Het was half november en vele weken geleden dat Osewoudt het laatst in verhoor genomen was. Op een ochtend dat Spuybroek zijn cel kwam inspecteren, sprak hij de jonge marechaussee er over aan.

— Kun je Selderhorst niet vragen of hij mij nog een keer verhoren wil?

— Waarom? Wat schiet je daar nu mee op? Dacht je soms dat er nog niet genoeg dossiers tegen jou zijn aangelegd?

— Maar er zijn tientallen kwesties die hij nog nooit besproken heeft!

— Je bent gek. Je bent een grote sufferd als je denkt dat nog meer praten helpen kan. Belastend materiaal is, raar genoeg, als kurk. Laat een met kurk geladen schip zinken en alleen de kurk komt weer naar boven, wat je ook doet.

— Toch wil ik Selderhorst spreken. Vraag hem wanneer ik weer kan komen.

Om half twaalf in de nacht werd hij uit zijn cel gehaald om bij Selderhorst te worden toegelaten.

Op het bureau van Selderhorst lagen enorme stapels dossiers, hij zelf kon er nauwelijks nog bovenuit kijken. Waarschijnlijk was het daarom dat hij opstond, zodra hij bemerkte dat Osewoudt de kamer binnenkwam.

— Zo! Ben jij daar weer! Waar kom je eigenlijk voor? Ik heb je niet laten roepen.

— Daarom juist ben ik gekomen!

— Moet ik mijn nachtrust opofferen voor jou? Dacht je soms dat ik nog niet genoeg van je afweet om je driemaal de doodstraf te laten verdienen?

— Nee, in feite weet u niets van mij af! Nooit heeft u gesproken over de feiten die vóór mij pleiten. Het vaderland is bevrijd, maar ik zit in een gevangenis tussen verraders, spionnen en zwarte handelaars. Heb ik dan geen recht op de bevrijding? Heb ik er soms niet aan meegewerkt? Heb ik de afschuwelijke moordenaar Lagendaal niet gelikwideerd?

Selderhorst stampvoette van woede.

— Godverdomme! Hoe durf je het te zeggen!

Hij wees naar de dossiers.

— Er is geen minuut uit jouw leven tijdens de Duitse bezetting of ik heb er een dossier over. Je hebt niet aan je gat gekrabd, of ik kan op de eerste wenk tien getuigenverklaringen te voorschijn toveren! Wat dacht je eigenlijk? Waarom kom je hier? Om mij aan mijn neus te hangen dat je Lagendaal hebt gelikwideerd?

Kijk in een spiegel, ellendeling dat je bent. Kijk in een spiegel en vertel mij of jij het smoel hebt van iemand die Lagendaal zou hebben durven likwideren.

Hij pakte de telefoon op en schreeuwde: — Breng een spiegel hier! Onmiddellijk!

Hij smeet de telefoon uit handen, pakte zijn stoel achter het bureau vandaan en zette de stoel voor het bureau, zodat Osewoudt hem van top tot teen kon zien. Schrijlings zat hij op de stoel, zijn armen steunend op de rugleuning. Hij droeg nog steeds hetzelfde afgedragen grijze pak, zijn ogen zagen rood van slaap, zijn wangen waren begroeid met grijze en zwarte stoppels, maar aan zijn voeten droeg hij nieuwe bruine militaire schoenen, zwaar met spijkers beslagen.

— Er is geen enkel bewijs dat jij Lagendaal hebt gedood! Alles wat daarover bekend is, stamt uit Duitse bron. Hoe kunnen wij daar geloof aan hechten? De Duitsers, die jou door hun eigen handlangers uit het ziekenhuis Zuidwal hebben laten ontvoeren, om je als lokvogel op de illegaliteit los te laten, zouden die de waarheid spreken als het erom gaat vast te stellen of jij Lagendaal hebt vermoord? Veel waarschijnlijker is het dat ze het zelf gedaan hebben, misschien vroeg hij teveel geld. Mogelijk is het ook dat Annelies van Doormaal het gedaan heeft. Dat arme meisje dat door de Duitsers gearresteerd is met een foto van jou in haar zak! Wat de Duitsers omtrent de dood van Lagendaal hebben vastgesteld, interesseert ons geen zier.

