Evert Turlings keerde bruingebrand uit de krijgsgevangenschap terug.

— Prachtkerels zijn die Duitsers, Osewoudt! Wacht nog drie maanden en ze hebben Engeland ook verslagen! Het is het sterkste leger van de wereld! Hitier is een genie! Wie had gedacht dat hij alle krijgsgevangenen zou vrijlaten?

De zoon van de drogist nam zonder vragen een pakje sigaretten en scheurde het open.

— Ik ben helemaal bekeerd, zei hij. Wij hebben een lesje gekregen waar wij een heleboel van kunnen leren! Wij hebben gezien wat een verrotte democratie waard is. De hele bende naar Engeland gevlucht, het strijdende leger in de steek gelaten. Het is misdadig dat ze ons tegen de Duitsers hebben laten vechten zonder wapenen, zonder vliegtuigen, zonder iets. En dan, als het misgaat, zelf er vandoor gaan! Ik heb het begrepen. Er breekt een nieuwe tijd aan, alle kleine staatjes zullen verdwijnen. Wij gaan het verenigde Europa tegemoet. Een Europa onder leiding van Duitsland, natuurlijk. De Duitsers, die hebben getoond wat ze waard zijn, zij hebben recht op de leiding. Hoe meer wij Nederlanders ons met de Duitsers verbroederen, hoe beter het is. Hitier is grootmoedig. Het germaanse broedervolk heeft hij ons genoemd. Hij heeft de moed van de eenvoudige Nederlandse soldaat geprezen, hij heeft de krijgsgevangenen vrijgelaten. Aan het werk heeft hij gezegd en hij heeft gelijk.

— Ik heb geen verstand van politiek, zei Osewoudt.

— Je bent de enige niet in Nederland. Heb je dat gelezen over die officier?

— Welke officier?

— Stond gisteravond in de krant. Een officier van het Nederlandse leger heeft tijdens het bombardement op Rotterdam twee onschuldige Duitse krijgsgevangenen zo maar op straat laten fusilleren. Hoe haalt iemand het in zijn hoofd! Hitier is nog veel te grootmoedig! Maar die jongen zal er wel van lusten als hij gepakt wordt. Onschuldige krijgsgevangenen doodschieten. Zoiets kan nou alleen een Nederlander doen. Op het slagveld er bij het eerste het beste schot vandoor gaan, maar weerloze krijgsgevangenen neerschieten, dat wel. Het zal het beste voor die jongen zijn als hij zich zo gauw mogelijk aanmeldt. Want anders wordt zijn schuld op het hele Nederlandse volk verhaald.

— Wij zijn misschien geen erg mannelijk volk, zei Osewoudt en sloeg zijn ogen neer.

Turlings stak het pakje sigaretten in zijn zak en pakte de kruk van de winkeldeur.

— Ik kom nog wel eens langs! Ik breng je een paar goede artikelen uit Volk en Vaderland waarin klare taal gesproken wordt. De capitulatie is nu een maand geleden, het wordt tijd dat wij onze houding bepalen. Bezinning is het parool van onze dagen!

De deur ging open, het elektrische belletje rinkelde, Evert Turlings stapte naar buiten en het belletje rinkelde opnieuw.

Osewoudt liep juist terug naar de achterkant van zijn toonbank, toen het belletje voor de derde maal overging.

Daar stond Dorbeck. Hij droeg een lichtgrijs zomer-costuum dat eruit zag of het splinternieuw was. Hij maakte niet de indruk even klein als Osewoudt te wezen. Hij liet de deur achter zich open. Hij legde een groot pakket met een bruin papier er omheen op de toonbank.

— Bonjour, Osewoudt, hier is je pak terug.

— Dorbeck! Weet je dat je gezocht wordt? Er staat een stukje over je in de krant.

— Ze kunnen zoeken zoveel als ze willen, als ik niet gevonden wil worden, word ik niet gevonden.

— Wil je het uniform terughebben?

— Nee, laat maar.

— Jij hebt makkelijk praten, ik weet ook niet wat ik ermee beginnen moet, mompelde Osewoudt terwijl hij naar de tussendeuren liep.

Maar toen hij met het uniform over de arm terugkwam was Dorbeck verdwenen. De deur stond nog open.

Osewoudt smeet het uniform op de toonbank en liep de straat op. Maar de blauwe tram kwam juist langzaam voorbijrijden en beperkte zijn uitzicht. Hij zag Dorbeck ook niet in de tram, maar dat bewees tenslotte niet dat hij er niet inzat.

