HOOFDSTUK 2

 

 

Slecht nieuws verspreidt zich altijd sneller dan goed nieuws. En slecht nieuws is het ongeluk van boerin Kee Kwakel op ‘Molenzicht’. Karei Volmer, de dorpsbakker, heeft het ontstellende bericht uit de eerste hand. Bij het brood bezorgen op de hoeve van Mart Kwakel heeft hij die morgen de bewoners in grote verslagenheid aangetroffen. Hij weet dat de dochter van boer Laterveer verkering heeft met Chris Kwakel en als hij die middag het brood aan Ada Laterveer afgeeft, vermoedt hij dat zij al van het dramatische gebeuren op de hoeve van Kwakel op de hoogte is. ‘Wat een toestand op “Molenzicht”, hè?’ zegt hij dan ook.

‘Wat dan?’ vraagt Ada verbaasd.

‘Heb je nog niet gehoord wat Kee overkomen is?’ Karei kijkt de boerin vragend aan.

‘Ik heb niks gehoord, wat is er dan gebeurd?’

‘Kee is bij het ophangen van de was op de stalzolder in het trapgat gevallen en erg ongelukkig terechtgekomen. Ze heeft zwaar rugletsel opgelopen en ze is met spoed naar het ziekenhuis in de stad gebracht.’

Ada slaat de handen ineen en steunt: ‘Wat verschrikkelijk! Komt het weer goed, denk je, of is daar niks over bekend?’

De bakker haalt zijn schouders op en kijkt bedenkelijk. ‘Ze is ruggelings het trapgat in geduikeld en het schijnt dat er een paar rugwervels gebroken of zwaar beschadigd zijn en dat is niet best.’ ‘Weet je hoe het gekomen is? Je valt toch niet zomaar in het trapgat!’

‘Nee, het fijne weet ik er niet van en die mensen waren zo onder de indruk van het ongeluk, dat ik niet verder heb durven en willen vragen.’

‘Dan zal ik Cor vragen erheen te gaan, want misschien hebben die mensen wel hulp nodig.’

Als Cor Laterveer die middag op ‘Molenzicht’ komt, blijken de bewoners niet zozeer om hulp verlegen te zitten, als wel een bemoedigend woord nodig te hebben. ‘Ik snap niet hoe Kee zo dom kon zijn dat trapgat over het hoofd te zien, Cor,’ steunt Mart, maar dat levert hem een nijdige reactie van Chris op.

‘Hoe kun je dat nou dom noemen, pa? Moe was bezig met het ophangen van de was en ze werd kennelijk zó door dat werk in beslag genomen dat ze achteruitlopend niet meer aan dat trapgat gedacht heeft.’

‘Je hebt gelijk, jongen, het is niet dom maar onoplettend. Let maar niet zo op mijn woorden, want net als jij ben ook ik helemaal ondersteboven van het gebeuren.’

‘Kan ik wat voor je doen, Mart?’ vraagt Cor. Het aanbieden van hulp is het minste wat je kan doen in een dergelijke situatie.

‘Je zou Koos bij het melken kunnen helpen, want ik wil straks weer met Chris naar het ziekenhuis om te kijken hoe het met Kee gaat.’ ‘Ik hoef niet per se mee hoor, pa!’ meent Chris, maar Mart denkt daar anders over. Hij wil met de tilbury en vindt het erg omslachtig het gerij in de stalling te brengen tijdens zijn bezoek aan het ziekenhuis.

‘Jij kunt dan zolang bij het gerij blijven en je moeder ook even zien als ik naar buiten kom.’ Mart vertelt er niet bij dat hij nerveus is en wel wat steun van zijn oudste zoon kan gebruiken.

‘De meisjes en Henk komen zo uit school, baas, zal ik ze opvangen of bent u dan nog niet weg?’ vraagt Riet Garven. Ook zij is erg geschrokken van de kermende boerin onderaan de trap in de stal, maar het ligt niet in haar aard bij de pakken neer te zitten. Integendeel, ze heeft meteen de touwtjes van het huishouden in handen genomen en ervoor gezorgd dat er, ondanks de ellende, om twaalf uur toch eten op tafel kwam. De kinderen blijven tussen de middag over op school en zijn daarom nog onkundig van het ongeluk van moeder Kee.

Hoewel de boer en Chris nog niet weg zijn als eerst Henk en later de meisjes uit school komen, is het toch voornamelijk Riet die de kinderen over de eerste schrik heen helpt. ‘Wordt moe weer gauw beter?’ vraagt Treesje, die kortgeleden zes geworden is en nu in de eerste klas van de lagere school zit.

