HOOFDSTUK 9

 

 

‘Hoe gaat deze dame heten?’ vraagt Aagt van Bladel, de vroedvrouw, als zij het kindje in Rietjes armen legt.

‘Een meisje!’ lacht Rietje door haar tranen heen. ‘Oh, wat zal Chris daar blij mee zijn. We noemen haar Beppie, zoals mijn moeder. Als het een jongetje geweest was zouden wij het Martien, naar de vader van Chris, genoemd hebben. Waarschuw Chris maar gauw, Aagt.’ Rietje weet dat Chris op het puntje van zijn stoel zit te wachten totdat hij van Aagt het seintje krijgt dat hij binnen mag komen. ‘Kom je dochter maar bewonderen, Chris,’ zegt Aagt. ‘Als ik het goed zie, lijkt ze op jou.’ Alvorens zijn dochter te bewonderen vraagt Chris echter gehaast hoe het met Rietje is en hij is dan pas gerustgesteld als de vroedvrouw bevestigd heeft dat moeder en kind het goed maken.

‘Gefeliciteerd, schat,’ zegt hij zich over Rietje buigend. ‘Wat klein is ze, hè? Moetje die handjes zien en die vingertjes, het lijken wel kleine garnaaltjes.’ Met stomme verbazing kijkt hij naar het kleine rode meisje dat Rietje in haar armen houdt. En dan komt het hoofd van Kors om de hoek van de deur. Sinds hij begrepen heeft dat de komst van een kindje aanstaande is, is hij niet meer bij hen weg te slaan. Een kindje van Rietje beschouwt hij ook een beetje als zijn eigendom. Rietje ziet hem en maakt Aagt op hem attent. ‘Daar hebben we ome Kors,’ lacht Aagt. ‘Wil jij Beppie ook even zien?’ Kors knikt heftig en met de pet in zijn hand komt hij schoorvoetend naderbij.

‘Lief, hè!’ zegt-ie en dan neemt hij het kleine handje van Beppie in zijn grote knuist en streelt er met zijn andere hand over. ‘Mag ik er al gauw mee spelen?’ vraagt hij Aagt van Bladel aankijkend. Al direct na de komst van Aagt heeft hij begrepen dat zij het voor het zeggen heeft. Ook Chris doet precies wat ze zegt en dus moet-ie zelf helemaal op zijn tellen passen, want Aagt is een kwaaie, dat heeft hij al wel gemerkt. Aagt lacht dat het geen pop is en dat hij nog even geduld zal moeten hebben. Dan kijkt hij Rietje ongelukkig aan en vraagt fluisterend: ‘Mag het als Aagt weg is?’ en dan schieten ze allemaal in de lach. Kors weet niet anders te doen dan maar mee te lachen. Uit ervaring weet hij dat dat het beste is, maar wederom is hij er niet achter wat er nou eigenlijk te lachen valt. Aagt blijft de eerste dagen, maar dan neemt de moeder van Rietje de zorg van haar over. Voor haar man Nelis heeft ze een prakkie klaargemaakt en dat hoeft hij alleen maar op te warmen. Kors is met haar meegekomen en probeert zich nuttig te maken. Onder de goedwillende leiding van Chris gaat dat nog aardig ook, maar zodra hij de schillenkar van Piet Blerk in de gaten heeft, gaat hij er als een speer vandoor. Met de hit van de schillenboer is hij al geruime tijd de beste maatjes. Hij zoekt in het groenteafval naar hele penen en voert die aan het paard, dat zijn natte neus tegen zijn stoppelige wang duwt. Het lijkt wel of de hit Kors voor zijn goede daden wil bedanken. Als je het Kors vraagt, is dat ook zo. Hij voert hele gesprekken met de hit en streelt hem liefdevol over zijn zachte neus.

‘Moet jij je zwager niet helpen?’ vraagt Piet en dan moet hij lachen om de reactie van Kors die zegt dat hij toch met de hit bezig is en voor Chris even geen tijd heeft. ‘Span hem maar uit en breng hem maar naar de wei, Kors,’ zegt hij en dat is een werkje dat Kors graag doet.

Het verblijf van Bep Garven en haar zoon Kors op hoeve ‘Zon en schaduw’ is maar van korte duur, want als Rietje weer wat op krachten gekomen is, gaan ze terug naar hun eigen huis. De vroedvrouw heeft geld gekost en twee extra kostgangers slokken ook een stukje van het huishoudbudget op. Het is de eerste dagen zonder hulp voor Rietje nog wel zwaar, maar zij slaat zich er goed doorheen. Ook voor Chris is het zwaar, want kleine Beppie ligt in een kribbetje achterin de bedstee en zij stoort zich niet aan de klok. Als zij honger heeft, zet zij een keel op en dat is vaak midden in de nacht. Overdag loopt Chris dan ook te gapen en duurt zijn middagdutje wel eens een halfuurtje langer.

‘Je moet me wel wakker maken, hoor!’ bromt hij tegen Rietje, maar zij aait hem glimlachend over zijn kuif en zegt dat dat halfuurtje er ook nog wel af kan. Hij voelt zelf wel dat een extra halfuurtje hem goed doet, maar eigenlijk kan hij de tijd niet missen. Met sloten is hij nog niet klaar en de volgende week al is er schouw. Hij moet dus opschieten. Daarna moet er nog gebaggerd worden, want in het vroege voorjaar moet er een gedroogde staal zijn om de mesthoop eroverheen te kruien. Het mengsel van gedroogde bagger en mest is nodig voor het toemaken van het schrale grasland. Hij hoopt maar dat het land tegen die tijd droog genoeg is, want anders rijdt hij het maar weer stuk. Enfin, laat hij zich maar niet al te druk maken, want als de heren van het polderbestuur tijdens de schouw wat aan te merken hebben, dan zal hij hun wel eens vertellen waar het op staat. Geen vinger steken ze uit om hem van die wateroverlast af te helpen en hij betaalt toch ook polderlasten net als alle andere boeren. Maar uiteindelijk is het toch zijn eer te na het op een standje van het polderbestuur te laten aankomen en dus strekt hjj zijn rug en gaat er weer stevig tegenaan.

 

De winter valt dat jaar vroeg in, zodat er half december al een flinke laag ijs in de sloten en vaarten ligt. Het is helder vriezend weer en dus wordt het tijd de schaatsen uit het vet te halen. Er moet nog wel een deel mest over de staal gekruid worden, maar zodra er ijs ligt wordt Chris onrustig. Van jongs af aan is hij verzot op schaatsen en als het eenmaal gaat vriezen, is hij niet meer te houden. Rietje is haar bevalling weer helemaal te boven en met dit vriezende weer ziet ze er goed uit. Ze is even buiten bezig geweest en ze heeft een kleur van de kou. Ze blaast in haar handen en kijkt Chris van onder haar wollen muts guitig aan. Dan is het voor Chris alsof de klok vijf jaar teruggedraaid wordt en hij Rietje op ‘Molenzicht’ bezig ziet. Zorgen hebben zij gekend en nog zijn ze er niet van verlost, maar ze hebben een kindje en van armoede is eigenlijk geen sprake. Met het geld dat Chris in Groningen verdiend heeft, heeft hij zijn schulden kunnen betalen en toen bleef er nog geld over om wat jongvee te kopen. Daar kwam nog bij dat er dat voorjaar veel lammeren geboren werden en dat deze later nog goed geld opbrachten ook. Al met al mogen zij niet klagen en aan Rietje is het ook te zien dat zij de ergste zorgen achter zich gelaten heeft. Chris kan niet nalaten haar even in zijn armen te nemen en haar een zoentje in haar hals te geven.

‘Joh, kijk uit!’ giechelt ze, ‘straks zien de buren het en dan gaan we weer over de tong.’

‘Laat dat mens toch kletsen,’ zegt Chris, want hij weet wel op wie Rietje doelt. Het is altijd Hella Blerk die wat te mekkeren heeft. Na de doop van Beppie maakte ze het te bont en toen heeft hij haar een keer de mantel uitgeveegd. Ze was boos omdat zij niet was aangezocht als meter.

‘Wie zullen we als peter en meter vragen?’ vroeg Rietje hem destijds. Het was wat moeilijk, omdat een peetoom en een peettante niet stonden te dringen. Kors viel natuurlijk af en Chris vond Henk nog wat te jong. Gonnie ging al helemaal niet.

