HOOFDSTUK 3
Als Koos Bens op de vroege ochtend van de dag na de kermis onder zijn eerste koe zit, merkt hij al dat het weer een warme dag zal worden. Hij gaapt en schiet in een lach als hij ook Chris Kwakel met wijd open mond op zijn melkblok ziet zitten. ‘Nog niet helemaal uitgeslapen, Chris?’ vraagt hij naar de bekende weg. ‘Man, hou op, ik kan amper kijken, laat staan praten. Ik heb een flinke spijker in mijn kop!’ Chris trekt de vette pet over zijn ogen en drukt zijn hoofd tegen het zachte koeienlijf. Even sluit hij zijn ogen, maar dan vermant hij zich. Eerst moeten de koeien gemolken worden, daarna kan hij altijd nog zien of-ie gelegenheid krijgt nog even een dutje te doen. Na alle drukte en drank van gisteravond is hij daar wel aan toe. Fijn was het wel af en toe met Rietje te dansen en haar bij de stoelendans eens lekker tegen zich aan te trekken. De vele glazen bier gaven hem de moed Rietje voor te stellen samen terug naar de hoeve te lopen, maar daar ging zij niet op in. Eigenlijk maar goed ook. Hij moet ervoor waken zich niet te veel bloot te geven. Vooral met wat te veel drank op zou hij wellicht te vrijpostig geworden zijn. Zij mag niet merken dat hij gek op haar is en zelf moet hij haar uit zijn hoofd zetten, want als zoon van Mart Kwakel kan hij zich dergelijke fratsen niet veroorloven. Makkelijker gezegd dan gedaan. Hij moet ervan zuchten en merkt dat hij nog wat wankel op zijn benen staat als hij de volle emmer door de teems in de melkbus giet. Hij is blij als hij het spantouw om de poten van zijn laatste koe losmaakt. De ochtendboterham zit hij vervolgens met lange tanden op te kauwen en als hij nogal onfatsoenlijk zit te gapen, stelt vader Mart hem dezelfde vraag als Koos die ochtend deed. En Chris knikt, nee uitgeslapen is-ie niet. ‘Ik zou best nog een uurtje de bedstee in willen duiken,’ zegt hij in de hoop dat zijn vader daar geen bezwaar tegen heeft. Maar vader Kwakel steekt een beetje de draak met hem en verwijt hem slapte.
‘Mijn lijfspreuk is: “’s Avonds een kerel, ’s morgens een vent”, daar hielden wij ons vroeger aan. Tegenwoordig is het kennelijk anders. Als je je middagdutje inlevert, mag je voor mij nog een uurtje pitten.’
Terwijl Chris in de bedstee verdwijnt, loopt Koos Bens even met een kan melk naar huis. Het huisje waarin hij met vrouw en kinderen woont, ligt niet ver van ‘Molenzicht’ af, zodat ze iedere morgen verse melk hebben. Als hij zo’n driehonderd meter gelopen heeft, schrikt hij als hij een man in de berm ziet liggen. Zijn eerste gedachte is dat het een kermisgast is die zijn roes ligt uit te slapen. Toch loopt hij erheen en ziet dan dat het Bert Fijnhout is. De schrik krijgt hem pas goed te pakken als hij voelt dat het lichaam koud is en geen tekenen van leven meer vertoont. Even staat hij in tweestrijd, terug naar de hoeve of eerst naar huis gaan. Hij besluit tot het laatste en met knikkende knieën komt hij bij zijn vrouw Katrien aan. Deze schrikt van zijn bleke gezicht en vraagt: ‘Wat is er met jou gebeurd? Je ziet zo wit als een doek.’
‘Bert Fijnhout ligt daar,’ zijn lippen trillen en hij kan amper uit zijn woorden komen.
‘Wat is er met Bert Fijnhout?’ vraagt Katrien verbaasd. ‘Waar ligt-ie en mankeert hij soms iets?’
‘Hij is dood!’
‘Wat? Dood? Sta nou niet zo te stotteren en vertel wat er aan de hand is, Koos, ik schrik me een ongeluk.’
‘Wat zou je van mij denken,’ reageert Koos, die enigszins tot zijn positieven komt. Dan vertelt hij wat hem zojuist is overkomen en overlegt met Katrien wat er gedaan moet worden. Samen zijn ze het er dan over eens dat Goof Carvin, de dorpsveldwachter, direct gewaarschuwd moet worden.
‘Je hebt hem toch niet aangeraakt,’ schrikt Katrien weer. ‘Straks denken ze nog dat jij het gedaan hebt.’
‘Welnee, hij was al helemaal koud.’
‘Brr,’ Katrien griezelt ervan. ‘Ga maar gauw naar Carvin.’
‘Dat is een verschrikkelijk verhaal, Bens,’ reageert de veldwachter op het relaas van Koos. ‘De moeder van Bert was vanmorgen al vroeg hier aan de deur, omdat Bert nog steeds niet van de kermis thuisgekomen was. Zij maakte zich zorgen. Ik heb nog geprobeerd haar gerust te stellen door te zeggen dat-ie misschien een ander warm nestje gevonden heeft. Daar schaam ik me nu voor.’
‘En wat moet ik nou verder doen, Carvin?’ Koos heeft medelijden met vrouw Fijnhout, maar zelf staat hij ook nog te trillen op zijn benen.
‘We gaan eerst samen naar de plaats des onheils, Bens,’ besluit de veldwachter. ‘Jij wijst me de plek waar Bert ligt maar aan.’ Op de fiets is de afstand tussen het dorp en de plek waar Bert ligt vlug afgelegd. Carvin fluit tussen zijn tanden als hij het ontzielde lichaam van de jonge rietdekker ziet liggen. ‘Dit is een klus voor de recherche in de stad, Bens,’ stelt de dorpsveldwachter vast. ‘Blijf jij hier even wachten tot ik terug ben.’
‘Hoe lang gaat dat duren, Carvin?’ Koos voelt zich niets op zijn gemak alleen bij het lijk van Bert.
‘Ik moet het hoofdbureau in de stad bellen en daarna kom ik direct weer hierheen. Laat niemand deze plek betreden en zeker niets aanraken, anders worden sporen uitgewist. Het zal niet langer duren dan een kwartier.’
Om de tijd te doden steekt Koos maar een sigaret op. Hij zuigt de rook diep in zijn longen en voelt dat dat zijn zenuwen enigszins kalmeert. Dan hoort hij rumoer op de laan en tot zijn schrik ziet hij dat de twee dochtertjes van de boer met de stikkezak om hun nek eraan komen. Ze zijn op weg naar school. Hoe kan hij voorkómen dat de kinderen het dode lichaam zien? Eerst wil hij zijn kiel uittrekken en die over Bert heen gooien, maar dan herinnert hij zich de woorden van de veldwachter: ‘Bij het lichaam wegblijven en vooral niets aanraken.’ Tijd om er verder over na te denken krijgt hij niet, want de kinderen zijn al bij hem.
