij graag snel bij de anderen wilde zijn, pakte hij de touwen van de katrol, zette één voet in de hijsstrop en liet zich zakken.

Op de richel stond Galeena vuil te grijnzen en Ai pakte lachend een vleesmes en begon het touw door te zagen.

'Stop!' Ninip stond op van de plek waar hij roerloos naast Torka's vuurkring was blijven zitten. Hij had in stilte toegekeken terwijl de man die zijn leven had gered door zijn vader werd vernederd. Ter­wijl hij nu naar zijn vader keek, vroeg Ninip zich langzaam af waar­om de genegenheid en achting van zo'n man ooit zo belangrijk had­den geleken. Vergeleken bij Torka was de schaduw die Galeena wierp smerig en verwrongen. Ninip was stijf en had overal pijn, maar hij stond kaarsrecht toen hij schreeuwde dat Ai van het touw af moest blijven.

Verder riep iedereen tegen haar dat ze door moest gaan met zagen. Ze keek naar Galeena en wachtte wat hij zou zeggen. Hij zei dat ze door moest gaan met haar werk. Ze gaf een gilletje van plezier en deed wat haar werd opgedragen.

Tot ieders schrik stortte Ninip zich op haar en sloeg het mes uit haar hand. Ze zakte in elkaar terwijl Galeena boos schreeuwde. 'Torka zal sterven als ze niet ophoudt!' riep de jongen. 'Dat is precies de bedoeling!' riep Galeena terug. Halverwege de bergwand hoorde Torka wat ze zeiden en zette zich af om naar de bergwand te zwaaien. De helling was bedekt met ijs, Torka probeerde zich vast te grijpen, vond een steunpunt en schop­te de hijsstrop weg. Hij verloor zijn evenwicht en klemde zich even vast totdat het steunpunt geen steun meer gaf. Met zijn gezicht naar de bergwand gleed hij een meter of zeven naar beneden voordat hij zijn val kon breken en zich hijgend vast kon grijpen. Boven hem, op de richel zag Ninip wat er gebeurde en hij zuchtte opgelucht. 'Torka heeft het leven van deze jongen gered met gevaar voor zijn eigen leven. Ninip zal Torka nu volgen! Nooit zal deze jongen Galeena nog erkennen!'

De uitdagende verklaring was de laatste die Ninip zou afleggen. Galeena wierp zijn speer uit alle macht. Hij ging recht door de rug van de jongen zijn hart in en hield pas stil toen de benen punt door zijn borst stak. Op een teken van Galeena volgden de jagers zijn voorbeeld. Door de kracht van de vele voltreffers viel Ninip van de richel af.

De nacht was gevallen. Ze hulde de verstotenen in een beschermen­de mantel van duisternis toen ze de speren uit Ninips gebroken li­chaam trokken. In stilte pakte Manaak de wapens, ze zouden het verschil tussen leven en dood betekenen in het nieuwe leven dat ze nu samen onder ogen moesten zien. Boven hun hoofd joelden Galeena en zijn volk terwijl ze stenen en afval van de richel afgooiden. Een van de jagers pakte Torka's knuppel, bedreigde hen ermee en begon toen met de katrol de rotswand af te dalen. Dat was een ver­gissing. Ais dolk had zijn werk gedaan. Het touw brak zodra de man er met zijn volle gewicht op leunde. Hij viel als een steen naar beneden en kwam ook als een steen neer.

Torka pakte zijn knuppel terug en liet de man kreunend en trillend liggen. Hij tilde Ninip op en liep met hem in zijn armen, aan het hoofd van zijn groep verstotenen, bij de berg vandaan. Zolang het donker was, zouden Galeena en zijn jagers hen niet volgen. Ze zouden geen gevaar willen lopen. Ze zouden in hun hoge, veilige kamp blijven en zich niet eens buiten de grot wagen om de geval­len jager weer naar boven te brengen zodat hij, veilig voor de roof­dieren in de nacht op de loer lagen, in de armen van zijn vrouw kon sterven.

Ze kwamen gauw genoeg. Wolven. Dat was ook wat de man riep terwijl hij naar Galeena krijste om hem te helpen. Hij bleef een he­le tijd krijsen. Noch Galeena noch de wolven trokken zich er iets van aan. Torka en zijn volk hoorden hem, en al liepen ze zonder om te kijken de vijandige nacht in, ze wisten dat zolang de wolven zich aan de man te goed deden, hun kleine groepje beschermd zou zijn tegen roofdieren.

Ze begroeven Ninip op de gletsjervlakte, in een holletje dat ze be­kleedden met wintergroene sparrentakken. Het was een heel geurig graf. Ze legden hem erin en omdat het maar klein was, rolden ze hem op als een foetus. Umak zong dankliederen voor de jongen wiens dappere geest zijn aanvankelijke nare trekken had overwon­nen, en die hun allen een levenskans had gegeven door de wapens die hij schonk en door het offer van zijn dood. Het was een plechtig moment. Naknaktup huilde ter gedachtenis aan de moeder van de jongen die niet had mogen blijven leven na­dat ze hem had gezoogd, en Lonit rouwde om iemand die de pijn had gekend van een jeugd zonder liefde. Karana was bedroefd en had er spijt van dat Ninip en hij al die tijd dat ze samen hadden ge­leefd niet één keer vriendelijk naar elkaar hadden gekeken. Ze had­den vrienden kunnen worden... op den duur. Maar nu kon dat niet meer. Ninips leven was voorbij.