‘Laten we de buren maar vragen,’ antwoordde hij dus op Rietjes vraag.

‘Piet en Hella? Piet zou goed kunnen, maar Hella is zo’n haaibaai, haar vertrouw ik mijn kind niet toe.’

‘Die bedoel ik ook niet, ik denk eerder aan Cobie en Wim Daalder.’ En daar was Rietje het mee eens, want Cobie was inmiddels haar beste vriendin geworden.

Piet Blerk was er daarna wel tijdens de doopplechtigheid, maar Hella ontbrak, wat Chris, terug in de ‘rooie buurt’, de vraag aan haar ontlokte of ze soms niet goed was.

‘Als er één niet goed is dan is het dat wijf van jou wel,’ smaalde ze, ‘ik ben zeker te min voor haar om meter van jullie dochter te zijn. ’ Dat antwoord schoot hem in het verkeerde keelgat en toen heeft hij haar de huid vol gescholden. Sindsdien ontloopt ze hen en daar zijn ze niet echt rouwig om, temeer omdat Piet er zich niets van aantrekt en gewoon hulp biedt als dat nodig is. Het zal Chris dus een zorg zijn of Hella Blerk ziet dat hij nog steeds gek is op zijn vrouwtje. Ze zou er een voorbeeld aan kunnen nemen en ook eens wat aardiger tegen Piet moeten doen.

‘Ga je mee schaatsen?’ Chris is ervoor in de stemming.

‘Malle, daar hebben we toch geen tijd voor,’ zegt Rietje.

‘Dan maken we tijd, het is prachtig weer en nog mooier ijs, dus wat let ons?’

‘En waar moet ik dan met de kleine naartoe?’

‘Daar wil Cobie wel een paar uur op passen. Kom, doe het nou maar, we zijn toch nog jong en ik wil wel weer eens fijn met je zwieren.’ De verraste flikkering in haar ogen ontgaat Chris niet en hij weet dan dat hij het pleit gewonnen heeft. Cobie werkt ook mee met als gevolg dat ze een halfuurtje later samen op de Wijde Made richting dorp koersen. Rietje heeft haar blokschaatsen al ondergebonden, maar bij Chris hangen ze op zijn rug. Voor de rechte stukken heeft hij het niet zo op blokschaatsen. Hij zal ze wel onderbinden als ze bij de kerk zijn en zo gebeurt het ook.

Op het brede stuk voor de kerk is het een drukte vanjewelste. Met houten paaltjes en touwen is er een korte baan uitgezet en de jongelui mogen daarop de onderlinge krachten meten. Cor Laterveer is voorzitter van de ijsclub en hij is ook al sinds jaar en dag de vaste starter bij de wedstrijden. Met stro in zijn klompen en een half afgekloven stomp sigaar in zijn mond staat hij al op zijn post. Voor de winnaar ligt er tien pond spek klaar en dat is vooral voor een arm gezin een grote prijs. Het is een ongeschreven wet in het dorp dat de prijs naar een arm gezin gaat als die gewonnen wordt door een boerenzoon. De deelnemers hebben zich bij de startvlag verzameld en dan klinkt de startkreet: ‘Op je plaatsen, klaar... af!’ en weg zijn de knapen. Eerst hakken ze in het ijs en als ze de gang eenmaal te pakken hebben, dan worden de halen langer. Winnaar is hij die het eerst bij de finish is en aan zijn kant gaat dan ook de vlag omhoog. Chris en Rietje blijven even kijken en denken terug aan hun eigen jeugd. Wat gaat de tijd toch snel! Ze lachen elkaar toe en ze zijn blij dat ze gegaan zijn.

‘Laten we maar wat rondjes gaan zwieren,’ stelt Rietje voor, ‘van dat stilstaan krijg ik het koud.’

‘Je bent het nog niet verleerd, merk ik,’ zegt Chris prijzend en hij houdt haar in een stevige greep. Al vrij snel na de geboorte van Beppie had ze haar vroegere figuurtje weef terug en nu glijdt ze soepel over het gladde ijs. ‘Gaat het lekker?’ waagt hij naai' de bekende weg, want haar gezicht spreekt boekdelen.

‘Heerlijk!’ zegt ze uit de grond van haar hart. De kleur is ook weer terug op haar wangen en ze drukt zich stevig tegen hem aan. Zo blijven ze nog een poos zwieren tot de klok op de kerktoren hun duidelijk maakt dat Beppie haar voeding moet hebben, maar ook zonder de klok merkt Rietje het wel, want zij voelt al een lichte stuwing.

‘Laten we maar op huis aan gaan, want anders zit Cobie straks met een huilend kind,’ zegt ze en Chris is het daarmee eens. Zelf had hij nog wel een poos willen blijven, maar hij beseft dat dat niet gaat.

‘Als hoofd van ons gezin moet ik het goede voorbeeld geven,’ gniffelt-ie en dan schiet Rietje in een lach.

‘Moet je hem horen, de nieuwbakken vader.’ Ze trekt hem de pet over zijn ogen en maakt zich vliegensvlug uit de voeten, maar met een paar krachtige slagen heeft Chris haar ingehaald en slaat hij zijn armen om haar middel.

‘Je hebt je lijntje van vorig jaar weer terug, schat,’ fluistert hij haar in het oor.

‘Bewaar je complimentjes maar tot vanavond in de bedstee,’ fluistert ze terug. Ze wil haar lieve jongen wel graag belonen voor zijn heerlijke idee samen te gaan zwieren. Ze hebben ervan genoten en dat ziet ook Cobie als ze samen met hoogrode kleuren haar huiskamer binnenkomen.

‘Is Beppie zoet geweest?’ is het eerste dat Rietje vraagt. Gelukkig voor haar is dat het geval, maar nu begint Beppie toch een beetje te piepen. ‘Het is haar tijd,’ weet Rietje en vlug pakt ze de kleine stevig in en gaat ermee naar haar eigen huis. ‘Bedankt voor de oppas, Cobie.’

‘Het zal wel schikken, voor nou en nog erger is zal ik maar zeggen,’ is de, voor de streek gebruikelijke, reactie van Cobie.

 

Na de vroeg ingevallen winter is het voor Kertsmis weer gaan dooien, maar na de jaarwisseling sloeg de winter weer genadeloos toe. Dikke pakken sneeuw werden afgewisseld door strenge vorstperioden en het was dan ook een verademing toen de eerste lenteboden zich aankondigden. De sneeuw verdween en de knoppen van bomen en heesters sprongen open, zodat het frisse groene blad zich kon ontvouwen. Met welbehagen snuift Chris de frisse voorjaarslucht in zijn longen. Vandaag gaat hij zich bezighouden met de moestuin. Voor de winter heeft hij hem gespit en een laag ruige mest ondergewerkt. De vorst heeft de grond goed rul gemaakt, zodat de grote kluiten zich gemakkelijk fijn laten slaan met de hark. Vandaag zal Rietje hem helpen bij het leggen van de tuinbonen. Voor de wortelen en de uien heeft hij enkele goed fijn geharkte bedden nodig. Het zaad vermengt hij met wat zand en strooit het dan uit. Daarna harkt hij de rulle grond voorzichtig door. De grond is vochtig genoeg, zodat het niet nodig is er water overheen te gieten.

Later in de zomer wordt dat wel anders, want er breekt dan een lange periode van droogte aan. Dan moet hij ook denken aan de woorden van Hein Bennekom, die bij de verkoop van zijn bedrijfje zei dat er zowel voor- als nadelen aan de drassige weilanden verbonden zijn. Chris merkt dit jaar voor het eerst dat het weiland, ondanks de droogte, grazig blijft en dat kunnen de andere boeren niet zeggen. Hij doet er zijn voordeel mee en is gelukkig als hij aan het einde van het jaar zonder al te grote problemen de rente en de aflossing van zijn lening aan Nora Fonteyn kan betalen. Maar helaas komen ze van de ene zorg in de andere, want er is iets met kleine Beppie. Ze reageert wat anders dan andere kindertjes van haar leeftijd. De moeder van Rietje ontdekt het als eerste en zij maakt zich grote zorgen. Tot haar schrik ziet zij veel overeenkomsten met Kors toen die dezelfde leeftijd had als Beppie nu. Ook hij bleef in alles achter. Al eerder heeft zij het gezien, maar tot nu toe heeft ze er met Rietje en Chris niet over durven praten. Naarmate de maanden verstreken werd haar vermoeden zekerheid en nu kan ze niet langer zwijgen, want ook haar dochter en Chris hebben het er al over.