‘Wat doe jij hier dan, Koos?’ is hun logische vraag. ‘Thuis snappen ze ook al niet waar je blijft.’ Maar dan zien zij de gestalte in de berm liggen en vragen waarom die man daar ligt te slapen. ‘Of is-ie nog dronken van gisteravond?’ lacht Gonnie. Zij spreekt uit wat hijzelf dacht toen hij Bert eerder op de ochtend vond. Hij besluit het maar te beamen, dat is voor de kinderen en vooral voor kleine Treesje van zes veel beter.
‘Ik heb geprobeerd hem wakker te maken, maar dat lukt niet zo best, dus wacht ik maar even.’
‘Mag ik even kijken, Koos? Ik heb nog nooit een stomdronken man gezien,’ vraagt Gonnie en met dat ze het vraagt loopt ze al in de richting van het lichaam van Bert. Koos schrikt.
‘Nee, nee, hier blijven,’ roept hij en hij kan haar nog net tegenhouden.
‘Nou zeg, dat is ook flauw van je,’ moppert Gonnie, ‘jij hebt toch ook aan hem staan schudden of niet soms? Als ik jou was, zou ik hem zijn roes maar uit laten slapen, het is zijn eigen stomme schuld; dan had hij maar niet zo veel moeten drinken.’ En mopperend vervolgt ze, de kleine Treesje aan haar hand meetrekkend, haar weg naar school. Zij zit in de hoogste klas en Treesje in de laagste. Treesje is een nakomertje waar ze, zo weet Koos, op de hoeve eigenlijk niet meer op gerekend hadden. Zielig voor het kleintje dat haar moeder door die val van de stalzolder verlamd is geraakt. De komst van de kinderen heeft Koos wat afleiding bezorgd en mede daardoor is het kwartier wachten sneller omgegaan dan hij gevreesd had.
‘De recherche zal wel gauw hier zijn,’ veronderstelt de veldwachter.
‘Dan kan ik nu zeker wel gaan,’ meent Koos, maar Carvin vindt het beter dat hij nog even blijft tot de recherche er is.
‘Jij hebt Bert gevonden, dus jou zullen ze wel als eerste een verhoor afnemen.’
‘Een verhoor?’ Koos schrikt ervan. ‘Ze zullen toch niet denken dat ik iets met de dood van Bert te maken heb?’
‘Ik kan nergens op vooruitlopen, Bens. Laten we maar afwachten; we zullen het zó weten, want ze komen er al aan.’ Veel auto’s zie je niet in het dorp, dus de Ford die de laan op komt rijden, zal ongetwijfeld van de recherche zijn. Carvin gaat midden op de laan staan, zodat duidelijk is waar ze moeten zijn. Er stappen twee mannen in burger uit de auto en zij stellen zich voor als rechercheur Kraling en rechercheur Braats. De lange kerel die zich als Kraling voorgesteld heeft, is kennelijk de baas, want hij zegt de leiding van het onderzoek op zich te zullen nemen. Braats, een gezette en wat jongere man, zal hem assisteren.
‘Er komt zo nog een wagen met politiemannen,’ kondigt Kraling aan. ‘Ik neem aan dat al bekend is wie het slachtoffer is,’ veronderstelt de rechercheur en Carvin beaamt het. ‘Goed, en u hebt dus het lichaam gevonden,’ richt hij zich tot Koos. Terwijl de dikke rechercheur aantekeningen in een boekje maakt, wordt Koos aan een spervuur van vragen onderworpen. ‘Jacobus Comelis Bens’ noteert de dikke en verder alle antwoorden van de ondervraagde. Kraling wil weten wat Koos op de plaats van het ongeval of misdrijf te zoeken had, of hij het lichaam heeft aangeraakt, waar hij zoal gelopen heeft en nog veel meer. Koos, die wel gespannen is doch niets te verbergen heeft, aarzelt geen moment bij het beantwoorden van de vele vragen. De geroutineerde rechercheur trekt daar blijkbaar al vlug een voorlopige conclusie uit, want hij zegt voor het moment geen verdere vragen te hebben. ‘U kunt naar huis of naar uw werk gaan, maar houdt u wel ter beschikking van de politie voor eventuele verdere vragen,’ zegt hij tot opluchting van Koos.
‘Bedankt voor de hulp, Bens,’ zegt de veldwachter als Koos weggaat. De harde en formele toon van de lange rechercheur staat hem tegen. Als Koos weg is, arriveert er een politiebus met een tiental agenten, die in opdracht van Kraling de directe omgeving van het lijk met paaltjes en touw afzetten. Dan gaan de agenten in groepjes van drie onder leiding van een hoofdagent in een wat grotere kring op zoek naar sporen en verdachte voorwerpen. Het lichaam wordt voor nader onderzoek meegenomen.
‘Is hier een gelegenheid waarin wij zolang een onderzoekcentrum kunnen inrichten?’ vraagt Kraling aan de veldwachter, van wie hij inmiddels begrepen heeft dat het dorp geen politiebureau rijk is. Carvin opereert vanuit zijn eigen woning. ‘De Driesprong’ wordt aanbevolen en dus wordt het dorpscafé zolang het domein van de rechercheurs. Een telefoontje met het hoofdbureau van politie in de stad heeft Kraling inmiddels geleerd dat het om moord gaat. Het lichaam van Bert Fijnhout is in de stad onderzocht door een patholoog-anatoom en daarbij is komen vast te staan dat het slachtoffer door wurging om het leven moet zijn gekomen.
Als de rechercheurs zich goed geïnstalleerd hebben, wordt eerst Gijs Voordam, de waard van het café, aan de tand gevoeld. ‘Is u tijdens het kermisfeest gisteravond hier in uw café iets bijzonders opgevallen rondom de persoon van de heer Fijnhout?’ wordt hem gevraagd.
‘Iets bijzonders?’ Gijs moet daar even over nadenken. ‘Daar vraagt u me wat, ik zou het niet weten.’ Maar dan herinnert hij zich de vervelende kerel die onnozele Kors jenever wilde opdringen en dat Bert hem toen bij zijn lurven gepakt heeft.
‘Ja, er was toch iets,’ en dan vertelt hij wat er rondom Kors Garven voorgevallen is.
