Terwijl er nog drie mensen in de rij voor hem stonden, begon hij alvast naar geld te zoeken. Hij keek in zijn portefeuille, maar er zat niets meer in. Toen begreep hij dat hij de vorige avond zijn laatste geld had uitgegeven aan de kaartjes voor Elly en hemzelf.
Hij voelde in zijn zijzakken, maar er zat niets in behalve de negentien zilveren guldens die hij haar had afgenomen. Ook iets plats en hards: haar valse persoonsbewijs.
Het zweet brak hem uit, hij keek om, er stonden minstens tien mensen achter hem. De trein zou over acht minuten vertrekken. Wat te doen? Brutaalweg betalen met de zilveren guldens? Een lokettist was betrekkelijk ongevaarlijk, die zat vastgekleefd op zijn stoel. Maar de andere reizigers die bij het loket stonden? Wat zouden zij denken als ze de klank van zilver hoorden, een gerinkel uit de tijd toen er nog geen oorlog was? Als er eens een man van de Gestapo bij stond?
Osewoudt begon te mompelen, wist zelf niet wat hij mompelde en verliet de file. Hij liep het station uit, vage gedachten in zijn hoofd... de guldens wisselen... een zwarte handelaar zoeken ... Maar waar? Hij kende niemand. Zomaar iemand aanspreken?
Een kwartier liep hij over de Nieuwendijk, maar werd door niemand aangesproken, nergens zag hij een figuur die op een zwart-handelaar leek. Tot 's middags wachten?
Weer tien minuten later was hij terug in het station. De trein was vertrokken, er stond nu niemand bij het loket „Richting Haarlem".
Hij vroeg op zachte toon in het Duits om een enkele reis Den Haag en legde voorzichtig twee zilveren gulden in het schuifje. De lokettist trok het naar zich toe, legde het kaartje en het wisselgeld erin en stak de guldens in zijn zak, in plaats van ze in zijn kassa op te bergen.
Terwijl Osewoudt de trap naar het perron opging, bedacht hij dat men iemand achter hem aan kon sturen in de trein naar Den Haag. Wat was het veiligste? Hij wist het niet meer en daarom ging hij gewoon het perron op en nam plaats in de trein.
Er gebeurde niets. De trein kwam normaal om kwart over twaalf aan in Den Haag, niemand nam notitie van hem toen hij uitstapte.
Wel rekende hij er niet op dat Moorlag er nog zou staan. Welke maatregelen zou Moorlag getroffen hebben? Ik heb hem geloof ik gezegd: als ik om kwart voor twaalf niet bij de uitgang van het station ben, is er iets mis.
Maar Moorlag stond er, scherp uitkijkend. Hij kreeg hem al in de gaten en Osewoudt knikte tegen Moorlag. Maar niet zodra had Moorlag dit gezien, of hij draaide zich om en wandelde weg, de richting uit van het Rijswijkseplein. Toen Osewoudt door de controle heen was, keek Moorlag om, zag hem, maar bleef doorlopen.
Nu niet gaan hollen. Waarom doet hij zo gek? Osewoudt maakte lange stappen. Het was duidelijk dat Moorlag hem niet ontvluchtte, integendeel, hij liet zich zonder moeite inhalen, maar zelfs toen hij Osewoudt's stappen achter zich horen moest, bleef hij niet staan.
— Osewoudt! Ik heb een half uur op je staan wachten! Ik ben een zenuwtoeval nabij.
De Duitse politie is gekomen, vanochtend om tien uur. Ze hebben Ria en je moeder meegenomen. Ze hebben je moeder en Ria in een auto geduwd. Ik stond in mijn pyama naast mijn bed. Ik zag het gebeuren uit het raam. Toen ze weg waren, ben ik naar beneden gelopen en heb je Leica gepakt. Maar terwijl ik mij boven aankleedde, kwamen ze weer terug. Ze zitten je op te wachten. Ik ben 'm gesmeerd over het dak. Later ben ik teruggegaan om te kijken. De hele buurt wist wat er gebeurde. Iedereen die de sigarenwinkel binnenstapt, wordt meteen gevangen genomen. Het is verschrikkelijk! Ik bezit niets meer, behalve wat ik hier aan heb! Straks nemen ze mijn boeken ook nog mee en boeken zijn nog wel zo moeilijk te krijgen tegenwoordig! We zijn verraden door dat meisje waar je over opbelde.