‘Je moet dokter Bovenkerk eens naar de kleine laten kijken, Rietje,’ zegt ze op een dag. En dan barst Rietje in snikken uit, want wat haar moeder haar als reden van haar advies opgeeft, hebben zij en Chris ook al ontdekt.

‘Hoe was Kors toen hij zo oud was als Beppie, moe?’ vraagt ze en wacht dan in angstige spanning het antwoord van haar moeder af. ‘Net zo, kindje. Het spijt me dat ik het zeggen moet, maar ik zie nauwelijks verschil tussen de gedragingen van Kors toen en die van Beppie nu.’ Het is een vernietigend oordeel dat moeder Bep over haar kleindochter uitspreekt. En dan kan ze niets anders doen dan haar dochter troosten. Net als vroeger begraaft Rietje haar gezicht in de schoot van haar moeder en huilt met gierende uithalen. Ook bij moeder Bep rollen de tranen over haar wangen en haar gedachten gaan weer terug naar die fatale dag bijna twintig jaar geleden toen de dokter zijn diagnose stelde. Ze begrijpt zo goed wat haar kind nu moet doormaken en zacht streelt ze haar rug die schokt van het snikken.

Dan heft Rietje haar betraande gezicht naar haar moeder op en vraagt: ‘Zouden er nu geen medicijnen voor zijn, moe? In twintig jaar tijd is de wetenschap toch erg vooruitgegaan.’

Moeder Bep haalt haar schouders op, zij weet het ook niet. Veel hoop heeft zij er niet op, want zij heeft nog nooit gehoord dat achterlijkheid met medicijnen te genezen zou zijn. Dit zegt ze niet tegen Rietje, maar ze raadt haar aan het de dokter te vragen.

Als Chris binnenkomt is moeder al weg. ‘Is er iets?’ vraagt hij als hij zijn vrouw met roodomrande ogen door het huis ziet gaan. Ze had de onheilsboodschap nog even voor zich willen houden, maar zij heeft zich na de vraag van Chris niet meer in de hand. Ze gaat aan tafel zitten, laat haar hoofd op haar armen zakken en snikt het uit. Haar schouders schokken. Chris weet even niet wat hem overkomt, gaat naast haar zitten en slaat zijn arm om haar heen. ‘Wat heb je nou ineens, lieverd?’ vraagt hij zacht. Dan gaat ze zuchtend rechtop zitten en kijkt hem moedeloos aan.

‘Ik was er al zo bang voor, Chris, maar nu heeft moe het ook al gezegd.’

‘Wat heeft moe gezegd?’ Chris weet zo gauw niet wat Rietje bedoelt.

‘Moe zei dat Beppie zich nu net zo gedraagt als Kors toen die zo oud was.’ En weer laat ze haar hoofd op haar armen zakken en laat ze haar tranen de vrije loop. Ze houdt veel van haar broer, maar ze moet er toch niet aan denken dat haar eigen dochtertje net zo wordt als Kors. Voor een meisje is het nog veel erger als dorpsgek te worden beschouwd.

Ook Chris is zwaar onder de indruk van de uitlatingen van Rietje. Ze hebben samen wel gezien dat Beppie wat laat is met alles, maar dat het zó erg zou zijn had hij toch niet gedacht. Even sluit hij zijn ogen en laat de verschrikkelijke consequentie van het drama op zich inwerken. Hij moet zich beheersen om niet ook in huilen uit te barsten, maar dan beseft hij dat vooral hij de aangewezen figuur is om Riekje te steunen.

‘Morgen zal ik dokter Bovenkerk vragen een dezer dagen langs te komen,’ zegt hij. Maar dat is Rietje te vrijblijvend.

‘Vraag liever vandaag nog of hij morgen langs kan komen, want elke dag van onzekerheid is een hel voor mij. Moeder stelde het ook al voor. Misschien zijn er inmiddels wel medicijnen uitgevonden om Beppie te genezen.’ Rietje klampt zich aan de laatste strohalm vast.

De volgende dag komt dokter Bovenkerk en tot ontsteltenis van zowel Rietje als Chris bevestigt hij het vermoeden van moeder Bep. Ook schudt hij zijn hoofd als Rietje vraagt of er misschien medicijnen zijn om kleine Beppie te genezen.

‘Helaas zijn daar nog geen medicijnen voor, mevrouwtje,’ zegt de dokter en hij voegt eraan toe dat hij niet verwacht dat die ook ooit uitgevonden zullen worden. ‘Als er al medicijnen voor waren, dan zouden wij uw broer er wel mee behandeld hebben.’

‘Wordt Beppie net als Kors, dokter?’ vraagt Rietje angstig, maar dan blijkt dat de dokter daar niets over kan voorspellen.

‘Elk geval is anders,’ zegt hij. ‘U moet echt afwachten en voorlopig omgaan met het kind alsof er niets aan de hand is. Wat ik u wel kan voorspellen is dat u erg veel van dit kind zult gaan houden, tenminste als het tijd van leven heeft.’

 

In de jaren die volgen moeten Rietje en Chris nog vaak denken aan de woorden van de dokter. Beppie ontwikkelt zich heel langzaam, maar beiden zijn ze gek op haar. En zij niet alleen, ook Kors is stapelgek op de kleine. Hele middagen kan hij met haar spelen. Zijn grote handen fungeren dan als schommel en als Rietje Beppie vasthoudt, mag ze paardjerijden op zijn brede rug. Maar op een dag wordt Beppie ziek. Ze heeft hoge koorts en dokter Bovenkerk kijkt bedenkelijk.

‘U zult veel van dit kind gaan houden, tenminste als het tijd van leven heeft,’ heeft diezelfde dokter gezegd en daarom zijn ze nu allemaal zo bezorgd. Achterlijk of niet, niemand wil de lieve Beppie missen en ’s nacht waken Rietje en Chris om beurten bij haar bedje. Het wordt een ongelijke strijd. Beppie moet die strijd opgeven en als Chris, nadat de dokter nog bedenkelijker gekeken heeft, de derde nacht bij haar bedje zit, is hij daar zelf getuige van. Tranen druppen op het dekentje van de kleine meid als hij haar voorzichtig de oogjes toedrukt. Een poosje blijft hij zitten en denkt na hoe hij het Rietje moet vertellen. Na het laatste bezoek van de dokter vreesden zij beiden het ergste, maar nu is het echt gebeurd en dat is vreselijk definitief. Stil staat hij op en gaat naar de bedstee, waarvan de deuren openstaan. De lamp in de huiskamer brandt nog en Rietje ligt met open ogen naar de zoldering te staren.

‘Het is voorbij, schat,’ zegt hij zacht en laat zijn hoofd dan op de deken vallen en snikt het uit. Nu is de beurt aan Rietje hem te troosten. Ze streelt zijn haren en fluistert dat ze zelf al haar tranen al uitgehuild heeft.

‘Nadat de dokter weggegaan is, wist ik dat het zou gebeuren, jongen,’ zegt ze. ‘We moeten Cobie waarschuwen, want Beppie moet afgelegd worden.’ Zelf staat ze ook op, wast zich, trekt haar kleren aan en steekt kammen in haar weerbarstige krullen.

Het is drie uur in de nacht als Chris bij Daalder aanklopt en vertelt dat Beppie een kwartier geleden is overleden. Rietje is blij als haar buurvrouw en goede vriendin binnenkomt. Zij zal Beppie wassen en haar het witte doodshemd aantrekken. Na het melken waarschuwt Chris die ochtend de dokter en gaat daarna naar de pastorie om de begrafenis te regelen. Zelf gaat hij ook naar ‘Molenzicht’ om zijn familie van het vreselijke nieuws op de hoogte te stellen. Moeder Kee heeft erg met haar zoon te doen en tranen lopen dan ook over haar wangen. Chris is enkele keren met Beppie op ‘Molenzicht’ geweest en dus was zij geen vreemde voor haar grootouders. Vader Mart schudt hem met een strak gezicht de hand en wenst hem veel sterkte toe.