‘Hoe heet die kerel en waar woont hij?’ wil Kraling weten, maar Gijs moet hem het antwoord schuldig blijven. Wel weet hij dat de knul niet uit het dorp komt. ‘Maak aantekening van de opmerking van de waard, veldwachter,’ draagt Kraling Goof Carvin op, ‘of weet u soms hoe die kerel heet?’
‘Ik?’ Goof kijkt de rechercheur verbaasd aan. ‘Ik was gisteravond toen dat geval zich voordeed helemaal niet in dit café.’
‘Begrijp ik, Carvin,’ reageert de lange rechercheur, ‘maar u zult het met mij eens zijn dat die kerel alle aanleiding had de heer Fijnhout iets aan te doen.’ De veldwachter knikt.
‘Die vent vinden wij wel.’ is zijn stellige overtuiging. ‘Zal ik alvast op zoek gaan?’ Maar dat vindt de rechercheur nog te vroeg.
‘Laten we eerst nagaan wat er nog meer voor bijzonders door de waard te melden valt,’ vindt hij. Gijs Voordam haalt alweer zijn schouders op en schudt zijn hoofd ten teken dat hem niets meer te binnen schiet. Maar Kraling moedigt hem aan. ‘U hebt al een belangrijke mededeling gedaan, meneer Voordam, denk nog eens goed na. Is u verder rondom de persoon van het slachtoffer niets bijzonders opgevallen? Wat deed Fijnhout bijvoorbeeld nadat hij de kerel, die die onnozele jongen sterke drank opdrong, zijn lesje geleerd had?’
‘Goeie vraag,’ reageert Gijs, die weer diep moet nadenken. Ook hij is nog wat moe van de drukke kermisdag en het gedoe rondom de moord op Bert Fijnhout is hem dus nogal koud op zijn dak gevallen.
‘Denk rustig na,’ moedigt de rechercheur hem aan. ‘Was er familie van die onnozele jongen in uw café?’
‘Ja, zijn zuster Rietje Garven was er en dat is een hele mooie meid, waarop nogal wat jonge knapen een oogje hebben.’
‘Ook Bert Fijnhout?’
‘Vooral Bert Fijnhout zou ik haast zeggen, want hij heeft vaak met haar gedanst en als ik me niet vergis heeft hij haar ook naar de hoeve gebracht. Ik hoorde de zoon van de boer, waar zij werkt, ook nog voorstellen samen met haar naar de hoeve te gaan, maar daar ging ze - dacht ik - niet op in.’
‘Ik neem aan dat u de mensen, waar de heer Voordam het over heeft, kent, veldwachter,’ veronderstelt de rechercheur. En dat blijkt het geval te zijn. Goof Carvin kent alle inwoners van het kleine dorp aan de Wijde Made bij naam en toenaam en dat vergemakkelijkt het onderzoek naar de dader van de laffe moord aanzienlijk. ‘Hebt u een idee wie er verder nog tot de mogelijke verdachten gerekend kan worden, veldwachter?’ Rechercheur Kraling wil niets aan het toeval overlaten.
‘Verdachte is een groot woord, collega,’ vindt Carvin, ‘maar misschien is het nuttig de bewoners van de twee woningen waartussen het slachtoffer gevonden is, ook aan een verhoor te onderwerpen.’
‘Alle bewoners?’ vraagt Kraling.
‘Nee, alleen de mensen die tijdens het kermisfeest hier in het café waren,’ verduidelijkt de veldwachter en hij veronderstelt dat de waard wel weet wie dat zijn.
‘Van “Molenzicht” was ook Chris van de partij en van het huisje, dat ook aan de laan ligt waar Bert gevonden is, was Gerard aanwezig.’
‘De kunstschilder,’ veronderstelt Goof en Gijs knikt.
‘Haal ze allemaal maar hierheen, veldwachter, en vergeet vooral niet achter de naam van die pestkop met zijn jenever voor die onnozele jongen te komen.’ Voor rechercheur Kraling is die knul wel de hoofdverdachte.
Chris Kwakel kijkt vreemd op als veldwachter Goof Carvin aan de deur komt met het verzoek aan hem en Rietje mee te gaan naar ‘De Driesprong’ in verband met het onderzoek naar de moord op Bert Fijnhout. ‘Daar hebben wij niets mee te maken,’ protesteert Chris. Maar de veldwachter maakt hem duidelijk dat de recherche geen mogelijkheid onbenut wil laten om de dader van de moord zo vlug mogelijk te vinden.
‘Je kunt me nu al helpen, Chris, als je weet wie de knul is die Kors Garven gisteravond glazen jenever opdrong.’
‘Oh, dat is niet zo moeilijk,’ reageert Chris, ‘het is een zoon van boer Bregman aan de Zuidzijde bij het veer. Hoe hij van zijn voornaam heet, weet ik niet.’
‘Daar kom ik wel achter, Chris,’ glundert de veldwachter, die zijn speurwerk al direct beloond ziet met een verhelderende mededeling. ‘Fiets jij nou met Rietje naar “De Driesprong” en vraag daar maar naar rechercheur Kraling. Ik fiets even naar Bregman.’
‘We komen voor rechercheur Kraling,’ maakt Chris de postende agent voor de deur van ‘De Driesprong’ duidelijk als hij er met Rietje aankomt. Nog meer dan Chris is Rietje geschrokken van de onheilstijding dat Bert Fijnhout, die haar de vorige avond thuisgebracht heeft, vermoord in de berm van de laan gevonden is. Ze is er helemaal van ondersteboven en is daardoor ook erg gespannen.
Chris is dat ook, maar hij heeft toch getracht haar wat te kalmeren.
Als het tweetal de gelagkamer binnenkomt en de waard Kraling de namen ingefluisterd heeft, ziet de rechercheur dat de caféhouder niet overdreven heeft. Een mooi meisje, die Rietje Garven, met haar blonde lokken en blozende gezicht. Een meisje waar nogal wat dorpsjongens achteraan zullen lopen. Ze is thuisgebracht door het slachtoffer, die zich de hele avond in haar buurt bevond, aldus de verklaring van de waard. De rechercheur denkt na Het zal niet de eerste keer in zijn loopbaan zijn dat er een moord uit jaloezie gepleegd wordt. Die mogelijkheid mag hij zeker niet uitsluiten. Hij neemt zich voor in zijn onderzoek vooral te letten op rivaliteit ten opzichte van het meisje, dat hem inmiddels schuchter een hand gegeven heeft.
‘Vertel eens, juffrouw Garven,’ begint Kraling, ‘met wie u gisteravond allemaal gedanst hebt.’
‘Zeg maar Rietje en jij hoor, meneer, want van dat juffrouw en u word ik nog nerveuzer.’