— Zeur niet, antwoordde Osewoudt, zelfs als je gewoon naar huis teruggaat, zullen ze je niet pakken! Ze hebben je met opzet laten lopen! Begrijp je dat, slimmerd? Ze hebben je met opzet laten lopen om mij te kunnen vertellen wat er was gebeurd!
Het was een onzinnige veronderstelling, het nut van Moorlag's rol in deze geschiedenis zou geen enkele Duitser inzien. Moorlag hadden ze alleen maar bij vergissing laten lopen. Als Moorlag niet aan het station gestaan had, wat zou ik dan anders hebben kunnen doen dan naar Voorschoten gaan — en gegrepen worden?
Maar Moorlag geloofde het direct.
— O ze zijn verrekt listig! Nu begrijp ik het! Ze hebben gedacht dat jij, als ik je vertelde dat je moeder in de gevangenis zat, zelf onmiddellijk naar hen toe zou komen, uit eigen beweging. Ze willen je vangen door middel van je moeder!
— Niet door middel van Ria! Osewoudt lachte. Heb je die Leica daar?
Moorlag stak zijn hand in zijn zak en wrong het fototoestel met moeite eruit. Een witte enveloppe die hij tegelijkertijd omklemd hield, verfrommelde daarbij enigszins.
— Wat is dat voor een brief? Ook voor mij?
— Ja, die lag gisteravond op de mat.
Osewoudt liet het fototoestel in zijn jas verdwijnen en voelde met duim en wijsvinger voor hij de enveloppe openscheurde. Er zat geen brief in, maar iets dat veel kleiner was dan een opgevouwen velletje papier, kleiner was het dan de enveloppe. Hij scheurde de enveloppe open. Er kwam een foto uit, formaat 6 bij 9 centimeter. Op de foto stonden naast elkaar drie soldaten in de uniform van het Nederlandse leger, gasmaskers voor hun gezichten, de armen om eikaars schouders geslagen.
Op de achterzijde van de foto stond, in met potlood geschreven drukletters:
Bel op Amsterdam 38776, zaterdagmiddag 5 uur. Dorbeck.
Hij stopte de foto in het borstzakje van zijn colbert en voelde dat daar ook de foto nog zat die Elly hem had gegeven. Als ik er nu nog een terugkrijg, heb ik die rot-foto's weer alle drie, dacht hij; nog een: een soldaat in pyjamabroek, bovenlijf bloot, achter een luchtdoelmitrailleur.
— Zeg, zei Moorlag en greep hem bij zijn arm, ik blijf natuurlijk bij je. Ik wil je helpen met alles.
Osewoudt keek langs zijn eigen lichaam naar beneden: links puilde hij uit, daar zat de Leica en hij meende dat hij rechts ook uitpuilde, want daar zat het pistool. Hij voelde in zijn borstzakje, haalde de foto's tevoorschijn en prentte zich het telefoonnummer dat op de ene stond goed in het hoofd. 38776. Daarna verscheurde hij de foto's in kleine snippers, stak de straat over en gooide ze in het water van het Zieken.
— Je moet je vermommen, zei Moorlag. Dat is het beste. Kun je je snor niet laten staan?
— Nee. Ik heb geen snor.
— O neem mij niet kwalijk. Wil je mijn bril?
— Goed, geef mij jouw bril.
Zij gingen in een portiek, uitkijkend of er geen voorbijgangers in de buurt waren. Moorlag nam de bril af. Osewoudt zette hem op. Alle rechte lijnen werden bol en mistig, de kleuren van de bestrating, de huizen, de daken en
de hemel vloeiden in elkaar als plassen waterverf. Wanneer hij zijn hoofd bewoog, werd de wereld van elastiek. Hij voelde hoe zijn slokdarm zich samenkneep alsof hij zeeziek was, hij kon geen stap meer doen, zonder dat het leek of hij door de grond zonk.
— Kun je nog wat zien? vroeg Moorlag. Ik ben erg bijziend, het is een sterke bril, min vier en het rechterglas is bovendien cylindrisch.