‘Een kind verliezen is vreselijk, jongen, ik wens je veel sterkte in de komende tijd. Wij komen beiden naar de begrafenis en zullen dan ook Rietje sterkte wensen.’ Het doet Chris vooral goed dat ook zijn vader zo met hen meeleeft.

De begrafenis van haar kindje beleeft Rietje als in een roes. Zij schudt vele handen maar ziet door haar tranen nauwelijks wie het allemaal zijn. Zij is onder de indruk van de troostende woorden van haar schoonvader, en haar schoonmoeder heeft zij in de rolstoel een kus gegeven, ’s Avonds in de bedstee beleven zij en Chris de dag nog eens en telkens is zij verbaasd als Chris haar dingen noemt, waarvan zij zich niets herinnert.

De dagen na de begrafenis gaat zij stil door het huis. Telkens ziet zij dingetjes die haar aan Beppie herinneren en dan komen de tranen weer. Chris is in die tijd een hele steun voor haar. Zelf heeft hij ook verdriet en verbergt dat ook niet. Toch komen zij samen tot de conclusie dat de dood van Beppie voor haarzelf misschien een zegen is. Zij heeft er geen weet van gehad dat zij anders was dan andere kinderen, maar dat zou later wellicht anders geworden zijn. Hoe zij zich zou hebben ontwikkeld, kon ook de dokter niet zeggen. Wie weet is haar veel leed bespaard gebleven. Die gedachte betekent voor zowel Rietje als Chris een steun om verder zonder hun dochtertje te leven. Hun verdriet is er niet minder om.

 

’De tijd heelt alle wonden’ luidt het gezegde en dat is ook zo. Na veel schaduw kwam er even wat zon in het leven van de bewoners van hoeve ‘Zon en schaduw’, maar die zon ging weer snel schuil achter de donkere wolken van verdriet om de dood van kleine Beppie. Dat is inmiddels alweer meer dan een jaar geleden en, hoewel ze nog vaak aan hun kleine meidje moeten denken, piepen er toch weer zonnestralen tussen de wolken door. Zeker nu Rietje weer in verwachting is en de dokter gezegd heeft dat zij zich geen zorgen moet maken.

‘Ik begrijp best dat je bang bent dat het kindje net als Beppie zal zijn, maar dat hoeft helemaal niet,’ heeft de arts gezegd. ‘Met Kors ben jij er zelf het levende bewijs van,’ heeft hij er nog aan toegevoegd en die uitspraak heeft hen overtuigd.

‘Als jij je hand op mijn buik houdt dan kun je de kleine voelen schoppen,’ zegt Rietje op een avond en als Chris het doet gebeurt er niets.

‘De hele dag ligt hij te schoppen en als jij je hand op mijn buik legt is hij rustig,’ moppert ze. Ze kan het niet uitstaan, dat het nu niet gebeurt. Ze had Chris in de vreugde ervan willen laten delen, maar die vlieger gaat niet op.

‘Ik denk dat ik een kalmerende invloed op hem of haar heb,’ zegt Chris. ‘Ja, je hoort het goed, ik zeg “hem of haar”, want ik ga er nog niet van uit dat het een jongen is.’

‘Ik wel,’ zegt Rietje en dan grijpt ze vlug zijn hand en drukt die op haar buik. ‘Voel je het?’

‘Ja, het was net of ik een hieltje voelde, maar het kan natuurlijk ook een knietje geweest zijn.’ Chris is blij dat hij nu ook iets gevoeld heeft, want de teleurstelling was van het gezicht van Rietje af te lezen.

En dan krijgt Rietje gelijk, want als Aagt van Bladel weer een kindje aan haar geeft weet de vroedvrouw al dat deze Martien zal heten, want dat heeft Rietje haar bij de geboorte van Beppie verteld.

‘Is alles goed met hem?’ vraagt Rietje gehaast, want ondanks de geruststellende woorden van de huisdokter is ze toch erg gespannen.

‘Het is een prachtig kind,’ prijst Aagt de boreling en ze roept uit eigen beweging de vader binnen om zijn zoon te aanschouwen. ‘Veel geluk met dit kindje, mensen,’ zegt ze uit de grond van haar hart. Voordat ze het kind aan Rietje gaf heeft ze het grondig aan alle kanten bekeken en tot haar vreugde heeft ze niets bijzonders kunnen ontdekken. Dat kon ze destijds bij Beppie ook niet, maar zij weet als geen ander dat geen twee kinderen gelijk zijn. Een lichamelijke afwijking heeft dit jongetje zeker niet en dat is voor dit zwaar beproefde echtpaar al een hele geruststelling.

Als Chris zijn ouders gaat informeren over de geboorte van zijn zoon, moet vader Mart even slikken als hij hoort hoe het jongetje heet. ‘Martien Kwakel,’ zegt hij zacht, ‘je hebt hem dus naar mij vernoemd.’ Meer zegt hij niet, maar Chris ziet dat zijn ogen vochtig worden.

Martientje groeit op tot een levendig baasje en hij is nog geen jaar als hij al door de kamer kruipt. Hij grijpt ook naar alles wat er op zijn weg ligt. ‘Die mankeert niks, hoor!’ zegt moeder Bep als ze de kleine zo bezig ziet en natuurlijk heeft zij gelijk. Korte tijd later trekt hij zich op aan een stoel en voordat ze het goed en wel beseffen loopt hij los door de kamer. Het duurt niet lang of hij is Kors de baas en dan stuurt hij hem aan diens oren door de kamer. ‘Hort, paard!’ roept hij dan en hij grijpt zich gillend vast aan de kiel van Kors als deze in galop door de kamer gaat.

‘Een beetje voorzichtig, Kors,’ maant Rietje haar broer en dan buigt Kors zich weer vol zorg over de kleine Martientje en vraagt hem of hij zich niet bezeerd heeft. Maar de kleine jongen wil van voorzichtigheid niets weten, hij drukt Kors tegen de grond en probeert dan op zijn rug te klauteren, maar daarbij verliest hij zijn evenwicht en bezeert zich wel. ‘Gaan jullie dan samen maar even plaatjes kijken,’ tracht Rietje de gemoederen te sussen en dat helpt. Kors kan lezen noch schrijven, maar van de dieren die in het boek afgebeeld staan, weet hij veel te vertellen en dat vindt kleine Martien ook leuk.

Als Kors er niet is komen de buurtkinderen op Martientje af. Ze spelen graag in de woonkamer bij tante Rietje, want die heeft altijd wel wat lekkers in huis. Een vetpot is het nog steeds niet in huize ‘Zon en schaduw’, maar ook Rietje weet dat een kinderhand gauw gevuld is. Tussen het deksel van de trommel breekt ze een babbelaar in vieren, waarmee ze ook vier kinderen tevreden kan stellen. Met verheerlijkte gezichtjes zitten ze te sabbelen op hun lekkers en ze houden Martientje de hele dag bezig, waardoor zij haar werk kan doen. Zij geniet iedere dag van de kleine jongen, maar ze merkt nu ook dat een gezond kind van twee een echte handenbinder kan zijn.

Later, als hij wat ouder is, trekt hij met zijn vader mee de polder in. Als Chris stront gaat slechten, geeft hij Martien een klein schopje, dat hij in een bazaar in de stad gekocht heeft, en laat hij hem helpen. Ook bij andere onderdelen van het boerenwerk verzint hij wel iets om de jongen bezig te houden. Hij geniet elke dag die God geeft van de kleine jongen en hij vindt het eigenlijk jammer als Martientje de leeftijd heeft bereikt waarop hij naar school moet.

 

De school in het dorp is voor Martien een volkomen vreemde omgeving. De eerste dag heeft Rietje hem weggebracht en even moest ze op haar tanden bijten om haar tranen te bedwingen. Vooral toen zij afscheid moest nemen en hem met een beduusd gezichtje in het kale schoollokaal zag zitten. Twee rijtjes banken voor de eerste klas en twee rijtjes voor de tweede klas in hetzelfde lokaal. Op deze eerste schooldag keken de kinderen van de tweede klas met minachting neer op de snotpieken van de eerste en ze lachten de kinderen uit die in huilen uitbarstten. Maar daar maakte de juffrouw vlug een einde aan. Juffrouw Blijveld is lief voor de kleintjes, maar streng voor de groten.