— Maar het zoontje van Lagendaal dan?

— Het zoontje van Lagendaal heeft verteld dat jij hem meegenomen hebt in de trein naar Amsterdam, samen met Annelies van Doormaal. Annelies van Doormaal is onderweg gearresteerd en jij hebt dat kind ergens in de kou laten staan, ik geloof op het Rokin. En trouwens, al is het waar dat jij Lagendaal gedood hebt, hoe wil je daarmee Dorbeck te voorschijn toveren?

— Er zijn mensen genoeg die Dorbeck hebben gekend. Ze kunnen niet allemaal dood zijn en al zijn ze dood, dan zullen ze voor hun dood met anderen over Dorbeck hebben gepraat.

— Wie zouden die mensen zijn?

— Bij voorbeeld de mensen met wie samen ik de aanslag in Haarlem gepleegd heb, op de Kleine Houtstraat nummer 32.

— Aha! Aha! Eindelijk!

Selderhorst sprong op van zijn stoel, de stoel wankelde ervan.

— Eindelijk is meneer zo ver dat hij daarmee voor de dag komt! Kleine Houtstraat 32! Laat ons horen wat hij daarover te vertellen heeft.

— Dit was een van de eerste opdrachten van Dorbeck. Een paar dagen tevoren kwam hij bij mij in mijn sigarenwinkel in Voorschoten. Weet u niet meer? Die politieagent met wie ik praatte toen wij het uniform hebben opgegraven, heeft hem gezien.

— Hij heeft gezien dat er licht bij jou brandde, verder niets.

— Hij heeft gezien dat er iemand bij mij het huis uitkwam. Dorbeck was bij mij geweest; hij had mij een pistool gegeven. Enige tijd daarvoor had hij mij een paar leica-films gestuurd om te ontwikkelen. Ik had die leicafilms ontwikkeld, maar er stond niets op.

— Zo, stond er niets op? Weet je het zeker? Hoe kon je dat zien in je donkere kamer?

— Ik had geen donkere kamer.

— Had jij geen donkere kamer? Ga verder met je verhaal.

— Er stond niets op die leicafilms. Dorbeck kwam bij mij en vertelde mij dat die films hem en zijn vrienden in handen gespeeld waren door de Duitsers, door provocateurs van de Duitsers. Hij had besloten deze mannen te likwideren. Daarom had hij een afspraak met ze gemaakt in een huis in Haarlem, Kleine Houtstraat 32. Ik moest meedoen.

Ik heb meegedaan. We waren met ons drieën, Dorbeck, Zéwüster en ik. Dorbeck bleef buiten de wacht houden. Zéwüster en ik gingen naar binnen. We werden ontvangen in een achterkamer door drie personen. Deze hebben wij onmiddellijk neergeschoten.

— Juist, zei Selderhorst en trok een dossier uit een van de stapels. En weet je ook hoe die personen heetten die je neergeschoten hebt?

— Nee, dat heb ik ze niet eerst nog even gevraagd.

Selderhorst sloeg het dossier open en bladerde er even in.

— Ik weet dat dan wel, hoe die mensen heetten. Het waren Olifiers, Stoffels en Knijtijzen. Gaat je geen licht op?

— Hoe kunnen die namen mij nu iets zeggen?

—O nee? Dan zal ik jou wat zeggen! Olifiers was volkomen te goeder trouw, Stoffels en Knijtijzen waren handlangers van de Gestapo. Olifiers wist dat niet, maar dat kon hij niet helpen. Waarom is Olifiers ook doodgeschoten?

— Hoe kon ik weten dat Olifiers te goeder trouw was?

— Dan zal ik je nog meer vertellen. Olifiers was de man die de films opgenomen had. Er had wel degelijk iets op die films gestaan. Het waren foto's van geheime Duitse documenten. Maar toen de foto's ontwikkeld waren, stond er niets op. Hoe kwam dat? Daar moet jij meer van weten! Heb jij die films ontwikkeld, ja of nee?

— Ik heb ze ontwikkeld, dat is waar.

— Heb je ze goed ontwikkeld, volgens de voorschriften?

— Ik had geen donkere kamer.