De zon scheen. Het was een mooie dag. Er liepen hier en daar wat mensen en daartussen ongewapende Duitse soldaten. Bijna leek het of er niets veranderd was, of alles altijd zo blijven zou. Misschien had Evert Turlings gelijk. Misschien was Dorbeck wel op weg geweest om zich te gaan melden. Osewoudt nam het uniform weer op, deed de winkeldeur op de knip en ging naar zijn tuintje. Met de kolenschop maakte hij een gat in de grond en hij begroef het uniform dat hij eerst in een paar kranten gewikkeld had

Pas 's avonds kwam hij ertoe het pak open te maken dat Dorbeck achtergelaten had. Zijn zondagse costuum was niet het enige wat uit het papier kwam. Er lagen twee blikken busjes bij, een bankbiljet van tien gulden en een getypt briefje: Osewoudt, ontwikkel deze films direct. Afdrukken hoeft niet. Snijd ze in stroken, doe die in een envelop en adresseer: E. Jagtman, Legmeerplein 25 III, Amsterdam-W. Doe ze uiterlijk morgenavond op de bus.

Osewoudt bekeek de blikken busjes en begreep dat het geen gewone films waren, maar zogenaamde leicafilms. Hij had er geen verstand van.

Nog diezelfde avond ging hij naar Den Haag, naar de man die het karton over het ontwikkelen en afdrukken van amateurfilms bij hem voor de deur gehangen had. Maar toen hij bij zijn huis kwam, stond er een andere naam aan de deur en bovendien deed er niemand open. Bij een andere fotograaf proberen? Hij kende er geeneen, bovendien waren ze nu gesloten. In Voorschoten zelf was de drogist Turlings de enige die zich met fotografie bezighield. Hem vragen het te doen? Met zo'n zoon?

Zo kwam Osewoudt ertoe het zelf te proberen. Toen hij nog op de H.B.S. was, had hij ook wel eens een filmpje ontwikkeld. In de kelder vond hij een rood lampje, nog van oom Bart afkomstig en een paar schaaltjes in een kist. Hij had alleen de chemicaliën nog nodig. Zelfs deze durfde hij niet bij de drogist te gaan halen. Dus ging hij de volgende ochtend op de fiets naar Leiden en vroeg zijn moeder op de winkel te passen, want Ria lag met griep in bed.

Toen hij een half uur later terugkwam, was de winkel gesloten. Zelfs de rolgordijnen voor de winkelruit en voor de deur waren neergelaten, wat hij vroeger nooit deed en sinds de Duitse overval alleen 's avonds, omdat er geen licht uit de huizen mocht komen. Hij dacht aan die Hemelvaartsdag toen hij, vijftien jaar oud, in Voorschoten was gaan kijken om iets gewaar te worden over de moord op zijn vader en de winkel er precies zo uitgezien had en met een gevoel of alles verloren was — hij wist niet wat allemaal — stak hij zijn sleutel in het slot. Zijn moeder deed open en zei dat zij hem had horen komen. Woedend begon hij de rolgordijnen op te halen, maar het touwtje van het gordijn voor de deur brak en dat bleef dus hangen.

Zijn moeder verklaarde dat zij de gordijnen neergelaten had om twee mannen buiten te houden, twee mannen die Osewoudt persoonlijk wilden spreken met een boodschap van ene Dorbeck. Zij had gezegd dat hij hier niet woonde, dat alleen zijn naam nog pro forma op de winkelruit stond. Daarna had ze de deur gesloten en de gordijnen neergelaten. — Heb ik dat niet slim gedaan jongen? Zij was hoogst opgewonden, hij moest bijna geweld gebruiken om haar naar bed te krijgen, en op de trap barstte zij in huilen uit, zeggende dat zij het had voelen komen en dat het tegengehouden moest worden, tegengehouden.

— Jij wil mij niet helpen! Jij brengt mij naar bed alsof ik ziek ben, jij gaat te gronde als je niet naar mij luistert!

Maar wat zij ook beweren mocht, er was niets bij waar hij uit kon opmaken wat die twee mannen hem namens Dorbeck hadden kunnen vertellen. Toen de boodschappers ook niet, zoals hij hoopte, 's middags terugkwamen, besloot hij dat zij waarschijnlijk alleen gekomen waren om te informeren of de films al klaar waren. 's Avonds ging hij na het eten onmiddellijk naar beneden, loste de ontwikkelaar en het fixeerzout op in leidingwater en stak zijn rode olielampje aan. Met in zijn hoofd vage noties van Duitse verdedigingswerken, geschutsopstellingen, vliegvelden, fotocopieën van geheime wapens en andere militaire geheimen, haalde hij de eerste film uit zijn blikken busje. Hartkloppingen brachten hem buiten adem, bij de gedachte aan alles wat hij met zijn eenvoudige vloeistoffen te voorschijn toveren zou en dat door de Generale Staf in Engeland zou worden bestudeerd. Maar toen hij de film begon af te rollen, brak het zweet hem uit. Hij schatte de strook op twee meter lengte. Het celluloid was zeer stug, ontsnapte telkens aan zijn vingers, kronkelde zich om hem heen als een slang.