Martien is al vlug gewend aan de dagelijkse schoolgang. Samen met de kinderen uit de buurt gaat hij ’s morgens, met de stikkezak met boterhammen voor tussen de middag om zijn nek, op pad om ’s avonds met dezelfde kinderen weer terug te keren. Maar op een dag komt Martien stampvoetend van woede thuis. Als Rietje vraagt wat er is, komt hij nauwelijks uit zijn woorden van woede. ‘Die rotte Gert,’ brult-ie; ‘ik sla hem op zijn muil als hij me weer uitscheldt.’

‘Wat een woorden,’ schrikt Rietje. ‘Waar leer je die?’ Tegelijkertijd beseft zij dat de vraag stellen hem ook beantwoorden is, want hoewel zij inmiddels gehecht is aan de ‘rooie buurt’, beseft zij ook dat het taalgebruik er afwijkt van de doorsnee dorps taal.

‘Hij noemt mij “rooie hond” en “armoedzaaier”,’ zegt Martien rood van woede. Zij probeert hem dan te kalmeren en zegt dat hij de grotere jongens maar moet laten kletsen, omdat ze niet wijzer zijn, maar Martien denkt daar anders over. Als Gertje Borgman de andere dag weer gaat schelden, stompt hij hem zó hard op zijn neus dat het bloed eruit springt. Het is spijtig voor Martien, maar bovenmeester Van Hees heeft met eigen ogen gezien wat er gebeurd is. Hij roept Martientje Kwakel bij zich en die krijgt er stevig van langs. De rest van de middag moet hij bij juffrouw Blijveld in de hoek staan, dit tot leedvermaak van Gertje Borgman, het zoontje van een welgestelde boer.

Als Martientje ’s avonds thuiskomt, is er geen huis met hem te houden. Weer is hij woedend en hij scheldt nu ook al op de bovenmeester. ‘Zeg jij er ook eens wat van, Chris,’ zegt Rietje. Uit de verhalen van Martientje heeft zij begrepen dat die Gertje Borgman weer is gaan schelden en dat haar zoontje het knulletje een bloedneus geslagen heeft. Daarvoor heeft hij een standje van de bovenmeester gehad en moest hij een deel van de middag in de hoek staan.

‘Jij moet je handen thuishouden, jongetje,’ vermaant Chris zijn zoontje, maar in zijn hart is hij er trots op dat de jongen zich niet op zijn kop laat zitten. Er zit pit in die knaap en dat mag hij wel. Vernederingen door een boerenzoontje laat hij zich niet welgevallen en dat is maar goed ook. ‘Welke straf heeft die Gertje gekregen?’ vraagt hij aan Martientje en dan blijkt dat dat nare kereltje helemaal geen straf heeft gekregen. Nou begrijpt Chris ook beter waarom zijn jongetje zo nijdig is. Hij besluit daarop eens met de bovenmeester te gaan praten.

‘Wat kan ik voor u doen, meneer Kwakel?’ vraagt meester Van Hees als Chris hem te spreken vraagt.

‘Ik heb eigenlijk maar één vraag, meester,’ antwoordt Chris, ‘ik wil graag weten waarom mijn zoontje wel straf gekregen heeft en Gertje Borgman niet.’

‘Daar kan ik u een duidelijk antwoord op geven, meneer Kwakel,’ zegt de bovenmeester, ‘Martientje heeft Gertje een bloedneus geslagen en dat kan ik op school niet toestaan.’

‘Maar die Gertje heeft eerst gescholden.’

‘Dat kan wel wezen en schelden mag ook niet, maar dat heb ik niet gehoord. Wel heb ik met eigen ogen gezien dat Martientje Gertje een flinke dreun op zijn gezicht gaf. Enfin, een bloedneus krijg je niet van een licht tikje, dat zult u toch met mij eens zijn.’

‘Wij hebben Martientje uiteraard voorgehouden dat slaan niet mag, maar die Gertje is blijkbaar een naar jochie, die mijn zoontje vernedert en daar kan dat ventje niet goed tegen.’

‘Kinderen zijn hard in hun oordeel, meneer Kwakel. Laat ik u beloven die Gertje in de gaten te houden en hem straf te geven als daar aanleiding toe is.’ De houding van de bovenmeester bevalt Chris niet helemaal, maar hij kan toch niet anders dan akkoord gaan met de belofte van de man.

 

‘Waarom moet het in de hooibouwtijd toch altijd zo heet zijn?’ vraagt Chris zich af als hij met Rietje samen in het hooiland bezig is. Rietje heeft een rode zakdoek om haar blonde krullen gebonden en hoog op het voer pakt zij de grote plukken hooi aan die Chris haar toesteekt. Ook zij is rood van de hitte en ze maakt nog een paar knoopjes van haar jak los. Met haar vierendertig jaren ziet zij er nog goed uit en dit ondanks de zorgen die zij heeft. Het hooi krijgen ze dit jaar wel droog binnen, maar er is wat ziekte onder het vee en dit voorjaar hebben ze weinig lammeren kunnen verkopen. Maar mopperen doet zij niet en Chris heeft vandaag ook een goede bui. Als het voer hoog genoeg is, steekt hij haar de wonderboom toe en als zij die vooraan het voer door de bovenste tree van het trapje gestoken heeft, kan Chris het touw over het uitstekende deel van de boom gooien. En dan laat Rietje zich aan het touw naar beneden zakken en trekt daarmee de wonderboom al een stuk naar beneden, zodat deze al strak op het voer komt te liggen.

‘Niet doen, joh!’ gilt ze als Chris haar opvangt en tegen zich aan drukt, ‘nou laat ik het touw weer schieten en moeten we nog harder sjorren om alles vast te krijgen.’ Maar Chris is niet onder de indruk van haar verweer. Hij heeft gezien dat zij de bovenste knoopjes van haar jak heeft losgemaakt en dat gebaar heeft zijn zinnen danig geprikkeld. ‘Je ziet er weer zo lief uit,’ zegt hij zacht en geeft een kusje op het plekje dat eerst achter de gesloten knoopjes schuilging.

‘Nou zeg,’ moppert ze, ‘we hebben wel wat anders te doen dan hier te gaan staan vrijen.’ Toch kijkt ze haar man vol liefde aan. Ondanks alle verdriet en zorgen heeft ze er nooit één dag spijt van gehad met Chris Kwakel getrouwd te zijn. Ze houdt van hem zoals hij is. Ze moppert wel, maar ze is er dol op als hij zo jongensachtig doet. Als ze dan ook samen aan het touw hangen om de wonder-boom vast te sjorren, kijkt ze hem uitdagend aan. ‘Heuje, heuje, hop,’ zegt Chris en bij het ‘hop’ trekken ze gelijktijdig het touw aan tot de boom strak genoeg op het voer zit. Dan maakt Chris het touw vast en geeft haar een ‘kontje’ waardoor zij bovenop het voer terechtkomt. Daar gaat zij lekker languit liggen en laat zij zich bijna in slaap wiegen door het schommelen van de disselwagen achter het zwoegende paard. Het is maar een klein eindje naar de hoeve en dus moet ze er ai gauw weer vanaf.

Thuis treft zij de postbode met een rouwkaart. Rietje kijkt de man vragend aan en dan schrikt ze als ze hoort dat Nora Fonteyn overleden is. Haar jolige stemming van zo-even is op slag verdwenen en maakt plaats voor droefenis. Ook Chris is onder de indruk van het bericht. Zij nemen zich voor de begrafenis, die enkele dagen later is, te zullen bijwonen.

 

‘Gecondoleerd met het verlies van... je moeder.’ Op het laatste moment heeft Rietje de kalende en bleke man herkend. Het is Gerard Fonteyn, die, net voordat zijn moeder overleed, zijn straf heeft uitgezeten. Wegens goed gedrag is hij zelfs wat eerder vrijgelaten. Rietje schrikt van de moedeloze ogen waarmee Gerard haar aankijkt. Zulke ogen had hij ook toen zij hem, samen met Nora Fonteyn, bezocht in de Scheveningse gevangenis nu alweer zo’n dertien jaar geleden. Nu komt erbij dat hij het grootste deel van zijn haren verloren heeft en er erg oud uitziet.