— Aha, je had geen donkere kamer. Je hebt dus misschien een fout gemaakt, waardoor er niets op die films gekomen is. Heb je daarvan mededeling gedaan toen je de films opstuurde? Heb je er een briefje bij gedaan en geschreven: er staat niets op, maar dat ligt misschien aan mij?

— Nee.

— Toen je hoorde dat die mensen gelikwideerd zouden worden omdat er niets op de films stond, heb je toen nog je mond niet opengedaan?

— Nee, ik heb niets gezegd. En waarom niet? Omdat Dorbeck mij vier dagen tevoren twee boodschappers gestuurd heeft die zeiden dat ik geen moeite voor die films hoefde te doen, want dat er niets opstond.

— Dorbeck, alweer Dorbeck!

— Dorbeck weet hoe alles precies gegaan is. Want al heeft er dan wèl wat op die films gestaan, dat neemt niet weg dat Stoffels en Knijtijzen terecht gelikwideerd zijn. U zegt zelf dat het handlangers van de Gestapo waren.

— Maar Olifiers was te goeder trouw en Zéwüster heeft verklaard dat jij, juist jij, het geweest bent die op Olifiers heeft gevuurd!

— Leeft Zéwüster dan nog?

— Hij is later door de Duitsers gepakt en gefusilleerd. Maar ik heb hier de verklaringen die hij voor de Duitsers heeft afgelegd. Zéwüster heeft verklaard dat hij jou al onmiddellijk niet vertrouwde. Zéwüster heeft zelfs verteld dat hij jou later nog eens is tegengekomen, in de Universiteitsbibliotheek in Amsterdam. Hij had de indruk dat jij hem had geschaduwd. Zéwüster studeerde voor accountant. Hij dacht: wat doet een jongen van die soort in een universiteitsbibliotheek? Hij kan hier alleen maar gekomen zijn om mij te zoeken.

— Wat hebben de Duitsers daarover gezegd?

— Die hebben gezegd dat jij hun alles al verteld had.

— Dat hebben ze gezegd om Zéwüster te misleiden en tot bekennen te brengen.

— Jij was al dikke vriendjes met Ebernuss.

— Zéwüster heeft gelogen, zei Osewoudt, hij heeft misschien gelogen om mij te redden. Want de man die ik heb doodgeschoten, was Knijtijzen. De Duitsers hebben de kogels uit zijn lichaam gehaald en onderzocht. De kogels waren afkomstig uit mijn pistool. Selderhorst smeet het dossier op het bureau, maar het bleef niet liggen, het raakte een stapel andere dossiers die het meesleurde in zijn vaart. De hele stapel viel op de grond met een klap en schoof over de vloer tot een grote veelkleurige waaier uiteen.

Selderhorst trok zich er niets van aan en ging weer schrijlings op zijn stoel zitten, zijn onderarmen op de leuning en zijn hoofd op zijn handen: — Vertel me maar eens, Osewoudt, hoe zag die man op wie je gevuurd hebt eruit? Weet je dat nog? Denk eraan dat je niet liegt, want die mensen waren niet onmiddellijk dood en hebben nog verklaringen kunnen afleggen voor ze overleden.

— Het was de man die de deur voor ons opengedaan had, een man met een rood, kaal hoofd. Hij stond links naast mij. Ik had het pistool in een opgerolde badhanddoek die ik voor mijn borst hield.

—Verdomme! zei Selderhorst en stond weer op, nou goed, dan is het Knijtijzen geweest. Wat dan nog?

Osewoudt snakte naar adem, zweet droop van zijn gezicht.

Een paar minuten zaten ze elkaar aan te staren zonder iets te zeggen.

Toen werd er op de deur geklopt.

— Ja! riep Selderhorst.

Er kwam een bewaker binnen met een kleine spiegel waar het weer in zat.

— U heeft om een spiegel gevraagd?

— Jawel! Hou die spiegel eens voor het gezicht van die vent daar.

Gehoorzaam ging de bewaker voor Osewoudt's stoel staan en hield de spiegel omhoog.

Was dit een gezicht waarin ooit iemand enige gelijkenis met Dorbeck had kunnen ontdekken?