‘Goed, goed,’ lacht Kraling, ‘ik zal mijn best doen, maar geef eens antwoord op mijn vraag.’
‘Ja, met wie heb ik gedanst? Met Bert enne.... ja veel met Bert en ook wel met hem.’ Ze wijst daarbij op Chris, op wiens gezicht de rechercheur speciaal gelet heeft. Het valt hem op dat de jonge boer met een bijna smachtende blik naar het mooie meisje kijkt. ‘Als ik het goed begrepen heb, werk jij op de hoeve waar meneer Kwakel ook woont.’
‘Ja, Chris is de zoon van de boer en de boerin van “Molenzicht”.’ ‘Maar jullie zijn gisteravond niet samen teruggegaan naar die hoeve.’
‘Nee, Chris stelde dat wel voor maar dat vond ik een beetje raar en bovendien had Bert al gevraagd of hij me thuis mocht brengen.’ ‘Maar waarom vond je het raar dat Chris met je mee naar de hoeve zou lopen?’
‘Het meisje van Chris ligt ziek thuis.’
‘Juist, ja,’ beëindigt de rechercheur zijn ondervraging. ‘Ga maar even met de waard mee naar een ander vertrek, ik wil even met de heer Kwakel praten.’
‘Zeg ik Chris of meneer Kwakel?’ neemt Kraling nu zelf het initiatief. Hij heeft inmiddels wel begrepen dat de gewone beleefdheidsvormen in het kleine dorp erg ongebruikelijk zijn.
‘Zeg maar gewoon Chris, meneer, daar ben ik aan gewend’, zegt Chris naar verwachting.
‘Hoe gaat het met je meisje?’ valt Kraling met de deur in huis. ‘Welk meisje?’
‘Oh, ik heb begrepen datje verkering hebt en datje meisje ziek is.’ ‘Ja, natuurlijk... eh... ik dacht even dat u Rietje bedoelde.’
‘Met haar heb je toch geen verkering? Of heb je plannen in die richting?’ Kraling let scherp op het gezicht van de jonge boer en ziet daarop een gespannen, bijna wat smartelijke trek.
Chris haalt zijn schouders op en zucht eens. ‘Nee, ik heb geen plannen in die richting, want ik heb al verkering met Neeltje Laterveer, maar die is ziek.’
‘Ondanks haar ziekte ging je kermis vieren.’
‘Ze heeft er zelf op aangedrongen dat ik dat zou doen.’
‘En dat gaf jou de gelegenheid de bloemetjes met Rietje Garven buiten te zetten.’ Het is wel duidelijk dat de rechercheur Chris uit zijn tent wil lokken. Deze tactiek heeft hem in het verleden menige bekentenis opgeleverd. Hij bereikt het beoogde doel, want Chris begint een beetje nijdig te worden.
‘Hoe komt u daarbij?’ vraagt hij dan ook wat agressief. ‘Ik heb enkele biertjes gedronken, wat gedanst en meegedaan aan de spelletjes.’
‘Je hebt vaak met Rietje gedanst, heb ik gehoord.’
‘Vaak? Dat zal wel schikken; niet ik, maar Bert Fijnhout heeft vaak met haar gedanst.’
‘En dat vond jij maar niks!’ De rechercheur kijkt Chris scherp aan, zodat deze een kleur van angst en woede krijgt. Hij begint zo langzamerhand te begrijpen waar de man naar toe wil en ergert zich daar groen en geel aan. Het lijkt wel of ze hem de moord op Bert in de schoenen willen schuiven.
‘U denkt toch zeker niet dat ik iets met die moord te maken heb?’ ‘Wat ik denk, houd ik voorlopig maar voor mezelf, jongen,’ zegt Kraling hard en hij fluistert de dikke rechercheur wat in het oor, waarop deze naar buiten gaat om even later met twee agenten terug te komen.
‘Wij nemen u mee naar het bureau in de stad, meneer,’ zegt een van de agenten tegen de verbaasde Chris. ‘U wordt in voorlopige hechtenis genomen als verdachte in de moordzaak van Hubertus Pijnhout,’ voegt de agent er formeel aan toe.
‘Maar ik ben onschuldig,’ stamelt Chris, die iets dergelijks voor onmogelijk houdt.
‘Wij hebben alleen opdracht u mee te nemen, beste man,’ zegt de agent en dan is-ie uitgepraat. Als hij buiten veldwachter Carvin tegenkomt, ziet hij aan diens gezicht dat ook hij verbaasd is hem te zien wegvoeren. Carvin is in het gezelschap van de knul die gisteravond Kors Garven drank opgedrongen heeft en die door Bert nog op zijn nummer gezet is. Onenigheid met het slachtoffer vlak voor diens dood maakt je ook verdacht, bedenkt Chris tot zijn opluchting. Hij is het dus niet alleen.
‘Moet ik in de stad verder ondervraagd worden?’ vraagt Chris de agenten, maar deze halen hun schouders op en degene met de dubbele strepen herhaalt alleen maar een opdracht uit te voeren en verder niets te weten.
In ‘De Driesprong’ gaan de verhoren door. Theo Bregman blijkt de knul die Kors drank wilde voeren, te heten. Hij is nog onkundig van de moord op Bert Fijnhout en begrijpt absoluut niet waarom hij wordt teruggevoerd naar het café waar hij de avond tevoren feest gevierd heeft. Dat beetje bonje met die rietdekker kan toch geen reden zijn hem door een veldwachter uit zijn werk te laten halen. Maar Goof Carvin gedraagt zich al net eender als de agenten die Chris weggevoerd hebben, hij weet zogenaamd ook nergens van. Als rechercheur Kraling de knul aan de tand voelt en diens eerlijke verbazing ziet, laat hij hem al weer vlug gaan met de standaardboodschap zich in het belang van het onderzoek ter beschikking van de politie te houden.
‘Hoe zit het met die kunstschilder, veldwachter?’ vraagt Kraling als Theo Bregman weg is. ‘U zou hem toch ook hierheen brengen?’ ‘Thuis was hij niet, collega, en zijn moeder zei dat hij ergens zat te schilderen, maar ze wist niet waar. Als hij thee komt drinken zou ze hem zeggen onmiddellijk hierheen te komen.’
‘En hebt u enig idee hoe laat ze daar theedrinken?’
‘Volgens mij zo rond een uur of drie.’