Ook Gerard heeft Rietje herkend en nu hij vrij is, komt het oude gevoel weer boven. Hij heeft ook haar man, die Chris Kwakel, een hand gegeven en beseft dat deze nu het leven deelt met het meisje waar hij bijna vijftien jaar naar verlangd heeft. Een keer heeft hij haar teruggezien, maar dat was toen hij nog maar kort in de gevangenis zat. Toen heeft hij nauwelijks een woord kunnen uitbrengen en zelfs nu nog staat hij met een mond vol tanden. Hij is nog maar kort vrij en hij kan zich dus nog niet zo goed in gezelschap gedragen, zeker niet bij een droevige plechtigheid als de begrafenis van zijn moeder. Jammer dat zij maar zo’n korte tijd samen konden zijn. Nu hij dacht zijn moeder weer terug te hebben, is hij haar meteen weer verloren. Daar komt nog bij dat hij nu overal alleen voor staat. De hele afwikkeling van het overlijden komt als een lawine van zorgen op hem af. Hij neemt zich voor om na de begrafenis eerst maar eens een bezoek aan notaris Blokland te brengen. ‘In de eerste plaats gecondoleerd met het verlies van uw moeder, meneer Fonteyn,’ zegt de notaris als Gerard voor een gesprek komt. ‘Waar kan ik u mee van dienst zijn?’

‘Ik wil graag inzicht hebben in de financiële zaken van mijn moeder, notaris,’ verklaart Gerard de reden van zijn bezoek. Als enige erfgenaam heeft hij alle rechten op de nalatenschap van zijn moeder verworven en hij is dan ook vrij er op zijn eigen wijze mee om te gaan. De notaris erkent dat recht en geeft hem een volledig inzicht in alle stukken die hij van mevrouw Fonteyn onder zijn beheer gekregen heeft.

‘Wat is dat voor een regeling met Kwakel?’ vraagt hij bij het zien van een van de stukken.

‘Dat is een lening die uw moeder aan de heer Chris Kwakel verstrekt heeft. Nog jaarlijks moet er rente en aflossing betaald worden en omdat het vastgestelde aflossingsbedrag erg laag is, staat er nog een groot deel van de schuld open, zo u ziet.’

‘En de rente, notaris, is die niet erg laag?’

‘Dat klopt ja, heel erg laag zelfs, maar zo wilde uw moeder het en de heer Kwakel was daar erg gelukkig mee.’

‘Maar ik niet zo,’ bromt Gerard nogal zuur. ‘Kan die regeling veranderd worden?’

‘Het is uw geld, dus u kunt er naar eigen inzicht over beschikken, maar uiteraard zal ik u daar graag in adviseren. Aan welke verandering had u gedacht?’

‘De lening zelf wil ik niet ongedaan maken, maar zowel de rente als de aflossing wil ik op een gebruikelijk peil brengen.’ ‘Realiseert u zich wel dat u daarmee het echtpaar Kwakel in grote moeilijkheden brengt, meneer Fonteyn?’ De notaris kent de omstandigheden waaronder Chris en Rietje Kwakel moeten boeren en acht een aanpassing van de regeling zoals Fonteyn die wil, fnuikend voor de kleine boer uit de ‘rooie buurt’.

‘Ik heb bijna vijftien jaar de tijd gehad om me van alles te realiseren, notaris, dus maakt u de papieren maar in orde en stuur mij maar bericht als Kwakel getekend heeft.’ Notaris Blokland heeft in de gaten dat het hier geen zakelijke kwestie betreft, maar dat er een verbitterd man tegenover hem zit die met de jonge boer Kwakel iets te vereffenen heeft. Jaloezie was toen zijn drijfveer, weet hij, en dat zal nu niet veel anders zijn, want in beide gevallen speelt Rietje Garven, nu mevrouw Kwakel, een hoofdrol. Niet voor niets is hij al bijna dertig jaar notaris in het dorp aan de Wijde Made.

‘Notaris Blokland wil mij spreken,’ zegt Chris tegen Rietje als hij de envelop van het notariskantoor heeft opengemaakt en het korte briefje gelezen heeft. ‘Nora Fonteyn zal ons toch niet in haar testament hebben opgenomen?’

‘Maak je maar niet blij met een dooie mus, jongen, en ga morgen eerst maar eens met de notaris praten.’ Rietje loopt liever niet op de dingen vooruit. Dus gaat Chris de volgende dag naar het notariskantoor en wacht daar in spanning af wat de boodschap van de grijze notaris is. Dan schrikt hij als de notaris hem begroet heeft en begint te praten.

‘Ik heb niet zo’n plezierige mededeling voor u, meneer Kwakel,’ valt de notaris met de deur in huis. ‘Ik heb bezoek gehad van de heer Fonteyn en deze wil de condities van uw lening aanpassen.’ ‘In welke zin, notaris?’ vraagt Chris. Het is hem niet recht duidelijk waarom er nu ineens iets aan de lening veranderd moet worden. ‘Het bedrag aan rente en aflossing moet drastisch worden opgetrokken en op een normaal peil worden gebracht,’ zegt de notaris en dan rekent hij Chris voor waar dat in de praktijk op neerkomt. ‘Dat kan ik nooit opbrengen,’ stamelt Chris. ‘Waarom wil Gerard die verandering?’

‘Ik heb getracht de heer Fonteyn tot andere gedachten te brengen, meneer Kwakel, maar hij wenst dat zijn opdrachten worden uitgevoerd en daar ben ik aan gehouden, hoe het me ook spijt voor u. De stukken die u moet tekenen, heb ik opgemaakt.’

‘Wat gebeurt er als ik niet teken?’

‘Dan wordt de hele schuld in één keer opeisbaar en dat houdt uw faillissement in.’

Gebroken komt Chris thuis. ‘Ik heb zo ongeveer mijn eigen doodvonnis getekend,’ brengt hij met moeite uit en dan vertelt hij wat de notaris hem te zeggen had. Die dag heerst er grote verslagenheid in hoeve ‘Zon en schaduw’. Net nu het de laatste jaren iets beter gaat, verdwijnt de zon weer achter donkere en dreigende wolken. Dreigend omdat Chris en Rietje vrezen dat de genoemde bedragen nauwelijks op te brengen zijn.

‘Ga eens met Gerard praten, Chris, misschien komt hij wel op zijn besluit terug.’ Rietje wil wel alle middelen aanwenden om de nieuwe regeling ongedaan te maken.

‘De notaris heeft het al geprobeerd, maar die Gerard schijnt niet voor rede vatbaar te zijn. Misschien handelt hij zelfs wel uit rancune.’

‘Heeft de notaris dat gezegd?’

‘Nee, maar ik heb er geen notaris voor nodig om te weten dat Gerard best rancuneus kan zijn.’

‘Zal ik eens gaan praten?’

‘Je moet jezelf tegenover die vent niet te veel vernederen, schat, maar als je per se wil, dan mag je van mij gaan.’

 

Het is de andere dag vreemd voor Rietje het huis te betreden van de vrouw die zij als een moeder beschouwde en die er nu niet meer is. Erger nog, zij moet bij haar zoon gaan soebatten hun lagere rente en aflossing op de lening toe te staan.

‘Wat kan ik voor u doen, mevrouw Kwakel?’ vraagt Gerard heel formeel.

‘Je kunt toch net als vroeger wel gewoon Rietje zeggen, we zijn toch geen vreemden voor elkaar.’ Rietje is erg onaangenaam getroffen door de formele begroeting. Maar het blijkt dat Gerard volhardt in zijn formele houding.

‘We doen er beter aan ons contact zakelijk te houden, mevrouw,’ zegt hij. ‘Als u over de gewijzigde condities van de lening komt praten, dan kunt u zich de moeite wel besparen. De regeling die mijn moeder u en uw man toestond, is belachelijk. Ik heb niets anders gedaan dan de condities te laten normaliseren. Tot ziens!’ Dan houdt hij de deur voor haar open. Zij is volkomen overstuur als zij thuiskomt.

‘De bijna vijftien jaren celstraf hebben die man verbitterd,’ is haar enige verklaring. Chris heeft gelijk gekregen en samen moeten zij de harde werkelijkheid onder ogen zien. Zij zullen weer heel erg zuinig moeten leven.