Ze stapelden stenen op het grafje, om te voorkomen dat roofdieren zijn vlees zouden eten en zijn beenderen verspreiden. Niet een van hen had ooit een mens begraven. Altijd waren de beenderen zo neergelegd dat ze naar de hemel konden kijken, maar op de een of andere manier had dat nu niet juist geleken. Op de toendra was de bovenlaag te dun om een graf te kunnen graven en de eeuwig be­vroren grond was er bikkelhard. In de donkere schaduw van de berg leek de grond Ninips lichaam te verwelkomen. Om redenen die ze geen van allen konden beschrijven leek het goed om hem hier neer te leggen, beschermd tegen roofdieren, op de berghelling waar hij zijn leven voor hen had gegeven.

Torka pakte een van de speren. Met de dolk die hij aan zijn riem droeg, kraste hij het merkteken van de maker weg en zette zijn ei­gen merkteken erop. Daar overheen sneed hij de dubbele zijwaartse lijnen die Ninips merkteken waren geweest. Toen brak hij de speer op zijn dij en zette de stukken rechtop op het graf. 'Zodat de geesten van de berg weten dat Torka deze jongen als de zijne heeft erkend. Zodat Galeena het weet. Het is wat Ninip zelf zei. Zelfs in de wereld der geesten zou Ninip Galeena niet willen er­kennen. Ninip hoort bij Torka's groep. Voor altijd!'

Ze trokken verder. Manaak droeg Iana. De schok van de afgelopen uren hadden haar pijnen weggenomen, maar de volgende dag, in de blauwe gloed die het enige licht vormde, begonnen haar weeën op­nieuw. Bij een sterke wee brak het water waarin het ongeboren kind werd beschermd tegen de schokken van het leven en het kind kwam naar buiten schieten, zo snel dat Umak geen tijd had om ook maar één kind-kom-tevoorschijn-lied te zingen. In plaats daarvan zong hij een danklied terwijl Manaak zuchtte van opluchting en Karana zei dat de pasgeboren jongen een heel wijze man zou worden omdat hij zo verstandig was geweest om niet bij Galeena's groep geboren te willen worden.

Ze hielden lang genoeg rust om Iana door de vrouwen te laten ver­zorgen.

'We moeten hier ver vandaan gaan,' zei Manaak. 'Galeena is meest­al niet vergevingsgezind. Hij zal achter ons aankomen als hij kan. Als een roedel wolven zullen zijn jagers ons overvallen terwijl we slapen. We moeten verder gaan.'

£en dag en een hele, bijna eindeloos lijkende nacht liepen ze en rustten ze, rustten ze en liepen ze. Manaak droeg Iana tot ze vol­hield dat ze sterk genoeg was om weer zelf te lopen; en dat deed ze, al kostte het haar erg veel moeite. Toch weigerde ze toen Umak aan­bood om een draagbaar van zijn mantel van berenvacht te maken. 'Daar zit je toverkracht in, Heer der Geesten,' zei ze tegen hem, ter­wijl ze haar kind dicht tegen zich aanhield. 'Hij werkt dan mis­schien wel niet zo snel, maar het is toch wel een geweldige tover­kracht die mij deze zoon heeft gegeven.'

Twee dagen later kwamen ze bij het karkas van een grote bizon. Hij was oud en ziek geweest en het was niet duidelijk of hij een natuur­lijke dood was gestorven of door wolven was gedood. Er was maar een klein deel van opgegeten: de buik, de keel, de ogen, de tong en de bovenkant van de flank. De rest was nog heel en het was heel makkelijk om de kleine aaseters die blijkbaar net van het dier waren komen eten, weg te jagen. Van de ribben maakten ze een geraamte voor een kleine kuilhut en trokken de huid van het dier en Umaks berenvel eroverheen.

Iana protesteerde niet; ze glimlachte zelfs toen ze er dankbaar in ging liggen, beschut tegen de wind.

'We zullen allemaal in de levenschenkende warmte van Umaks to­verkracht verblijven,' zei ze.

Het begon te sneeuwen. En de sneeuw bleef vallen, een zachte sneeuwbui zonder wind, die het land bedekte en de wereld heel stil maakte... tot een vreselijk geraas de stilte verscheurde. De aarde schudde en hun tentje trilde alsof het waaide, maar er stond geen wind.

Vol angst klauterden ze uit hun tent en tuurden in het wit dat zich overal om hen heen uitstrekte. Er bewoog nergens iets. Er was ner­gens een kleur te bekennen behalve het zwart van de Machtige Berg, Galeenas berg. Ze staarden ernaar, eerst verbaasd en toen vol ontzetting. Het hele bovenste gedeelte van de berg bewoog. Door­dat de verzadigde onderlaag van puin en klei het gewicht van de nieuwe laag sneeuw opeens niet meer kon dragen, gleed de enorme, kilometerdikke laag van de ijskap weg en schoof naar beneden. Met grote, donkere stromen puin begaf de basis van de gletsjer het zodat de gletsjer er zich overheen stortte.

Terwijl Torka en zijn groepje verstotenen verstomd toekeken, werd de hele oostwand van de berg, samen met de grotachtige richel en al zijn bewoners, voor altijd begraven onder het geologische puin van eeuwen.

Karana trok zachtjes aan Umaks hand en toen aan Torka's hand. 'De berg waarschuwde ons dus echt.'

De oude man schraapte zijn keel terwijl Torka knikte. Hij trok Lonit tegen zich en zei zachtjes: 'Galeena had gelijk. Hij blijft inder­daad voor altijd in zijn hoge, "veilige" kamp.'