En hoelang hij er ook mee prutste, er kwam niets te voorschijn. Zo nu en dan hield hij de stroken bij het rode licht. Er gebeurde niets anders dan dat de films die eerst melkachtig wit waren geweest, geheel zwart werden. Tenslotte hing hij ze te drogen en ging naar bed. Toen hij ze 's ochtends weer bekeek, kon hij er niets anders op bespeuren dan zwarte vlekken. Hij knipte de films aan stukken en deed die in een enveloppe, welke hij in de toonbankla legde. Maar omdat hij vermoedde dat ze waardeloos zouden zijn en hij niet aangezien wilde worden voor een man die alleen maar teleurstellingen tot ontwikkeling kon brengen, deed hij iets wat uitgelegd zou kunnen worden als een wanhoopsdaad: hij nam al zijn bedrijfskapitaal (zeshonderd gulden) uit de bank, ging naar Den Haag, en liep een fotowinkel binnen waar hij in vijf minuten een Leica kocht die hij contant betaalde. Daarmee stapte hij op de tram naar Scheveningen in de hoop militaire installaties van de Duitsers te kunnen fotograferen: luchtdoelbatterijen, kampementen en schepen die zij gereed maakten om de aanval op Engeland uit te voeren. Maar toen hij eenmaal in Scheveningen was, vond hij bijna niets dat hem interessant voorkwam. Er lagen wel een paar schepen in de haven, maar hij wist niet eens precies of ze voor de komende Duitse aanval op Engeland waren bestemd. Hij fotografeerde een paar vrachtauto's zonder te weten welk nut die foto's zouden kunnen hebben, hij nam ook een kiekje van de Duitse schildwacht die voor de gevangenis stond. De Duitser kreeg het in de gaten. Hij ging, in plaats van alarm te maken, nog strammer in de houding staan. Niet meer dan zes opnamen had Osewoudt gemaakt toen hij thuiskwam; hij voelde dat hij daarmee niets zou kunnen beginnen. De films van Dorbeck had hij de vorige dag al moeten opsturen. Ten einde raad nam hij de envelop met de verknoeide stroken uit de toonbankla, schreef erop: E. Jagtman, Legmeerplein 25, Amsterdam, plakte er een postzegel op en bracht hem naar de bus. Overdag zette hij zijn moeder in de winkel en een paar dagen lang kwam hij alleen 's nachts thuis om te slapen. Op goed geluk ging hij door met foto's maken in de omtrek, steeds zonder te weten hoe of waarvoor. Geen enkele Duitser nam notitie van hem, wat hem versterkte in de mening dat hij niet eens tot de werkelijk waardevolle objecten wist door te dringen, omdat hij nu eenmaal van militaire zaken geen verstand had. Maar in elk geval zou hij Dorbeck kunnen aantonen, dat hij geen moeite had gespaard om te doen wat hem gevraagd was. Na drie dagen voelde hij zich sterk genoeg om zich, als het moest, te kunnen verontschuldigen. Bovendien wist hij niet meer wat hij nog meer zou fotograferen (de eerste film had hij nog niet eens opgemaakt). Als zij zouden komen om hem te vragen: hoe zit dat, we sturen jou twee films met opnamen die onder levensgevaar zijn gemaakt en je weet niets anders te doen dan ze te verpesten — zou hij kunnen aantonen dat hij geld noch moeite had gespaard om de schade te herstellen. Hij bleef weer gewoon in zijn sigarenwinkel. Er kwam niemand. Een week later, op een avond, barstte een onweersbui los. Bijna tegelijk met een donderslag, hoorde hij dat er werd gebeld. Hij ging naar de winkel, maar kon niet zien wie er voor de deur stond. Op goed geluk deed hij open, tegelijkertijd de schakelaar van het licht opdraaiend, die bij de deur zat. Maar het licht weigerde.

Daar stond Dorbeck in een lange regenjas, druipend van het water.

— Dorbeck, ik heb de foto's ...

