7
Eneela kreeg een dochter onder de Maan Van Het Brekende IJs. Simu aanvaardde het kleine meisje en noemde haar Larani als eerbetoon aan een reeds lang overleden zuster. De mensen vierden feest en de kinderen waren blij met het nieuwste lid van de stam. Maar weldra zakte de Maan Van Het Brekende IJs achter de bergen in de verte. De nachten werden kort en de dagen werden merkbaar langer. De Maan Van Het Groeiende Groene Gras stond hoog aan de lucht. Het grote dier met de slagtanden, Levenschenker, trok met zijn kinderen het prachtige dal binnen en trekvogels keerden terug naar het Verboden Land. De mensen verheugden zich over de komst van de zomer, maar Karana voelde zich niet gelukkig. Ze zagen hem vaak, een eenzame figuur die een silhouet vormde in het laatste daglicht, zijn armen ten hemel geheven, zijn hoofd achterover en zijn stem luid weerklinkend. Soms zong hij de hele nacht. Wolven en wilde honden gaven hem antwoord, maar de mensen wisten niet of Aar bij hem was.
Toen, op een dag die werd overschaduwd door zwanen die zachtjes door de lucht wiekten, kreeg Lonit weer een dochter. Ze noemden het meisje Zwaan, om de levensgeest te eren van de vogels die door de lucht waren gevlogen toen ze geboren werd.
'Zwaan?' Umak probeerde de naam uit, er niet van overtuigd dat hij hem leuk vond. 'Wil je een meisje met een lange nek en vleugels en veren?'
Torka lachte. 'Nee, we willen een meisje dat even mooi en trouw is als die mooie vogel, want wanneer de zwaan een partner kiest, is dat - net zoals bij Lonit en Torka - voor eeuwig en altijd.' Toen, op een wolkeloze ochtend waarop de mammoets naar elkaar riepen in de sparrenbosjes aan de andere kant van het prachtige dal, kreeg Mahnie weeën. Haar baby werd even snel en makkelijk geboren als de ochtendstond. Terwijl de mannen, vrouwen en kinderen van de stam zich verheugden over de volmaakte schoonheid van Karana’s eerstgeborene, verliet Torka de grot om de jonge man te zoeken.
Het werd tijd dat de tovenaar naar huis kwam.
Karana bleef doodstil staan. Wat had hem uit zijn trance gehaald? Hij wist het niet. Zijn geest was te zeer bezwaard door duistere, onduidelijke dromen. Hij schudde zijn hoofd om de dromen te verjagen. Ze verdwenen traag. Hij keek om zich heen, verbaasd over zijn omgeving en geschokt dat hij niet langer diep in slaap was, tot een bal opgerold in de luwte van een met mos bedekte steen op de vlakte.
Het was stil. Het enige geluid was dat van de wind en het onrustige klotsen van halfbevroren golven op een strand vol stenen en ijs. Het enorme, met ijs bedekte bergmeer lag achter hem. Terwijl hij zich omdraaide om het kilometers brede oppervlak af te speuren had hij een vaag onheilspellend gevoel. Dit brede, koude water straalde een duistere dreiging uit. Zijn maag verkrampte en dat gevoel werd nog sterker toen hij de hoge, verweerde zijkanten van de gletsjer zag die het meer aan de andere kant begrensde. Met een kreet van schrik sprong hij achteruit. Het prachtige dal lag recht onder hem. Nog één stap verder en hij zou zeker te pletter zijn gevallen. Hij wist dat hij dankbaar moest zijn dat hij nog leefde, maar hij voelde alleen een intense leegte.
Opeens was hij moe. Hij ging op zijn hurken zitten, met zijn armen om zijn dijen geslagen. Hij had gezocht naar de ongrijpbare toverkracht die hij als sjamaan moest hebben om daarmee Mahnies bevalling te verlichten en uiteindelijk het geslacht van hun baby te bepalen. In plaats daarvan hoorde hij het hoge, dolle gekef van honden die zich in het dal in de diepte op een prooi wierpen. Hij vroeg zich af of Aar bij hen was. Hij miste Broeder Hond en zuchtte, hopend dat het goed ging met de vriend uit zijn jeugd. Zijn keel was rauw van het eindeloze zingen. Of was het van de innerlijke stemmen van geesten die in zijn keel beten en fluisterden in de wind van zijn geest?
Je zoekt niet! Je bent niet echt op zoek! Je loopt weg van je volk wanneer het je nodig heeft, Tovenaar. Je zult nooit de toverkracht vinden!
Nooit! Die is niet weggelegd voor jouw soort... niet weggelegd voor de zoon van Navahk... niet weggelegd voor Karana, die gezworen heeft zijn eigen zoon te zullen doden, maar daarvoor terugschrikt! Die eed was zo afschuwelijk dat hij hem verstikte. Hij stond op, ademde diep de kalmerende, koude ochtendlucht in en wendde zich naar de opkomende zon. Hij huiverde ondanks de warmte van de prachtige kleren die Mahnie voor hem had genaaid. Mahnie! Ons kind zal nu wel geboren zijn! Je pijn zal nu wel over zijn! Je zult je wel afvragen waarom ik niet bij je ben! De kou in zijn hart verhardde zich tot een afschuwelijke, verstikkende bitterheid. Wees blij dat ik niet bij je ben, want wanneer ik terugkom zal ik ons kind, als het een jongetje is, van je borst wegnemen en doden. Ik moet het doen! Ook al weet ik dat het mij je liefde zal kosten en mijn plaats in de stam, als anderen het zien.
Hij hijgde, zo ongelukkig dat hij nauwelijks adem kon halen. 'Ik kan niet toestaan dat zijn geest herboren wordt!' riep hij hardop. 'Want hij zal ons uiteindelijk allemaal proberen te doden als hij de kans krijgt!'
Hij werd opeens misselijk. Heftig gaf hij eraan toe. Maar er zat niets in zijn maag behalve de gal van zijn eigen vreselijke gelofte. En daar kon hij zich niet van ontdoen, hoe hij ook probeerde.
Toen Torka hem vond, was Karana alweer op weg naar het kamp. Zijn gezicht was grauw. Hij zag er oud en ziek uit. Totdat Torka sprak. Negen woorden, negen kort geformuleerde woorden die de frisheid van de jeugd terugbrachten op het knappe gezicht van de tovenaar en tranen van vreugde uit zijn ogen deden stromen. 'Mahnie maakt het goed. Je hebt een dochter gekregen.'