 

De tijd staat niet stil. Martien komt van school en wordt krullenjongen bij de plaatselijke timmerman, Bram Komberg. Het gezin Komberg telt drie leden: vader Bram, moeder Eva en dochter Lientje van veertien. In de timmerwerkplaats werkt Bram samen met zijn knecht Klaas Feyter en daar is nu dus Martien Kwakel bij gekomen. Martien kent Lientje van de dorpsschool. Het is een wat tenger, maar wel knap en lief meisje. Toch geeft Martien de voorkeur aan zijn oud-klasgenootje Kaatje de Winter. Nu hij van school af is, ziet hij haar bijna niet meer en dat vindt-ie naar. Hij weet dat zijn eeuwige rivaal, Gert Borgman, die hij ooit een bloedneus sloeg, ook een oogje op Kaatje heeft en dat zint hem eigenlijk niet. Hoewel hij merkt dat Kaatje hem verkiest boven Gert is hij er toch niet gerust op. Met zijn veertien jaren weet hij al donders goed wat er in de wereld te koop is, maar de wereld van Martien is nog maar klein. Toch wel groot genoeg om te weten dat jongens uit de ‘rooie buurt’ niet de eerste keuze zijn van boeren-dochters. Al in de eerste klas heeft Gert Borgman uitgesproken wat anderen dachten en nog denken, want door de jaren heen is de reputatie van de ‘rooie buurt’ niet veranderd. Trots is Martien overigens wel dat hij nu geld thuisbrengt. Zijn weekloon geeft hij aan zijn moeder en dan krijgt hij er een deel van als zakgeld. Een klein deel, maar dat vindt hij niet erg; hij is blij en trots dat hij ook wat kan bijdragen in de kosten. Hij is eraan gewend dat het thuis geen vetpot is, maar het is er wel altijd erg gezellig. Pa en moe zijn niet alleen lief voor hem maar ook voor elkaar. Bij vriendjes in ‘de rooie’ buurt ziet hij dat wel eens anders, vooral bij buurman Blerk. Die ligt bijna altijd met de buurvrouw overhoop. Nee, in zo’n gezin zou hij niet graag opgroeien. Dan maar liever wat armer. Toch vormt dat laatste wel een probleem voor Martien, want op aanraden van de bovenmeester en ook van zijn baas zal hij naar de avondschool in de stad gaan. Het schoolgeld is, zo heeft hij begrepen, nog wel op te brengen, maar hij moet er drie keer in de week heen en daarvoor heeft hij een fiets nodig en die heeft hij niet. Geld om er een te kopen is er ook niet en Chris kan zijn eigen fiets geen drie avonden in de week missen.

Goede raad is duur, maar dan komt de oplossing uit een onverwachte hoek. Henk, de broer van Chris, is veearts in een naburig dorp en hij heeft zich kortgeleden een motorfiets aangeschaft. Daarop komt hij af en toe naai' de ‘rooie buurt’, want Henk kan het als vanouds goed vinden met zijn broer Chris en zeker ook met Rietje. Hij houdt ook het vee van Chris streng onder controle, want hij weet dat zijn broer meer nog dan andere boeren gebaat is bij gezond vee. Als er ondanks zijn voorzorgen toch iets aan de hand is, stuurt hij nooit een rekening. ‘Je komt er maar eens voor zingen,’ lacht hij dan tegen Rietje. Als hij bij een van zijn bezoeken hoort dat Martien geen fiets heeft, biedt hij hem zijn eigen fiets aan. ‘Nu ik een motor heb, gebruik ik dat ding toch niet meer. Spring maar achterop, dan kunnen we hem meteen ophalen.’

Als Martien de week daarop voor het eerst naar de avondschool gaat, komt de fiets al direct goed van pas. Trots fietst hij weg en zwaait naar zijn moeder. Peinzend kijkt Rietje haar zoontje na. Wat gaat de tijd toch snel! Martientje alweer van school en bij een baas, waar hij een vak gaat leren. Maar voor dat vak moet hij nu drie avonden in de week naar de avondschool en dat is toch een hele opgave voor zo’n knulletje. Ze hebben het getroffen met zo’n zoon. Een fijne knul is het en hij lijkt op Chris, maar de blonde krullen heeft hij van haar. Een jongen waar de meisjes zeker gek op zullen zijn. Nu al ziet zij buurmeisjes giechelen als Martien in de buurt is, maar die heeft voor hen geen oog. Vroeger zei hij altijd te zullen gaan trouwen met Kaatje de Winter. Zij is benieuwd hoe hij daar nu over denkt. Beter is het als hij helemaal niet meer aan Kaatje denkt, want Kaatje is de dochter van Koos de Winter en die is nog een slag rijker dan de vader van Chris. Het is onverstandig de moeilijkheden te zoeken.

Vier jaren lang moet Martien zijn lange ritten naar de stad maken en daar zijn er inmiddels drie van om. Voor Bram Komberg is Martien al een volwaardige kracht. Beter nog dan de andere knecht, Klaas Feyter, is Martien in staat de meest ingewikkelde tekeningen te lezen en die vaardigheid zorgt ervoor dat hij samen met zijn baas op karwei moet naar ‘De wijde blik’, de hoeve van Koos de Winter. Het is een klus van enkele weken en Martien heeft zich erop verheugd, want hij weet daar dochter Kaatje, het meisje waar hij al jaren een oogje op heeft. Hij ziet haar af en toe in de kerk en dan lacht ze hef tegen hem. Op het karwei ziet hij haar van dichtbij en dan gaat zijn hart weer sneller kloppen. Zij is het ook die koffie komt brengen, want van de eerste dag af heeft Bram dat gevraagd. Hij vindt het te omslachtig zich steeds van alle zaagsel en krullen te ontdoen en dat zou nodig zijn alvorens het propere achterhuis van de hoeve te betreden. Het is mooi weer en Kaatje komt er even gezellig bij zitten. Ze heeft ook koekjes meegebracht en als baas Bram even niet kijkt stopt ze Martien gauw een extra koekje in zijn mond. Ze legt dan haar vinger op haar mond ten teken dat Martien er niet met zijn baas over moet praten. Aan allerlei dingetjes merkt Martien dat Kaatje nog steeds een beetje gek op hem is en dat is andersom ook zo. Hij kan dan nog niet vermoeden dat hij diezelfde avond haar held zal zijn.

‘Brand!’ wordt er op die bewuste warme augustusavond geroepen en dan komt de vrijwillige brandweer van het dorp in actie. Er blijkt brand te zijn bij ‘De wijde blik’, de hoeve waar Martien op karwei is. Evenals zijn baas is hij lid van de vrijwillige brandweer en samen met anderen gaat hij in woeste vaart met de spuit naar de brand. Algauw blijkt dat hooibroei de oorzaak van de brand is en de vlammen zijn reeds overgeslagen naar de paardenstal en de ernaast staande schuur. Het is donderdag en de volgende dag is er veemarkt in de stad. Het paard is al in de paardenstal gezet om de volgende ochtend geen tijd te verliezen. Daar staat ook de lievelings- pony van Kaatje. In de schuur ernaast staan wat pinken die de volgende dag naar de markt vervoerd moeten worden. De rest van het vee loopt gelukkig op het land.

Als ze bij de hoeve aankomen is het boerengezin in paniek bezig de waardevolle spullen in veiligheid te brengen. Ze hebben op dat moment niet door dat de vlammen zijn overgeslagen naar de paardenstal en de schuur waar de pinken staan. Martien ziet het wel en hij hoort ook het angstige gehinnik van de paarden. Als een haas rent hij de paardenstal in, snijdt eerst de hengst los en vervolgens de kleine pony. Hij drijft de dieren naar buiten, waar ze door andere spuitgasten worden opgevangen. Dan gaat hij met gevaar voor eigen leven de schuur binnen om de pinken nog te bevrijden en als ook dat gelukt is, gunt hij zich even rust en wast zijn beroete handen aan de pomp. Daar ziet hij Kaatje. Zij heeft gezien dat Martien onder andere haar lievelings- pony van de vuurdood gered heeft en dan doet ze wat ze niet mag. Ze slaat haar armen om zijn nek en zoent hem vol op zijn mond. ‘Bedankt, Martien, dat je Loes gered hebt.’ En als Martien haar vragend aankijkt, zegt ze zacht: ‘Zo heet mijn pony.’