— Ik zie geen flikker meer.
— Ik net zo min. Ik kan niet kijken zonder bril.
— Laten we uitscheiden met die comedie. Neem je bril terug.
— Nee, volhouden. Als je nu een Duitser tegenkomt en die herkent je? Vooruit, we moeten doorlopen.
Osewoudt voelde dat Moorlag een stukje van de mouw van zijn jas tussen duim en wijsvinger had genomen. Voortdurend slikkend om niet over te geven, liep hij verder, terwijl Moorlag steeds tegen hem aanbotste.
— Zeg, zei Moorlag, die bril is natuurlijk niet voldoende. Je moet een hoed kopen. Dat verandert iemands gezicht helemaal.
— Schei uit. En zeker ook een baard aanplakken. Godverdomme!
— Je moet zelf een bril kopen. Ik zeg het niet omdat ik mijn bril terug wil hebben, begrijp je, maar je moet een bril kopen met zwart montuur en vensterglazen.
— Schei uit. Wat zal die opticien zeggen?
— Nee, ik zal hem wel voor je kopen, tenminste als jij mij geld kunt geven.
— Ik heb geen ander geld dan zeventien echte zilveren guldens.
— Wat zeg je?
— Echte zilveren guldens! Die heb ik van dat kind dat ik gisteren moest wegbrengen. Had ze gekregen in Engeland! Om als geheim agent van te leven! Grote god!
— Wind je niet op voor niets. Geef mij die guldens, ik zal ze voor je wisselen. Ik maak er winst op, dat zul je zien. Ik ken iemand. Zwarthandelaars zijn bang dat na de oorlog het papiergeld geen cent meer waard is. Ze betalen de driedubbele waarde voor zilveren guldens!
— Kijk uit dat ze de politie niet opbellen, zei Osewoudt. O, godverdomme. Ik vraag me af waar ze mijn moeder naar toegebracht hebben. Misschien direct een spuitje gegeven en weg. Doen ze wel meer met gebrekkigen en krankzinnigen. Godverdomme nog aan toe.
— Houd op met vloeken Henri. Kijk nou, hier kun je wachten, dan ga ik de boodschappen doen.
Zij stonden voor een smal winkelraam. Osewoudt lichtte de bril op, knipperde een paar maal met zijn ogen en las op het raam
INDISCH RESTAURANT PEMATANG SIANTAR
Een witte kaart was rechts onder in de hoek van het raam achter het glas gezet en daarop stond in gotische letters
Für Wehrmachtsangehörige verboten
Der Ortskommandant
— Wacht hier op mij, zei Moorlag, hier komen geen Duitsers en het is nog vroeg, misschien is er ook niemand anders. Niemand zal je zien.
Osewoudt deed de deur open.
— Geef mij mijn bril zolang weer, zei Moorlag, ik kan hem niet missen.
Osewoudt gaf hem de bril terug, ging binnen en nam een stoel ongeveer in het midden van het lege restaurant.
Een lucht van gebakken uien en knoflook drong in zijn neus.
Een Javaan in een wit jasje, met een gebatikte doek om het hoofd geknoopt, vroeg fluisterend of hij nassi mèt of
nassi zonder bon wilde eten. — Maar als het Moorlag niet lukte de guldens te wisselen?
— Breng mij een glas spuitwater, zei Osewoudt, met beide handen in zijn ogen wrijvend, er steeds nog niet aan gewend dat hij weer normaal kon zien.
Een heer en een dame kwamen binnen, gingen zitten en bestelden nassi goreng zonder bon. Het was half een. Er kwamen nog vier jongemannen binnen om nassi goreng zonder bon te bestellen. Alle tafeltjes raakten bezet. Om twee uur was het restaurant stampvol, maar Moorlag was nog niet teruggekomen en Osewoudt zat nu met drie vreemde mensen aan zijn tafeltje, die nassi goreng zonder bon aten, terwijl hijzelf om de tien minuten een klein slokje van zijn glas spuitwater nam. Voortdurend bestudeerde hij de spijskaart, waarop hij niets ontdekken kon dat voor hem van belang was, dan dat een glas spuitwater 25 cents kostte. Geruststellend feit. Drie zinken dubbeltjes had hij nog in zijn zak. Weglopen zonder betalen zou niet nodig zijn, voor zover weglopen zonder te betalen mogelijk was in een vol restaurant.