Hij zag er uit als een kantoorjuffrouw die weet dat zij nooit een man zal krijgen, een jaar of dertig oud en hij was toch pas vier en twintig. Hij had geen neus, maar een neusje, aan het eind opwippend en met brede, dunne neusvleugels. Zijn ogen maakten ook in ruststand de indruk dat zij samengeknepen waren, en toch waren het niet de ogen van iemand die zich inspant iets scherp te zien, maar de ogen van een bijziende, ogen waar niets van uitging, die niet eens konden lachen. Het wittige, dunne vel eromheen, was gerimpeld en zijn mond, met de dunne bovenlip en de volkomen onzichtbare onderlip, zag eruit of hij tot niets dan machteloos kwaadspreken in staat was. Hij trok zijn voorhoofd op, het rimpelde maar bleef glimmen, met de witte glans van een porceleinen wasbak. En dan die dunne afstaande oren, zelfs nu nog roze en dan dat zijdeachtige witte haar, zelfs nu nog wit, hoewel lang niet gewassen en piekerig. Die wangen, glad als een kinderbil en nog altijd bol, die kin zo week of er geen kaakbeen onder zat.

Op de koop toe een kuiltje in het midden van die kin.

Hij duwde de spiegel weg en zei:

— Maar heeft u die foto dan niet, die de Duitsers indertijd verspreid hebben met mijn naam erbij? Dat was niet mijn portret, het was het portret van Dorbeck. Aan die foto kunt u toch duidelijk zien dat Dorbeck een ander was dan ik. U zou toch kunnen proberen Dorbeck te zoeken met die foto in plaats van met de mijne?

— Dacht je dat wij die foto niet bezaten? Wij hebben hem aan twintig deskundigen laten zien met jouw foto ernaast en van de twintig hebben achttien verklaard dat allebei de foto's dezelfde persoon voorstelden.

Wat zouden wij ermee opschieten ook nog die foto een keer te publiceren? Hoogstens zouden er nog meer mensen op de proppen komen die Egbert Jagtman hebben gekend, maar wat schieten wij daarmee op?

Want Egbert Jagtman is de officier geweest die in Rotterdam in mei 1940 die twee Duitsers heeft laten executeren tijdens het bombardement. Bij de eerste oproep in de krant is hij zich gaan melden bij de Duitsers. Hij heeft gezegd: Hier ben ik! Jullie kunnen met mij doen wat jullie willen, maar ik heb er geen spijt van! Ik ben een Nederlands officier. Tijdens het bombardement waren de Duitse linies nog een eind bij Rotterdam vandaan, ik had het recht iedere Duitser die zich achter de linies bevond te laten neerschieten als een franctireur, kan mij niet schelen of hij met een parachute naar beneden gekomen is of niet. Ik heb met jullie moderne overvalstechniek geen bal te maken.

Dat heeft Egbert Jagtman verklaard, het staat in de dossiers.

Selderhorst wees achter zich.

— Wat is er met Egbert Jagtman gebeurd? vroeg Osewoudt.

— Ze hebben hem zonder vorm van proces naar een concentratiekamp gestuurd. We kunnen niet bewijzen dat het lijk dat wij in Oldenburg gezien hebben het lijk van Egbert Jagtman is, maar dat Egbert Jagtman niet meer leeft, staat vast.

— En als hij nu eens zich aan mij heeft voorgedaan als Dorbeck en als hij nu eens uit Duitsland ontvlucht was, zodat hij zich toch tot het eind van de oorlog in Nederland kon vertonen?

— Praat geen onzin! Wanneer heb jij Dorbeck het eerst ontmoet? De 10e mei 1940 ja of nee?

—Ja.

— Noemde hij zich toen Dorbeck? -Ja.

— Wat voor reden zou Jagtman hebben gehad zich als Dorbeck voor te stellen in de eerste de beste sigarenwinkel in Voorschoten waar hij toevallig naar binnen stapte?

— Het was misschien een fantast.

— Nonsens. Jij bent een fantast. Want bij die schietpartij in Haarlem, was Dorbeck daarbij ja of nee?

— Hij was erbij, hij stond buiten op wacht.

— Zo. Die schietpartij vond plaats op de 23e juli 1940. Ja of nee?

