Pas 's avonds om half negen gaf Labare hem verlof de straat op te gaan.
— Eigenlijk zou ik je helemaal binnen moeten houden, want ik heb een gevoel alsof jij buitenshuis een gevaar bent, maar ik heb hier een andere gast gehad en die is aan het malen geslagen van het aldoor in huis zitten. Dat was nog veel gevaarlijker voor ons.
Osewoudt had tien films ontwikkeld en verdund, tien uur achter elkaar gewerkt. Hij had niet eens echt gegeten, wel zo nu en dan onder het werk door een stuk brood.
Zoet rook de buitenlucht. Hij herinnerde zich niet ooit geroken te hebben dat de buitenlucht zo zoet was. Hij ademde diep in om de laatste rest van de chemicaliënstank en de sigarettenrook uit zijn longen te verdrijven.
Tien minuten later belde hij aan de smalle kapperswinkel. Er hing nu ook voor het raam in de deur geen gordijn. Zo zag hij Marianne al in de verte aankomen. Zij droeg geen witte jas, maar een witte blouse en een donkere rok.
Hij gaf haar een hand, en twijfelde: ik zou haar een zoen willen geven, maar hij deed het niet.
— Dag Filip.
Zij haalde haar neus een paar maal geruisloos op, hij zag alleen haar neusvleugels bewegen.
— Je ruikt naar formaline.
— Jij ruikt naar parfum. Ik weet alleen niet naar welk, ik heb geen verstand van parfum.
— Cuir de Russie. Formaline herinnert mij aan de snijzaal.
— Dan doe ik er misschien verkeerd aan met je mee te lopen, zei Osewoudt, terwijl hij achter haar aan een trap op ging. Ik hoop niet dat je je straks vergist.
— Daarvoor zie je nu ook weer niet bleek genoeg.
Toen vroeg hij:
— En hoe is het afgelopen? Ben je naar Amsterdam geweest? Heb je die boodschap overgebracht zoals ik je gevraagd had?
— Ja natuurlijk.
Zij gingen een warme kamer binnen, klein, maar toch niet smal, toch min of meer vierkant.
— Wie heb je gesproken? Die meneer Nauta zelf?
— Ja hoor. Er was niets aan de hand.
— Niets aan de hand zeg je? En die telefoon dan?
— Die meneer Nauta zei dat hij zelf de telefoon heeft laten wegnemen, omdat hij geen zaken meer wil doen. Hij wil zijn veren niet verkopen aan de Duitsers, hij wil niet dat moffenhoeren met zijn veren op haar kop lopen. Ach Filip, wat sta je daar verbaasd van te kijken. Ik vond het een aardige koppige oude heer.
Marianne begon te lachen, stak haar handen uit en knoopte zijn overjas los.
Osewoudt zei: — Laat maar, maakte zelf de onderste knoop los en legde de jas over een stoel.
— Waarmee heb je je bij hem geïntroduceerd?
— Nou, net zoals jij mij gezegd had. Ik zei: ik kom u de groeten brengen van Henri. Ik heb een envelop bij mij voor Elly. Zo had je het toch bedoeld? Dat heb je toch tegen mij gezegd, dat ik dat moest zeggen?
— Ja, heel goed. En heb je Elly ook gezien?
— Nee, ze was al een paar dagen weg, zei die meneer Nauta. Hij heeft het mij uitgelegd hoe dat kwam. Ze was daar maandagavond gekomen, met een neef van hem en die neef was getrouwd met een dochter van hem. Toestanden! Hij vertelde mij dat zijn dochter veel ouder is dan die neef, ik kreeg de indruk dat hij niet gesteld was op die dochter, hij vond haar een serpent en hij kon het dus wel begrijpen dat zijn neef er met een ander vandoor was gegaan.
— Hoe heette die neef?
— Dat vertelde hij niet. Wat kan jou dat nou schelen?
— Och niets. En toen? Toen kwam die neef daar bij hem met die Elly?
— Ga toch zitten. Je hebt toch geen haast? Ik krijg hier nooit visite.
Osewoudt ging zitten. Marianne liet zich op de divan vallen. Zij trok haar benen onder zich en bleef ze vasthouden met haar hand. Hij zag dat zij mooie kousen aanhad, hij bekeek haar nog eens goed, zij zag eruit of zij zich mooi gemaakt had voor hem. Voorzichtig snoof hij haar parfum op, Cuir de Russie.