Hij sprong op toen hij Moorlag buiten langs het raam zag lopen en legde de drie dubbeltjes naast zijn glas. Moorlag kwam binnen, een grote papieren zak droeg hij aan zijn linkerhand. Hij keek rond, keek Osewoudt nauwelijks aan, haalde zijn schouders op alsof het hem hier te vol was en liep het restaurant weer uit. Osewoudt ging hem achterna.
— Is het gelukt?
— Natuurlijk. Vijfenveertig gulden heb ik ervoor gekregen. Ik heb ook een bril besteld, met vensterglazen, maar daar kon ik niet op wachten, vanavond is hij klaar. En hier is je hoed.
Moorlag opende de zak en haalde er een groene hoed uit van grof vilt.
Osewoudt nam hem de hoed uit handen, Moorlag frommelde de zak in elkaar en gooide hem weg.
Osewoudt liep met de hoed te spelen of hij altijd van hem geweest was, of het al lange tijd zijn eigen hoed was en hij er nu eens voor de variatie mee in de hand liep, zette de hoed toen op.
— Moorlag, ik weet dat het lastig voor je is, maar laten we even hier in dit portiek gaan en geef mij je bril weer.
Onmiddellijk zette Moorlag de bril af en reikte hem over. — Maar nu doorlopen, we nemen de tram naar Leiden. Ik ken daar iemand die veel relaties heeft.
Zij sukkelden verder, allebei min of meer blind. Zeeziekte steeg op in Osewoudt's ingewand, de wereld was van bolle gelatine, zijn hersens broeiden onder de hoed, hij had nog nooit een hoed gedragen en de haken van de bril schrijnden achter zijn oren.
— Als die man zoveel relaties heeft, kan hij mij dan aan een ander persoonsbewijs helpen?
— Natuurlijk, dat is juist wat ik bedoel.
— Ik heb ook een ander persoonsbewijs nodig voor dat meisje, waar ik het over had.
Op de Bezuidenhoutseweg namen zij de tram naar Leiden.
Osewoudt zat bij het raam, zijn hand aan zijn ogen van hoofdpijn en ook om de bril enigszins opgelicht te houden, zodat hij er onderdoor kon kijken.
De gore wrakke huizen van de Schenkweg. De lage doodse burgermansvilla's van de Laan van Nieuw Oost-Indië. Open stukken drassige weide. Daarachter de spoorbaan waarop een elektrische trein een wedstrijd aanbindt met de tram. Voorburg. Het kleine witte station. Schuin daarachter heb ik haar het eerst ontmoet, in haar witte mantel, een opgerolde Telegraaf in haar hand.
Stoppen. De conducteurs stappen af. Er komen andere conducteurs op de wagen. Lage fluittoon. Onder de vloer van de wagon begint een elektrische perspomp nijdig te kloppen.
De snelheid van de tram neemt toe. Schaduw: het viaduct van Leidschendam. Aan de horizon drie molens op een rijtje. Glanzende glazen daken van broeikassen.
Hij voelde dat er zweet uitbrak op zijn voorhoofd, het leer in de rand van zijn hoed begon te stinken.
Voorschoten. De tram verminderde zijn snelheid en reed de straat binnen waar hij woonde.
Zijn hand hield hij nu bijna helemaal voor zijn gezicht, maar zijn ogen boorden zich tussen zijn vingers door naar buiten. Sigarenmagazijn EUREKA. Zijn hoofd draaide mee toen hij de winkel zag. Geen Duitse auto voor de deur, geen oploop. Niemand. Het gordijn voor de winkeldeur was geheel neergelaten, maar het rolgordijn voor de étalage zelf, aan een kant los, hing schuin naar beneden als een opengevallen waaier. Zo hangen de gordijnen naar beneden in huizen die door de bewoners in allerijl verlaten zijn: op straat is er niets bijzonders te zien, je vraagt je af: waarom zijn ze er vandoor gegaan zonder minstens hun gordijn helemaal neer te laten. Maar de buren weten dat het achterhuis is leeggebrand en dat het de vraag is of de voorgevel nog lang zal kunnen blijven staan.