‘Dan zal hij wel gauw komen, want het is nu kwart over drie.’ En de rechercheur wordt op zijn wenken bediend, want in het deurgat staat Gerard Fonteyn. Hoewel hij zich een ongeluk geschrokken is toen zijn moeder hem de boodschap van de veldwachter overbracht, speelt hij de verontwaardigde onschuld. Hij heeft zich van de schrik hersteld en neemt zich voor zijn huid duur te verkopen. Niemand heeft hem in gezelschap van Bert Fijnhout gezien en er is ook geen enkele aanleiding hem van moord te verdenken. Nog voordat rechercheur Kraling de gelegenheid krijgt hem te verhoren, heeft Gerard al enkele vragen op hem afgevuurd. ‘Het is voor een kunstenaar erg vervelend zonder enige aanleiding uit zijn concentratie gehaald te worden,’ zegt hij met een nors gezicht en hij laat de aanwezigen daarmee duidelijk blijken dat hij geïrriteerd is.
‘Noemt u een moord maar geen aanleiding,’ schampert de rechercheur, maar Gerard lijkt niet onder de indruk.
‘Het is vreselijk wat er gebeurd is, maar daar heb ik toch niets mee te maken!’
‘In het belang van het onderzoek is het in dit geval nodig de mensen die gisteravond in het gezelschap van het slachtoffer gezien zijn en bovendien dicht bij de plaats des onheils wonen, een verhoor af te nemen.’
‘Goed, ik ben hier nou toch eenmaal, dus vraagt u maar; ik heb niets te verbergen.’ En zo afgemeten als Kraling zijn vragen stelt, zo afgemeten geeft Gerard ook antwoord. Hij hoeft nergens over na te denken, zijn antwoorden komen spontaan. Er is ook geen spoor van nervositeit bij hem te bespeuren. Uiteindelijk blijkt Gerard zijn rol zó goed gespeeld te hebben, dat hij als verdachte wordt afgeschreven.
‘Excuses voor het feit dat wij u uit uw concentratie gehaald hebben, meneer Fonteyn, en bedankt voor de medewerking,’ zo beëindigt Kraling het onderhoud. Gerard kan gaan.
De activiteiten van de politie zijn in het kleine dorp uiteraard niet onopgemerkt gebleven. Vooral de arrestatie van Chris Kwakel brengt de tongen in beweging. Eerst al zijn de dorpelingen geschrokken van de brute moord op de jonge rietdekker. Vele leeftijdgenoten hebben hem de avond tevoren in ‘De Driesprong’ bezig gezien en ze kunnen het nog niet goed vatten dat diezelfde knul nu dood is, vermoord nog wel. Vooral zonen van daggelders en knechten benijdden hem om zijn sjans bij Rietje Garven, die hij later op de avond nog naar huis bracht ook. Als zij de kans ervoor gekregen hadden, hadden ze die taak graag van hem overgenomen. Na het dramatische gebeuren denken ze daar wel anders over. Hen had hetzelfde lot kunnen treffen. Iemand moet het stel gevolgd zijn en Bert op de terugweg vermoord hebben, maar wie? De enige die Rietje af en toe uit de armen van Bert kon halen, was Chris Kwakel. Hij woont ook op de hoeve waar Rietje door Bert is afgeleverd, dus zo verwonderlijk is het niet dat de verdenking op hem gevallen is. Maar dat Chris Kwakel een moord zou kunnen plegen, kan er bij hen niet in. Het kan bijna niet anders dan dat de moord uit jaloezie gepleegd is en was Chris jaloers? Sommigen achten dat goed mogelijk. Riet is een prachtmeid en ze is zo’n beetje dag en nacht in zijn directe omgeving. Het feit dat Chris verkering heeft met Neeltje Laterveer is bekend, maar iedereen kent de gewoonten van de grote boeren hun kinderen aan elkaar te koppelen. Geld trouwt met geld en verliefdheid is iets voor romannetjes. De gezonde Chris Kwakel en de ziekelijke Neeltje Laterveer vindt men trouwens een rare combinatie. Het dorp komt tot de slotsom dat Chris nauwelijks in staat is een moord te plegen, maar dat hij wel gek is op Rietje Garven en dus ook wel jaloers kon zijn op Bert Fijnhout.
Veldwachter Goof Carvin voelt zich op de dag van de moord net de boodschappenjongen van de recherche. Eerst al is-ie bij vrouw Fijnhout geweest om haar de trieste boodschap van de moord op haar zoon te brengen, daarna moest hij mogelijke verdachten ophalen en nu staat hij voor de deur van hoeve ‘Molenzicht’ om de familie Kwakel te vertellen dat zoon Chris in de bak zit. Mart zelf doet open. Na de vreselijke boodschap van Koos Bens die morgen en het ophalen van Chris en Riet is er van werken niet veel gekomen. Vanaf het erf van de hoeve heeft hij samen met Koos Bens de verrichtingen van de politie gadegeslagen. En nu staat dan voor de tweede keer die dag de veldwachter voor zijn neus.
‘Ik heb een nare mededeling voor je, Kwakel, je zoon Chris is in voorlopige hechtenis genomen en opgesloten in de stad.’
‘Wat zeg je me daar, Carvin?’ Mart Kwakel staat de veldwachter met open mond aan te staren. ‘Chris opgesloten in de stad? Waarom in hemelsnaam?’
‘Je zoon is verdachte in de moordzaak Fijnhout, Kwakel.’
‘Je gelooft toch zelf niet, Carvin, dat Chris iets met die moord uitstaande heeft?’
De veldwachter trekt zijn schouders op en zegt: ‘Wat ik denk, is niet zo belangrijk; de recherche heeft het kennelijk nodig gevonden hem voor nader verhoor in de stad op te sluiten.’ ‘Belachelijk!’ vindt Mart. ‘Maar waar zit Riet Garven? Die is gelijk met Chris naar “De Driesprong” gegaan; hebben ze haar soms ook opgesloten?’
‘Nee, kijk maar, die komt er al aan.’ En inderdaad komt Riet de laan op fietsen. Ook zij heeft in het café gehoord dat Chris naar de stad gebracht is en zij is even verontwaardigd als de boer.
‘Een nare en harde kerel die rechercheur Kraling,’ vindt ze en ze vraagt de veldwachter of ze een onschuldig iemand zomaar, zonder een enkel bewijs, kunnen opsluiten.
‘Als de recherche ervan overtuigd zou zijn dat Chris onschuldig is, dan zouden ze hem wel hebben laten gaan. Dat hebben ze met Gerard Fonteyn ook gedaan,’ verduidelijkt Carvin.
‘Ik snap er niks meer van,’ zucht Rietje. ‘Wat ’n narigheid toch allemaal! Is het nou wel zeker dat Bert vermoord is? Misschien was het wel een beroerte of een hartverlamming.’
‘Van een beroerte of een hartverlamming krijg je geen bloedende strepen in je hals,’ reageert de veldwachter en dan loopt Rietje griezelend het achterhuis in.