‘Ik ga straks samen met Chris naar haar toe en als we terugkomen weten we meer,’ ontwijkt vader Mart een rechtstreeks antwoord. Zelf maakt hij zich grote zorgen om de toestand van zijn vrouw. De dokter keek ernstig en in het ziekenhuis konden ze hem ook niet veel geruststellends melden.

‘Mag ik mee, pa?’ roepen ze in koor, maar pa schudt zijn hoofd. ‘We gaan met de tilbury en je weet dat daarin maar plaats is voor twee. Chris gaat mee om bij het gerij te blijven als ik in het ziekenhuis ben.’

‘Maar dat kan ik toch ook!’ vindt Henk. Hoewel hij in de stad op de hbs zit, blijft hij de zoon van een grote boer en hebben paarden geen geheimen voor hem. Hij heeft liefde voor dieren in het algemeen en voor paarden in het bijzonder. Na het behalen van het hbs-b-diploma wil hij naar de Veeartsenijkundige Hogeschool in Utrecht om voor veearts te gaan studeren.

‘Ik weet wel datje dat kunt,’ reageert de boer, ‘maar ik heb liever dat Chris meegaat. Je weet maar nooit wat er moet gebeuren als er complicaties optreden.’

‘Doen die erg zeer, pa, die complicaties?’ vraagt Gonnie met een benepen stemmetje. Zij is erg geschrokken en ze zit dicht tegen Riet aan, die haar arm beschermend om het meisje heengeslagen heeft. Ondanks de ellende komt er een glimlach op het gezicht van de boer en hij legt zijn dochtertje zo goed mogelijk uit wat hij met complicaties bedoelt.

‘Blijven jullie maar bij Riet. Boer Laterveer helpt Koos bij het melken. En jij kan je ook nuttig maken, Henk,’ bedenkt Mart.

‘Wat moet ik dan doen?’ Henk heeft direct al begrepen wat vader met complicaties bedoelde en heeft er inmiddels vrede mee dat niet hij, maar Chris mee naar het ziekenhuis gaat.

‘Haal jij straks de koeien maar op, want het melken zal vandaag toch al wel wat langer duren.’ Zij melken altijd met z’n drieën, maar vandaag moeten Koos Bens en Cor Laterveer samen het karwei zien te klaren. Als de nood erg hoog is kan ook altijd Riet nog invallen, maar Mart heeft liever dat de meid voor de kinderen zorgt en het huishouden draaiende houdt. Door het uitvallen van Kee is er een voor hem totaal nieuwe situatie ontstaan en dat alleen door die ellendige regen. Na de maandagse was moet het goed zo snel mogelijk droog zijn, dus als er door de regen buiten niet gedroogd kan worden, gebruikt Kee de lijnen die hij voor dat doel op de stalzolder gespannen heeft. Hij kan zich nu wel voor zijn kop slaan dat hij de lijnen niet wat verder van het trapgat af bevestigd heeft. Maar zelfverwijt heeft geen zin.

 

‘Uw vrouw is nog niet uit de narcose, meneer Kwakel,’ zegt de arts als Mart die middag in het ziekenhuis komt. De arts vertelt daarop dat de boerin inmiddels geopereerd is, maar dat de verwachtingen op een goede afloop niet hooggespannen zijn. ‘De rugwervels zijn behoorlijk beschadigd en het zal heel erg lang duren voordat uw vrouw weer in staat zal zijn zelfstandig te bewegen, als ze ooit zover komt.’ Het is een dramatische diagnose, maar de arts is van mening dat het weinig zin heeft de situatie mooier voor te spiegelen dan zij is. Mart knikt en hij moet enkele keren slikken voordat er geluid uit zijn keel komt.

‘Betekent het dat mijn vrouw voorlopig of misschien wel voor altijd verlamd zal zijn, dokter?’ Hij kijkt de arts met grote angstogen aan. Hij hoopt maar dat hij de dokter niet helemaal goed begrepen heeft en dat de situatie minder ernstig is dan dat de man in de witte jas tegenover hem het doet vóórkomen.

Helaas voor Mart blijkt echter dat hij de dokter maar al te goed begrepen heeft, want deze knikt en zegt: ‘Veel hoop kan ik u niet geven. Ze zal voorlopig in het ziekenhuis moeten blijven en daarna zal ze nog geruime tijd in een revalidatiecentrum moeten worden verpleegd, want er moet natuurlijk alles aan gedaan worden om haar toestand te verbeteren.’