Martien Kwakel heeft het goed naar zijn zin bij de timmerman, maar duidelijk is wel dat hij ook veel boerenbloed in zijn aderen heeft. Als brandweerman moet hij het vuur blussen, maar als boer moet hij het leven van beesten redden. Niet voor niets heet hij Martien Kwakel, vernoemd naar zijn opa, een van de welvarendste boeren in de streek. Niet alleen Kaatje is Martien dankbaar voor zijn heiden staaltjes, ook de boer en de boerin tonen hun dankbaarheid. Ze zijn vol lof over de inzet van de jonge brandweerman, die door de brand zijn karwei op de hoeve nog verder uitgebreid ziet. Na de kus van Kaatje is hij er niet rouwig om.

Kaatje is in het dorp op naailes en uit de gesprekken met Martien heeft zij kunnen opmaken hoe laat hij ’s avonds van de avondschool terugkeert. Het is dan ook meer dan toevallig dat zij elkaar de komende weken steeds tegenkomen. Het is al wat later in de zomer en dus gaat het ook wat eerder schemeren. Martien geeft dat de gelegenheid Kaatje een zoentje te ontlokken zonder dat iemand het ziet. Althans dat denkt hij, want er is er een die het een keer ziet en dat is uitgerekend Gert Borgman, zijn eeuwige rivaal. Gert is jaloers en vertelt thuis wat hij gezien heeft en dan blijkt weer eens dat je in het kleine dorp aan de Wijde Made niets voor elkaar verborgen kan houden. Het bericht bereikt ook de ouders van Kaatje en zij wordt door vader Koos op het matje geroepen. Haar wordt duidelijk gemaakt, dat Martien een flinke knul is en ook een goed vakman, maar dat hij onbemiddeld is en in de ‘rooie buurt’ woont. Geen partij dus voor de enige dochter van Koos en Sjaan de Winter van de machtige hoeve ‘De wijde blik’.

 

Toen Martien Kwakel veertien jaar was, had zijn moeder al in de gaten dat menig meisje een oogje aan hem waagde. Nu hij bijna achttien is, is daarin niets veranderd. Integendeel, het is niet alleen Kaatje de Winter die van Martien droomt, ook Lientje Komberg, de dochter van Martiens baas, kijkt vaak met welgevallen naar de blonde krullenbol. Met zijn open en vriendelijke gezicht is Martien ook zeker het aankijken waard en wat nog belangrijker is, het is ook een aardige knul. Als er een neef van Lientje gaat trouwen, vraagt zij Martien dan ook haar bruiloftsvrijer te zijn.

Indachtig het gezegde: ‘een kermismeid hou je niet en een bruiloftsmeid trouw je niet’ stemt Martien in met het verzoek van Lientje. Hoewel hij liever met Kaatje de Winter uit zou gaan, vindt hij het toch niet gepast het verzoek van de dochter van zijn baas af te wijzen. Hij loopt er zeker niet mee voor schut, want Lientje is weliswaar een teer maar toch ook erg mooi meisje.

‘We moeten wel wat voordrachtjes instuderen, Martien,’ zegt ze en dat komt Martien minder goed uit. Nog steeds gaat hij drie avonden in de week naar de avondschool in de stad en op de andere avonden moet hij huiswerk maken. Hij trekt dan ook een bedenkelijk gezicht en zegt dat hij daar eigenlijk geen tijd voor heeft.

Maar dan ziet hij het gezicht van Lientje betrekken en zegt dan maar vlug dat hij zal proberen wat tijd vrij te maken. Haar gezicht klaart op, maar helemaal gelukkig is ze niet met de reactie van Marden. Al een hele poos hoopt zij dat de jonge knecht van haar vader haar eens mee uit zal vragen, maar dat doet hij nooit. Nu Frans van ome Jaap gaat trouwen, ziet zij haar kans schoon en gelukkig stemt Martien toe. Zij is er erg blij om, want volgens de gebruiken in de streek is een bruiloftsvrijer geen ‘eendagsvlieg’, maar blijft het minstens een poosje ‘aan’. Samen wat knuffelen in een donker hoekje is al het minste en daar verheugt ze zich al op. Het samen instuderen van voordrachtjes biedt een mooie gelegenheid elkaar vóór de bruiloft meerdere keren te ontmoeten en het stelt haar dan ook wat teleur dat Martien daar in eerste instantie niet veel voor voelde. Als ook hij graag wat vaker met haar alleen zou zijn, dan had hij meteen toegehapt, tijd of geen tijd.

‘Lientje van de baas heeft mij gevraagd samen met haar naar de bruiloft van haar neef, Frans Kokshoom, te gaan,’ zegt Martien als hij die avond met zijn ouders aan het avondmaal zit.

‘En hoe heb jij daarop gereageerd?’ vraagt zijn moeder.

‘Ik heb maar gezegd dat ik het goedvind, maar er moeten ook nog voordrachtjes ingestudeerd worden.’

‘Het gaat zo te horen niet van harte,’ lacht zijn vader. Chris is aangenaam verrast door de mededeling van zijn zoon. Lientje is de enige dochter van de timmerman en dat opent perspectieven voor Martien. Hij vindt het dan ook jammer dat hij zo lauw reageert. En tot overmaat van ramp zegt Martien:

‘Nee, van harte gaat het ook niet; ik sta niet te trappelen om met Lientje uit te gaan, want voor Kaatje de Winter vind ik het niet zo leuk.’

‘Jij met je Kaatje,’ schampert Chris, ‘je moet bedenken dat Lientje het bedrijf van haar vader erft en als het iets tussen jullie zou worden, dan zit jij op rozen.’

‘Pa toch, jij denkt wel heel erg ver door, zeg!’

‘Dat zou jij ook moeten doen, jongen, want jij weet net zo goed als ik dat het met Kaatje nooit wat kan worden. Koos de Winter moet geen jongen uit de ‘rooie buurt’.’

 

’s Avonds in de bedstee ligt Rietje zachtjes te lachen.

‘Waar heb jij zo’n lol om?’ vraagt Chris.

‘Om jouw uitspraken tijdens het eten. Het is nou net of ik je vader hoorde praten.’

‘Hoezo? Vind jij Tientje Komberg dan geen goeie partij voor Martien?’

‘Man, hou op over een goeie partij! Was ik dan zo’n beste partij?’ En dan beseft ook Chris dat het gesprek met zijn zoon Rietje vreemd in de oren moet hebben geklonken. Hij knelt haar dan ook in zijn armen en fluistert dat zij de allerbeste partij is.

‘Je knijpt me bijna fijn, joh!’ lacht ze en zegt: ‘Martien mag van mij omgaan en trouwen met het meisje van wie hij houdt en als die Kaatje of Lientje of wie dan ook van hem houdt, dan kan daar niets of niemand tussen komen.’

‘Je hebt gelijk, schat, ik liet me te veel meeslepen door mijn verstand. In dit soort gevallen komt het gevoel eerst.’ Ook bij hem staat het geluk van zijn kind voorop.

 

‘Ik was op de bruiloft van Frans Kokshoom en daar zag ik Lientje van de timmerman samen met die jongen van Chris Kwakel,’ zegt Goof de Winter als hij bij zijn broer Koos op visite komt. En van die mededeling krijgt dochter Kaatje een lichte duizeling. Zij moet zich aan een stoel vastgrijpen om niet te vallen. Martien met Lientje, hoe is dat mogelijk? Het is nog maar zo kort geleden dat zij samen in het schemerige laantje aan de rand van het dorp lieve woordjes uitwisselden en elkaar kusten. Gert Borgman heeft het wel een keer gezien en is erover gaan kletsen, maar daarna hebben ze elkaar nog weer gesproken. De vermaningen van haar vader heeft ze aan haar laars gelapt. Ze heeft haar zinnen op Martien gezet. Maar nu blijkt dat het bij Martien toch niet diep zit. Zij is erg teleurgesteld en ’s avonds in bed huilt ze hete tranen. Wekenlang is zij van streek en het kan haar allemaal niets meer schelen. Als Martien haar in de steek laat, is het haar om het even met wie ze later zal trouwen, want ze weet nu al dat ze van niemand anders dan van Martien zal kunnen houden.

Als Gert Borgman op een avond komt buurten en aan Kaatje vraagt of zij zijn meisje wil worden, zegt ze ‘ja’ en het lijkt wel of ze het uit rancune jegens de ontrouwe Martien Kwakel doet.