De andere dag is de bus met politieagenten terug op de plaats van het misdrijf. Ze hebben opdracht de hele omgeving nog eens uit te kammen. Honderden meters rondom de plek waar het stoffelijk overschot van Bert gevonden is, moeten aan een minutieus onderzoek onderworpen worden.
Onnozele Kors, die met zijn hond Bruno op weg is naar het huisje van zijn vriend de kunstschilder, beseft nauwelijks wat er aan de hand is. Hij staat het speuren van de agenten met open mond aan te zien. Bruno scharrelt in de omgeving rond en snuffelt zoals een hond dat kan doen. Plotseling loopt hij met een stuk dik touw in zijn bek en dat trekt de aandacht van een van de agenten. Deze loopt Bruno na als hij met het touw naar het huisje van Gerard Fonteyn rent. De kunstschilder is buiten bezig en zonder aarzelen loopt de hond recht op hem toe en laat het touw voor zijn voeten vallen. Met zijn tong ver uit zijn bek kijkt hij de man waarmee hij het spelletje van wegwerpen en apporteren zo vaak gedaan heeft, vol verwachting aan. Waarom werpt Gerard het touw nou niet weg, zoals hij altijd doet met andere voorwerpen? Bruno kwispelt met zijn ruige staart en jankt zachtjes. Hij is duidelijk teleurgesteld dat zijn speelkameraad het vandaag laat afweten. De agent, zelf een groot hondenliefhebber, begrijpt precies wat er aan de hand is. De hond heeft aan het touw de geur van Gerard ontdekt en brengt het bij hem terug. De agent neemt het touw op en wenkt rechercheur Kraling, die het speurwerk van de agenten bijwoont. Met een enkel woord brengt hij Kraling van het gebeurde op de hoogte. Deze knikt en richt zich tot Gerard Fonteyn. ‘Is dit stuk touw van u?’ vraagt hij.
Gerard haalt zijn schouders op en antwoordt: ‘Alle stukken touw lijken op elkaar, ik zou het echt niet weten.’ Hij weet het donders goed, maar ook nu laat hij niets merken van zijn ontsteltenis. Dit is het touw waarmee hij de rietdekker een uitspraak wilde ontlokken. In paniek heeft hij het op de kermisavond ver van zich af geworpen.
De rechercheur heeft inmiddels geconstateerd dat het touw van een ander stuk touw moet zijn afgesneden. Als dat stuk touw nog in het bezit van de kunstschilder is, dan heeft hij de dader zo goed als zeker te pakken. ‘Mogen we even binnen kijken?’ vraagt hij en Gerard knikt. Nog meent hij dat een stuk touw dat toevallig door een hond wordt gevonden, geen enkel bewijs van zijn schuld zal kunnen zijn. Maar als een van de agenten uit de schuur komt met een identiek touw, zit hem dat toch niet lekker. Nu gaan ze natuurlijk vragen met welk doel hij een stuk van dat touw afgesneden heeft. Dat doet Kraling echter niet. Bij een wat nauwkeuriger beschouwing van het touw dat door de hond gevonden is, ziet hij dat enkele vezeltjes ervan rood gekleurd zijn. Als kan worden vastgesteld dat het bloed is en als dat bloed dan ook nog overeenkomt met het bloed van het slachtoffer, dan is Fonteyn erbij. ‘We nemen deze stukken touw in beslag en zullen u in voorlopige hechtenis moeten nemen, meneer Fonteyn,’ zegt Kraling. En van die uitspraak krijgt de kunstschilder de schrik echt te pakken. Hij protesteert heftig en ontzegt de rechercheur zelfs het recht hem te arresteren, maar Kraling en de politiemensen laten zich deze keer niet imponeren. Gerard wordt afgevoerd naar een politiewagen en overgebracht naar het hoofdbureau in de stad, waar ook Chris Kwakel nog in een cel zit.
Als laboratoriumonderzoek uitwijst dat het bloed op het touw overeenkomt met het bloed van Bert Fijnhout, wordt Chris Kwakel uit voorlopige hechtenis ontslagen en Gerard Fonteyn voorgeleid aan de officier van justitie en vervolgens overgebracht naar de gevangenis in afwachting van zijn proces.
De vrijlating van Chris Kwakel is niet alleen een opluchting voor de bewoners van ‘Molenzicht’ maar voor het hele dorp. Gelukkig is gebleken dat Chris part noch deel aan de moord op Bert Fijnhout heeft. Van die eigenaardige kunstschilder weet de doorsnee dorpeling niet veel af. Hij en zijn moeder zijn buitenbeentjes, die zich nauwelijks met hun plaatsgenoten bemoeien. Over de motieven van die Fonteyn om Bert te vermoorden tast men in het duister. Zou die kerel uit jaloezie gehandeld hebben? Was hij jaloers op Bert vanwege diens scharrel met Rietje Garven? Allemaal vragen waarop niemand, behalve Gerard zelf, een antwoord kan geven. En dat doet hij tijdens het tweede verhoor, waarbij het ook hem uiteindelijk duidelijk geworden is dat ontkennen geen zin meer heeft. Zijn verklaring dat hij niet de bedoeling heeft gehad Bert te vermoorden, wordt door de officier van justitie voor kennisgeving aangenomen, maar zij leidt niet tot verzachtende omstandigheden. Het is een duidelijk voorbeeld van een moord uit jaloezie. Uit de krantenverslagen kan men opmaken dat de kunstschilder verliefd is op het meisje dat door het slachtoffer na het kermisfeest thuisgebracht is. Wie dat meisje is, weet iedereen. Gerard Fonteyn wordt veroordeeld tot vijftien jaar gevangenisstraf.
Rietje Garven treft geen enkele schuld, daar is iedereen zonder uitzondering het over eens. Rietje zelf trekt zich desondanks dat het hele gebeuren erg aan. Twee jongemannen werden gearresteerd omdat de recherche meende dat beiden uit jaloezie gemoord hadden. Chris bleek onschuldig te zijn, maar ook bij hem was dus jaloezie geconstateerd. Zij begrijpt het niet. Chris die altijd zo bokkig doet of, liever gezegd, deed, want sinds kort is dat wel veranderd. Na het ongeluk van zijn moeder is hij eigenlijk een stuk aardiger geworden, maar verliefdheid heeft zij nooit bij hem ontdekt. Vreemd genoeg heeft ze ook nooit gemerkt dat Gerard verliefd op haar is. Dat hij haar graag mag, wist ze al wel. Waarom zou hij haar anders een mooi schilderij van een schaapskooi cadeau willen doen? Maar verliefd, nee! Zij schudt haar hoofd en verbergt haar gezicht in haar handen. Zij moet even gaan zitten, want plotseling wordt het haar allemaal te veel. Tranen lopen over haar wangen en ze trilt over haar hele lichaam. Gelukkig ziet niemand het en als er theegedronken wordt, heeft ze zichzelf weer in de hand.