Dorbeck zette zijn linkerhand op Osewoudt's borst en duwde hem naar achteren. Zijn mond was stijfgesloten, hij keek Osewoudt nauwelijks aan. Hij sloot de deur achter zich en liep onmiddellijk verder naar het donkerste deel van de winkel, achterin bij de tussendeuren.

— Waar is je vrouw?

— Ze ligt boven in bed met griep. De foto's ...

— Is er verder niemand?

— Nee, maar luister nu ...

— Het spijt me dat ik je alle moeite voor niets heb laten doen. De films waren waardeloos. Ze zijn ons in handen gespeeld door een Duitse provocateur. Er stond niks op, natuurlijk. Ik heb je nog laten waarschuwen. Ik heb twee mensen naar je toegestuurd, maar je moeder wilde ze niet binnenlaten. Weet je dat?

— Ja, maar...

— Ik heb weinig tijd. Ik heb je nodig. Je moet zorgen dat je dinsdagmiddag om kwart voor drie in de stationswachtkamer van het station in Haarlem bent. Kijk uit naar mij. Ik zit aan een tafeltje met iemand anders. Hier... (Dorbeck pakte Osewoudt's hand en drukte er een zwaar voorwerp in) hier heb je een pistool. Dat neem je mee.

Buiten begon het nu ook te stormen, het werd nog donkerder in de winkel dan het al was.

— Afgesproken? vroeg Dorbeck, ik moet nu gaan.

De regen stroomde met een sissend geluid. Een bliksemstraal verlichtte de winkel, maar niet Dorbeck's gezicht, waar Osewoudt's eigen schaduw op viel.

— Zou je niet wachten tot de regen ophoudt?

— Geen tijd. Tot ziens.

Dorbeck liep achter de toonbank om naar de deur en ging naar buiten. Juist op dat ogenblik begon het elektrisch licht vanzelf te branden. Een lange rechthoek van licht viel op de zwarte straat.

Osewoudt stak zijn hoofd om de hoek van de deur en probeerde Dorbeck na te kijken, maar zag hem nergens.

— Wat heeft dit te betekenen? Weet u niet dat u verduisteren moet?

Een agent, fiets aan de hand, stond in de deur naast hem, water droop van zijn pet.

— Neem me niet kwalijk, agent, ik liet iemand uit. Het licht had ik vijf minuten geleden aangedraaid, maar het ging niet aan door een defect. Nu is het vanzelf gaan branden.

Osewoudt draaide de schakelaar om.

— Ik heb u nog niet eerder in het dorp gezien. Bent u hier pas aangesteld?

— Ja, ik ben hier pas kort, zei de agent, laat het niet meer gebeuren, meneer.

In de tramrails stond nog water van de onweersbui, maar de zon scheen. Osewoudt stond op een trapje voor de deur, bezig het gebroken touwtje van het rolgordijn te repareren. Evert Turlings kwam voorbij en wees naar het karton met de amateurkiekjes en vroeg: — Krijg je daar veel klanten voor?

— Niet zo veel. Ik doe het trouwens niet zelf. Ik moet dat karton weghalen, want de vent die het voor mij deed, is ermee opgehouden.

— Fijn!

— Waarom?

— Ik begin eerstdaags met het ontwikkel- en afdrukwerk. Mochten er klanten komen bij jou, stuur ze dan door naar mij. Zal ik jou een stukje scheerzeep cadeau doen! O nee, dat gebruik jij niet, ha, ha!

Osewoudt kwam van zijn trapje af en vroeg:

— Is dat werk moeilijk te leren? Ik heb er geen verstand van. Je moet alles in rood licht doen, word je daar niet doodmoe van?

— Rood licht zeg je? Zo was het in de tijd van je grootvader. Moderne films zijn voor alle soorten licht gevoelig, ook voor rood licht.

— Wat gebeurt er als je ze toch bij rood licht ontwikkelt?

— Worden ze zwart natuurlijk. Kan je ze net zo goed weggooien.

— Is het absoluut uitgesloten dat er nog wat van terechtkomt?

— Absoluut. Hoezo?

— Zomaar. De moderne techniek staat voor niets. Ik bedoel maar...

Evert Turlings kneep hem in zijn arm. Hij was bijna anderhalf hoofd groter dan Osewoudt.

— Wij leven in alle opzichten in een geweldige tijd, dat zul je nog wel eens merken. Ik had het er gisteren nog met Ria over. Hoe gaat het met haar? Nog in bed?

— Ze had vanochtend geen koorts.

— Ik ga haar even gedag zeggen.

Turlings wrong zich langs het trapje en liep de winkel in.