— En die meneer Nauta wist niet wanneer Elly terug zou komen?
— Nee. Het zat dus zo. Hij zei: ik heb geen vooroordelen, ik vond het goed dat die twee bij mij overnachtten, ik zou niet geweten hebben waar ik ze naartoe had moeten sturen. Het was al bij elven toen zij kwamen. Maar ik had ook weer geen zin, zei hij, om ze wekenlang bij mij te laten logeren. Dat kon hij niet doen tegenover zijn dochter, vond hij.
De neef is de volgende ochtend vrij vroeg weer vertrokken. Het meisje is daar gebleven. Ze is het huis niet uitgeweest. 's Avonds om elf uur was de neef nog niet teruggekomen. Het meisje is toen bij Nauta gaan aankloppen om te vragen of de neef, d.w.z. de schoonzoon — ik weet tenslotte ook niet hoe ze zich heeft uitgedrukt — enfin, ze heeft gevraagd of die jongen nog wat had gezegd. Wanneer hij zou terugkomen.
Bij die gelegenheid heeft Nauta haar deelgenoot gemaakt van zijn gevoelens. Hij heeft gezegd dat hij geen vooroordelen had, maar dat er grenzen waren. Die man had geen vooroordelen, dat heeft hij mij wel honderd maal verteld! Goed, geen vooroordelen dus, maar wel grenzen, hoor! Het arme kind heeft daar haar conclusie uit getrokken en is de volgende ochtend verdwenen.
— Hij heeft haar zonder persoonsbewijs de straat op gestuurd?
— Ja, dat denk ik. Ze zal die man niet verteld hebben dat ze geen persoonsbewijs had, weet ik het. Waar maak je je zenuwachtig over?
— Waarom zal ik niet zenuwachtig zijn als ik mij uitsloof een goed persoonsbewijs voor iemand te krijgen en ze verdwijnt zomaar, zonder iets?
— Natuurlijk, dat is vervelend.
— Wat heb je met het persoonsbewijs gedaan? Het toch aan hem overhandigd?
— Nee, zo dom ben ik niet. Ik heb hem ook niet verteld dat die Elly zonder persoonsbewijs rondliep. Want de mensen zijn slecht en hoe slecht ze zijn dat merk je pas onder een Duitse bezetting zoals nu. Denk je ook niet, Filip? Ik dacht, als ik die man dat vertel, dat ze geen persoonsbewijs heeft, belt hij misschien de politie op! Vooroordelen of geen vooroordelen! Of hij laat het zich ontvallen tegenover die dochter en dan zal die dochter ...
Osewoudt haalde diep adem en zei:
— Het is heel verstandig dat je daarover niets hebt gezegd. Heb je die andere mededeling nog geplaatst, ik bedoel dat Ria en haar schoonmoeder gearresteerd waren?
— Nee, je had gezegd dat ik dat alleen moest vertellen als er met de telefoon iets bijzonders aan de hand was. Het was dus in dit geval niet nodig.
— Het was anders niet zomaar een wachtwoord, mompelde Osewoudt.
— Wat zeg je?
— Ik zei niets.
— Jawel, je zei iets. Heb ik het soms niet goed gedaan? Maar ik weet zeker dat ik precies gezegd heb wat jij zei dat ik zeggen moest! Ik heb mij niet vergist! Ik ben heel nauwkeurig in die dingen.
—Ja.
— Geloof je mij niet?
— Maar natuurlijk geloof ik je.
— Zeg, Filip, heb jij die Elly misschien gekend?
— Nooit gezien. Waarom vraag je dat?
Marianne liet een ogenblik haar hand omduikelen met de palm naar boven, legde hem daarna weer op haar been: — Dan zou je mogelijk kunnen nagaan waar zij gebleven is. Nietwaar?
Osewoudt stond op van zijn stoel. Hij keek naar drie Japanse kopjes die op een dressoir van bruin eikenhout stonden, hij keek naar het plaatje dat erboven hing: De Moeder van Whistier, compleet met prozagedicht eronder. Zo, zo, oom Bart, jij hebt haar er uitgezet, dacht hij. Zonder vooroordelen de mist ingestuurd.
— Zeg Filip, weet je wat ik denk?
Hij liep naar haar toe en ging naast haar zitten op de divan.
— Wat denk je?
— Je bent een aardige jongen, maar het is toch zo duidelijk als het maar kan! Ze is natuurlijk naar die neef toegegaan, die neef van Nauta, die neef annex schoonzoon! Ze wist natuurlijk waar hij was!