’s Avonds in bed kan zij de slaap niet vatten. Zij kan tot geen andere conclusie komen dan dat de dood van Bert indirect haar schuld is. Ze krijgt weer een huilbui en neemt zich dan voor haar dilemma aan meneer pastoor voor te leggen tijdens haar eerstvolgende biecht.
‘Eerwaarde vader, geef mij uw zegen; ik belijd mijn schuld voor de almachtige God en voor u, vader, mijn laatste biecht is drie weken geleden geweest.’ Rietje Garven ligt geknield op het driehoekige bankje in de biechtstoel van de parochiekerk in het dorp. De pastoor zit achter een horretje in een ander hokje van de biechtstoel en is maar vaag te onderscheiden.
‘Rietje Garven, als ik het goed heb,’ reageert pastoor Gerritse.
‘Ja, meneer pastoor.’ Rietje is altijd onder de indruk van het plechtige ritueel van de biecht. ‘Het is geen gewone biecht, meneer pastoor, het is... eh.’
‘Nou, vertel me dan maar eens wat je dwarszit, meisje, want heb ik het mis als ik veronderstel dat je het met mij wilt hebben over de moord op Bert Fijnhout en jouw zijdelingse rol daarbij?’ De oude pastoor kent zijn parochianen stuk voor stuk als zijn broekzak en veel dingen begrijpt hij dan ook zonder woorden.
‘Ja, dat is het precies, meneer pastoor.’ Rietje is opgelucht dat de pastoor er zelf over begint. ‘Iedereen zegt wel dat ik niks met die moord te maken heb, maar ik voel me indirect toch schuldig.’ ‘Had jij die moord dan kunnen voorkomen, Rietje? Kun jij iets bedenken wat jij had kunnen doen of nalaten om te voorkomen dat Fonteyn Bert Fijnhout zou doden?’
Rietje moet even nadenken. ‘Chris Kwakel stelde me na het kermisfeest voor samen terug naar de hoeve te gaan; als ik dat gedaan had zou Bert nu waarschijnlijk nog leven.’
‘En dan zou Chris misschien dood zijn,’ reageert de pastoor.
‘Oh, dat zou vreselijk zijn,’ huivert Rietje. ‘Bert kende ik oppervlakkig, maar Chris zie ik de hele dag.’
‘En Chris was ook jaloers op Bert heb ik begrepen.’ Pastoor Gerritse hoeven ze niks wijs te maken. Hij is van elk detail op de hoogte. ‘Jij moet jezelf geen schuldgevoelens aanpraten, kindje,’ zegt de oude pastoor vaderlijk. ‘Maar jij moet ook niet ingaan op mogelijke toenadering van Chris, want jij weet dat hij omgaat met het meisje van Laterveer en dat het tussen jou en Chris nooit iets kan worden.’ De verhoudingen in het dorp kent de pastoor ook op zijn duimpje.
Chris heeft de arrestatie op de dag na de moord op Bert Fijnhout en de opsluiting daarna in een cel van het politiebureau in de stad als een bittere ervaring ondergaan. Het was maar één nacht die hij in de politiecel doorbracht, maar het was voor hem zeker één nacht te veel. Nog kan hij niet begrijpen waarom zijn gedragingen en verklaringen aanleiding konden zijn hem in hechtenis te nemen. Angstig is hij ook geworden zo alleen in die kleine cel. Van alles heeft hij zich in het hoofd gehaald. Stel je voor dat de ware schuldige niet gevonden zou worden en dat hij, ondanks zijn onschuld, voor jaren zou worden opgesloten. Op zijn harde strozak heeft hij er die nacht van wakker gelegen en zich suf gepiekerd. Hij heeft zelfs de mogelijkheid niet uitgesloten dat Rietje voor hem belastende verklaringen kan hebben afgelegd. Maar welke? Na een kortstondige slaap met verwarde dromen is hij op de rand van zijn brits gaan zitten en heeft met zijn hoofd in zijn handen zitten denken. Welk gevoel had hij die kermisavond ten opzichte van Bert Fijnhout, die nogal veel werk maakte van Rietje? Is hij niet bijna de hele avond bezig geweest die knul een slag voor te zijn als er door de muzikant weer een nieuwe dans werd ingezet? Wilde hij niet samen met Rietje terug naar ‘Molenzicht’ en was hij niet teleurgesteld toen hij haar met Bert zag vertrekken? Al piekerend is hij tot de conclusie gekomen dat hij jaloers was op de jonge rietdekker. En juist dat heeft de rechercheur ontdekt. Hoe? Hij weet het niet, maar alleen dat kan een aanleiding geweest zijn hem ervan te verdenken Bert vermoord te hebben.
Toen hij op de morgen na de schier eindeloze nacht in de cel een politieman met een sleutelbos hoorde rammelen, gloorde er enige hoop. Hij hoopte maar dat zijn onschuld was komen vast te staan en dat hij terug naar huis mocht. En hij sprong bijna een gat in de lucht toen een andere, kennelijk hogere, politieman hem meedeelde dat de vermoedelijke dader gearresteerd was en dat er dus geen reden was hem nog langer vast te houden. Ook thuis waren ze erg blij hem weer te zien en daar ook werd hem verteld dat diezelfde morgen Gerard Fonteyn gearresteerd was.
‘Hier heb je een lekker bakkie koffie voor de schrik,’ zei Rietje en ze voegde er met een boos gezicht aan toe dat ze het een schande vond hem zonder enig bewijs in een politiecel op te sluiten.