—Ja.

— Heel goed. Maar wij weten dat Egbert Jagtman zich de 20e juli bij de Duitsers heeft aangemeld en dat hij twee maanden later naar Duitsland is getransporteerd. Derhalve: de 23e juli zat Egbert Jagtman in de gevangenis. Dus: de persoon die jij op de 23e juli in Haarlem hebt gezien, was in geen geval Egbert Jagtman. Geloof je mij nu?

— Wel godverdomme! Heb ik soms gezegd dat Dorbeck dezelfde was als Jagtman? Ik heb nooit gezegd dat het Egbert Jagtman was. Ik heb gezegd dat hij Dorbeck heette. En als Jagtman en Dorbeck dezelfde zouden zijn geweest, hoe verklaart u dan het volgende:

Zoals ik verteld heb, gaf Dorbeck mij toen ik met hem kennismaakte een rolfilmpje dat ik voor hem moest ontwikkelen. Uit dat rolfilmpje zijn die drie ongelukkige foto's gekomen: de sneeuwpop met de karabijn, de drie soldaten met gasmaskers en de soldaat in pyjama achter een mitrailleur. Maar er was nog een vierde foto waar wat op stond.

— Waar is die dan gebleven? In al je verklaringen heb je nooit van meer dan drie foto's gewag gemaakt.

Osewoudt gaf niet onmiddellijk antwoord. Hij stak zijn duimen in zijn mond als een klein meisje en sloeg zijn ogen neer.

— Nou? Wat stond er dan op die vierde foto?

— Dorbeck stond er op met twee vrouwen. Ze stonden voor het huis Kleine Houtstraat 32. Het huisnummer was duidelijk te lezen en ook het naambordje van de straat, want het is een hoekhuis. Als Dorbeck Jagtman is geweest en Jagtman niets met dat huis en wat daar gebeurde te maken heeft gehad, waarom had Jagtman zich dan voor dat huis laten fotograferen?

— Ik moet eerst weten waar die foto is, voor ik wat zeg.

— Er is een ongelukje gebeurd met die foto. Toen ik hem uit de ontwikkelaar haalde, kwam mijn moeder binnen en draaide het licht op. Ik draaide het licht onmiddellijk weer uit, maar de foto was bedorven, hij was helemaal zwart geworden.

— Ach wat een pech! Hoe kan iemand zo'n strop hebben! De enige foto waar Dorbeck op staat... en die is nou juist bedorven.

— En toch zweer ik bij alles wat mij heilig is, dat hij bestaan heeft.

— Zweren kost geen geld, behalve als je ermee naar de dokter moet. Luister eens, sukkel, als er maar één foto was waar iemand op stond die met enige mogelijkheid Dorbeck wezen kon, zou ik mijn oordeel over jou opschorten.

— Maar zo'n foto bestaat! Ik denk er nu pas aan! Ik heb een foto gemaakt de dag nadat Dorbeck mij bevrijd had, de ochtend van de 6e april, in het huis van de Bernard Kochstraat! Wij staan er samen op, voor een spiegel!

— Zo? En waar is die foto dan?

— Ik ben mijn Leica kwijtgeraakt tijdens mijn vlucht. Ik had een schoudertasje waar hij in zat. Dat ben ik onderweg kwijtgeraakt.

— Christus, wat een slaap heb ik. Het wordt hier iedere nacht drie uur voor ik naar bed kan. Als je mij belooft nu op te houden met zeuren, zal ik proberen of die Leica nog ergens te vinden is.

— U stuurt mij met een kluitje in het riet. Wat denkt u wel? Die Leica is allang bij een Canadese soldaat geruild tegen sigaretten. Die komt nooit meer tevoorschijn. Al zou hij tevoorschijn komen, dan zou toch die film er niet meer in zitten.

Selderhorst stond op, kreunend van slaap en nam een papier en een potlood van zijn bureau.

— Hoe zag die Leica eruit?

— Ik weet zelfs het nummer nog precies, zei Osewoudt. Het was een Leica III, nummer 356789 en de lens die er op zat was een Summar nummer 222456.

Selderhorst schreef de nummers op het papier en hield toen het papier voor Osewoudt's neus.

— Zo goed?