Osewoudt barstte nu in lachen uit, aldoor denkend: ik moet niet lachen, ik moet nu niet lachen, hij probeerde zich voor te stellen hoe Elly ergens stond, door Duitse politiemannen omringd, haar handen omhoog. Maar hij kon zijn lachen niet bedwingen. Alleen met de grootste moeite lukte het hem te zeggen:
— En als zij dan onderweg aangehouden is, zonder persoonsbewijs?
—Och kom, het was natuurlijk vlakbij. Die neef heeft daar ergens een kamer gehuurd! Waar zou ze anders naartoe wezen? Het is er daar echt een buurt voor om een kamer te huren. Ze zal heus wel een ander persoonsbewijs krijgen.
Marianne voelde achter haar rug en haalde haar tasje te voorschijn. Het persoonsbewijs van Elly nam zij eruit. Zij hield het op een vrij grote afstand voor zich en bekeek de foto.
— Het is anders geen mooi meisje.
— Nee? Osewoudt pakte het persoonsbewijs beet, terwijl Marianne het bleef vasthouden. — Ik heb haar niet zo goed bekeken, zei hij. Marianne's duim en zijn duim parallel ernaast. Daartussenin het portret van Elly.
— Zij heeft een dom gezicht.
— Ja, en zo opgeblazen.
— In haar ogen is niets dat op enig gevoel voor humor
wijst.
— Niet zoals in de jouwe.
Marianne trok haar wenkbrauwen op.
— Zeer complimenteus. Ik hoop maar dat je gelijk hebt.
— Hoezo?
— Wat zou ik moeten beginnen zonder gevoel voor humor? Maar heus Fiüp, soms ben ik bang dat ik het kwijtraak.
— Och kom, zei hij en zijn hoofd lag al bijna op haar schouder, ons gevoel voor humor moeten wij nooit kwijtraken!
Hij liet het persoonsbewijs van Elly los en Marianne legde het naast zich neer op de divan. Hij gaf haar een kus op haar slaap, hij bewoog zijn neus heen en weer in de haren boven haar oor. — Wij moeten nooit ons gevoel voor humor verliezen, zei Osewoudt, het voornaamste hulpmiddel daarbij is: zorgen dat je niet te veel van andere mensen afweet.
— Daar heb je groot gelijk in. Het is trouwens onbegonnen werk veel van andere mensen af te weten.
Zij liet toe dat hij haar hand vasthield.
— Vooral in een tijd als deze, zei hij. Er kan niets dan ongeluk uit voortkomen als je veel van een ander afweet. Het beste zou het wezen als iedereen zijn naam veranderde.
— Och Filip, maar dat zou ik niet goed vinden als jij je naam veranderde. Ik vind Filip een aardige naam. Filip...
Hij leunde nu met zijn hele gewicht tegen haar aan en zij gaf langzaam mee. Toen vroeg hij:
— Ik hoop dat je niet alleen mijn naam aardig vindt.
Zij begon te lachen, haar lippen trokken bevend weg
van haar verrukkelijke tanden en toch was er iets geringschattends in die lach, alsof zij wilde zeggen: hoe kun je zulke domme dingen denken. Of misschien wel: het is alle mannen om hetzelfde begonnen. Met zijn hoofd drukte hij haar hoofd in de kussens, zijn lippen op haar lippen en zijn tong vond de warme zachtheid van haar mond. Zijn hand gleed in haar zij onder haar blouse en hij voelde haar ribben onder een dun hemd. Zij draaide haar hoofd weg en zei: — Eigenlijk moest ik nu zeggen dat je te hard van stapel loopt, maar wie weet wat er morgen gebeurt.
Hij schoof zijn hand omhoog en omvatte haar borst.
— De tijd gaat zo snel dat wij wel hard van stapel moeten lopen om hem bij te houden, zei hij.
Hij sloeg zijn benen van de divan en ging rechtop zitten. Mij voelde zijn ogen klein worden, zijn oren suisden.
— Ik verlang naar je, zei hij, greep haar hand en drukte die tegen zijn kruis, zonder precies te weten wat hij deed.
Marianne bleef glimlachen, maar het was nu eerder een treurige glimlach. Toch zei ze:
— Wie weet, misschien kan je verlangen bevredigd worden.
Voor zijn geestesoog rees hij op als een geweldige figuur, demon en heros, of minstens een sprookjesprins.