Nu alles weer zijn gewone gangetje gaat is Chris de nare ervaring al weer bijna vergeten. Het vele werk op de hoeve slokt het leeuwendeel van zijn tijd op. Daardoor ook heeft hij niet veel tijd om na te denken en dat is maar goed ook, want als hij eens even niets om handen heeft, komt het probleem waar hij mee worstelt weer levensgroot op hem af. Kort nadat hij verkering gekregen heeft met Neeltje beperkte zijn zorg zich tot de wetenschap dat hij weinig liefde voor het meisje, dat zijn vader voor hem uitgekozen heeft, kon voelen. Rietje Garven speelde nog geen enkele rol in zijn leven. Integendeel, hij stoorde zich aan haar plagerijen of eigenlijk meer aan het feit dat zij hem niet al te serieus nam. Na het ongeluk van moeder zijn zijn ogen wat Rietje betreft opengegaan. Haar onvermoeibare inzet om het huishouden draaiende te houden heeft hem verbaasd en ontroerd tegelijk. Nu moeder thuis is, heeft zij de zorg voor haar er zonder morren bij genomen. Pa zei het laatst zo mooi. Hoe was dat ook alweer? Oh ja, ‘je bent als een rots in de branding,’ zei hij. En toen kreeg Rietje een kleur en dat stond haar zo lief. De hele dag moet hij zich inhouden. Hij mag Rietje niet laten blijken dat hij verliefd op haar is en de huisgenoten mogen het al helemaal niet merken, want dan is het leed niet te overzien. Pa zal dan zeker de enige maatregel nemen die nodig is en Rietje vragen een andere dienst te zoeken. Dat hij daarmee zijn eigen glazen ingooit, zal hij wel beseffen, maar hij zal de beslissing niettemin nemen. Hij maakt zich wat dat betreft geen enkele illusie. Vader heeft hem voorbestemd als boer op de hoeve van Cor Laterveer met dochter Neeltje als boerin aan zijn zijde. De koppeling heeft plaatsgevonden en in de ogen van Mart Kwakel is het een goed stel, zij het dat Neeltje tobt met haar gezondheid. De verkering nu verbreken zou dramatische gevolgen hebben, behalve voor hemzelf, want als hij er goed over nadenkt is het verschrikkelijk te trouwen met een meisje waar je niet van houdt. Erger nog: te trouwen met een meisje terwijl je van een ander houdt. Rietje houdt niet van hem en dat zou hij onder de gegeven omstandigheden eigenlijk fijn moeten vinden, maar dat vindt hij niet, hoe onmogelijk hun beider liefde ook is. Voor Neeltje zou hij het ook zielig vinden de verkering uit te maken. Hij merkt dat zij erg op hem gesteld is, erger nog: hij meent dat zij wel van hem houdt. Met tranen in haar ogen heeft zij hem bezworen dat ze rechtstreeks naar het politiebureau in de stad zou zijn gegaan om hem moed in te spreken als dat had gekund, maar zij voelde zich te zwak om dat te doen. Dat haar tranen nog een andere reden hadden, kan Chris niet vermoeden. Neeltje heeft, net als veel andere dorpsgenoten, geruchten gehoord dat de arrestatie van Chris mogelijk te maken hadden met jaloezie. Uit het verhoor zou zijn gebleken dat Chris jaloers was op Bert Fijnhout, omdat deze meer sjans bij Riet Garven had dan hij. Ze heeft de meid op de hoeve, die haar erover berichtte, de huid vol gescholden en gezegd dat ze niet alle praatjes voor zoete koek moest slikken. Niettemin heeft het haar veel verdriet gedaan dat er zulke praatjes over Chris en de meid op ‘Molenzicht’ de ronde doen. Maar als ze eerlijk tegenover zichzelf is, moet ze bekennen dat de praatjes best een kern van waarheid kunnen hebben. In vergelijking tot de knappe en gezonde Rietje Garven voelt zij zichzelf maar een scharminkel. Best mogelijk dat Chris een oogje, en misschien wel meer dan een ook, aan de mooie Rietje waagt. Voor haarzelf voelt Chris eerder medelijden dan liefde, dat heeft ze al zo vaak gemerkt!
Van het gesprek met meneer pastoor in de biechtstoel had Rietje iets anders verwacht dan wat eruit gekomen is. Blij is ze wel dat ook meneer pastoor van mening is dat zij zichzelf, wat de moord op Bert Fijnhout betreft, geen schuldgevoelens moet aanpraten. Die zorg, en daar ging het eigenlijk om, heeft de oude pastoor grotendeels van haar schouders genomen. Hij heeft er echter onverwachts een andere zorg op gelegd. ‘Chris was ook jaloers op Bert heb ik begrepen,’ zei de pastoor. Als meneer pastoor er al van op de hoogte is, dan is dat meer dan praatjes in het dorp of een zinnetje in de krant over het onderzoek naar de moord. En als de pastoor dan ook nog zegt dat zij niet moet ingaan op mogelijke toenadering van Chris, dan is daar een duidelijke aanleiding voor.
Zeker, Chris is de laatste tijd erg aardig voor haar, maar met het woord ‘toenadering’ bedoelt meneer pastoor iets anders, iets in de zin van een aanzoek. Zou het mogelijk zijn dat Chris haar een aanzoek doet? Als een jongen een meisje een aanzoek doet, dan vraagt hij haar in feite of ze met hem trouwen wil. Hoe komt de pastoor erbij dat Chris haar een dergelijk aanzoek zou kunnen of willen doen? Zij, de dochter van een arme smidsknecht en hij, de zoon van een rijke boer en bovendien bijna verloofd met een rijke boerendochter. Als het niet meneer pastoor zelf was die een dergelijke uitspraak gedaan had, dan zou zij er om kunnen lachen en alles naar het rijk der fabelen verwijzen. Maar kennelijk is het geen fabeltje. Chris was jaloers op Bert en dat betekent dat Chris verliefd op haar is. De gedachte maakt haar beduusd en windt haar tegelijkertijd op. Chris is een aardige en knappe knul. Woest was zij dat hij in de politiecel gestopt werd. En dan herinnert zij zich dat zij het eigenlijk jammer vond dat Chris met zo’n ziekelijk meisje als Neeltje Laterveer verkering heeft. Waarom vond ze dat jammer? Vindt ze dat nog steeds jammer? Hoe zijn haar gevoelens ten opzichte van Chris nu zij weet dat hij verliefd op haar is? Ze moet even aan het idee wennen. Heeft zij haar bewondering voor de sterke en knappe boerenzoon verdrongen, omdat er toch geen enkele kans op verkering of trouwen is? Als ze Chris met alle andere jongens vergelijkt, welke plaats neemt hij dan in haar leven in? Ze wordt tureluurs van alle vragen die zij zichzelf stelt. Maar ze moet ze toch beantwoorden om haar gevoelens onder controle te krijgen. Toen meneer pastoor veronderstelde dat Chris in plaats van Bert wel vermoord had kunnen worden als die haar thuisgebracht had, huiverde ze bij de gedachte alleen al. Ze huiverde niet alleen omdat Chris, in tegenstelling tot Bert, de hele dag in haar omgeving is. Zij zou ontroostbaar zijn geweest als Chris zou zijn vermoord. De dood van Bert grijpt haar aan, maar nu het alweer enige tijd geleden is dat hij vermoord werd, denkt ze er al niet meer zoveel aan.
Chris is verliefd op haar. Zij moet erg aan het idee wennen, maar zij wordt wel warm vanbinnen als zij eraan denkt.