Hij knoopte haar blouse los en haar rok. Zij liet zich helemaal uitkleden, maar zelf kleedde hij zich niet uit. Zo lag hij boven op haar en dacht, zij is naakt maar ik ben gepantserd gebleven. Wat zou ik moeten beginnen als ik niet gepantserd was. Hij lichtte zijn hoofd op om naar haar gezicht te kijken. Haar ogen waren van opwinding half gesloten, maar haar mond was halfopen en glimlachte nu alsof zij medelijden met hem had. Hij wilde dit niet zien, drukte zijn mond op die glimlach en stootte zijn tong tussen haar tanden. Zo was het of hij haar lichaam gevangen hield tussen twee haken, of tussen twee polen van een batterij en een stroom van hoog voltage joeg hij door haar lichaam zodat het in een krampachtig schokkende beweging kwam en zij kreunde als een gemartelde.
Zij lag met haar rug naar hem toe. Hij zat voorovergebogen op de divan en bracht zijn kleren in orde. Het persoonsbewijs van Elly was op de grond gevallen. Hij raapte het op en stak het in zijn zak.
Toen Het hij zich half over Marianne heenvallen en gaf haar een kusje op haar stuit.
— Je hebt heel mooie billen.
Zij draaide zich naar hem toe.
— Ja? Noem eens alles op wat je mooi vindt aan mij.
Hij keek, hij bekeek haar van onder tot boven. Zijn ogen
gingen plotseling wijd open en hij lachte.
— Hé! De kleur van jouw haar is dus ook niet echt! Ik had werkelijk niet gedacht dat jouw haar gebleekt was.
— Nee?
— Vond je dat zwart haar je niet mooi stond?
Hij legde zijn hand op het haar dat zijn oorspronkelijke kleur nog wel bezat. De vingers van zijn andere hand het hij door haar blonde hoofdhaar glijden.
— Zwart haar zou je toch ook heel mooi staan. Heel mooi. Om te zoenen.
Hij zoende het zwarte haar, beet erin en zei: — Pas op, ik graas het af.
— Ik heb mijn haar niet gebleekt omdat ik zwart haar niet mooi vond.
— Nee? Waarom heb je het dan wel gedaan?
— Wil je beweren dat je dat niet weet? Je moet heus niet denken dat je mij alles kunt wijsmaken!
— Ik begrijp niet wat ik zou moeten weten. Trouwens, ik wil het niet eens weten. We hebben zojuist afgesproken dat het het beste is niet te veel van andere mensen af te weten.
— Ach, wat zijn we verschrikkelijk discreet! Maar bekijk mij dan eens goed, Filip en kijk mij aan en durf dan nog eens te beweren dat je niet weet waarom ik mijn haren gebleekt heb.
— Ik kan je niet zolang in koelen bloede bekijken, dat is te opwindend voor mij.
Maar zij duwde zijn hoofd weg, richtte zich op en bleef rechtop zitten.
— Meen je dat nu heus dat er niets bijzonders aan mij te zien is?
— Ja, natuurlijk! Dat is toch geen reden om kwaad te worden!
Zij begon te lachen, sloeg haar ogen neer naar haar eigen lichaam en daarna keek zij hem aan, maar hoewel zij bleef lachen, keken haar ogen zo treurig of zij eigenlijk al lang overleden was en zij mompelde:
— Kun je werkelijk niet aan mij zien dat ik een jodin ben? Had je dat niet begrepen?
Haar stem werd luider en zeer zakelijk.
— Mijn vader, mijn moeder en twee broers zijn door de Duitsers opgepakt. Ik was hier in dit huis eerst op kamers, en nu ben ik er ondergedoken. Is dat werkelijk iets wat je niet wist? Had je dat nu eerlijk niet al lang doorzien?
Osewoudt vertrok zijn gezicht tot een grijns.
— Enfin, zei hij, het ergste leed is nu voorbij.
— Hoe zo?
— Vandaag of morgen forceren de Amerikanen een doorbraak in Normandië en dan is er niets meer wat ze kan tegenhouden.
— Denk je? Al twee weken geleden hebben ze met veel poeha hun landing uitgevoerd. Groot geschreeuw dat de Duitsers volkomen overrompeld waren, dat de Westwall maar een fictie was enzovoorts enzovoorts. En wat is het resultaat?
— Je moet niet zo pessimistisch wezen. Een week is nog niet zo lang.