‘Geld mag geen beletsel zijn haar de best denkbare zorg te geven,’ zegt Mart nog voor alle zekerheid. ‘Ik ben, om het zo te zeggen, niet armlastig.’

‘Dat kan niet iedereen zeggen,’ glimlacht de arts, maar hij wijst erop dat tegenwoordig niemand meer de nodige medische zorg onthouden wordt.

‘Wilt u nog even bij uw vrouw kijken?’ En als Mart knikt, waarschuwt de arts hem niet te schrikken van alle slangen en flessen in en om de patiënte. Ondanks die waarschuwing schrikt Mart toch en hij is nog enigszins bleek om zijn neus als hij buiten bij Chris komt.

‘Hoe is het, pa?’ vraagt deze gespannen. ‘Kan ik nu ook even bij moe gaan kijken?’

‘Dat heeft geen zin, jongen, je moeder is nog onder narcose, want ze is vanmiddag geopereerd.’

‘En wat zegt de dokter?’ Chris kijkt zijn vader hoopvol aan. Vader is niet langer dan een halfuur weggeweest, maar voor zijn gevoel waren het uren. Nu pas beseft hij hoeveel hij van zijn moeder houdt. In de sleur van alledag sta je daar niet zo bij stil. Moeder is er altijd en ze zorgt ook altijd voor je. Het is nooit anders geweest en, afgezien van het krijgen van de kinderen, was ze ook bijna nooit ziek. Nu ze zwaargewond in het ziekenhuis ligt, komen alle herinneringen boven. Het zijn louter fijne herinneringen, maar hij heeft de dingen die moeder deed, nooit als bijzonder ervaren. Hij hoopt maar dat moeder weer vlug de oude zal zijn en dat de dokter in het ziekenhuis goede berichten heeft. Maar aan het gezicht van zijn vader ziet hij dat het niet zo goed gaat. Zijn gevoelens kan Mart tegenover zijn zoon niet goed verbergen, maar zijn verstand zegt hem dat hij er beter aan doet de jongen geleidelijk aan het idee van een verlamde moeder te laten wennen. Dat is voor de kinderen thuis ook beter. Riet zal hij wel in vertrouwen nemen, want zij moet weten waar ze aan toe is. ‘Heb je de dokter niet gesproken?’ vraagt Chris, als zijn vader niet direct antwoord geeft op zijn vraag.

‘Ja, dat heb ik wel, maar zo kort na de operatie kan die ook niet veel informatie geven,’ verzint hij. Toch beseft Mart Kwakel dat hij zijn zoon de situatie niet al te rooskleurig mag voorspiegelen en dus voegt hij eraan toe: ‘Maar de dokter in het ziekenhuis keek nogal bedenkelijk en hij liet doorschemeren dat herstel nog wel heel lang op zich kan laten wachten.’ Het zijn geen opwekkende berichten en tijdens de terugtocht naar huis wordt er dan ook weinig gesproken. Thuis moet Mart nogmaals verslag uitbrengen van zijn bevindingen in het ziekenhuis en ook hier houdt hij de meest dramatische details voor zich.

‘Wanneer mogen wij naar moe in het ziekenhuis, pa?’ vraagt Gonnie. Hoe goed zij met haar twaalf jaren ook door Riet wordt opgevangen, zij mist haar moeder nu al. Het huilen staat haar nader dan het lachen.

‘Morgen ga ik eerst nog alleen en dan zal ik zien wanneer jullie mee kunnen,’ stelt Mart zijn kinderen een beetje gerust. Maar als hij later met Riet alleen is, vraagt hij haar even naar hem te luisteren. ‘Mijn kinderen, inclusief Chris, wil ik niet alles vertellen wat de arts mij in het ziekenhuis voorgehouden heeft,’ begint hij, ‘maar jou wil ik in vertrouwen nemen, Riet. Jij moet weten waar je aan toe bent.’

‘Is de situatie zoveel erger dan u het de kinderen vertelde?’ vraagt Riet. Ze begrijpt niet goed waarom zij meer mag of moet weten dan Chris, die nota bene de zoon van de boer is en ook nog een jaar ouder is dan zijzelf.

‘Dat klopt, Riet, de toestand van de boerin is heel ernstig. Het zal heel erg lang duren voordat mijn vrouw in staat zal zijn zelfstandig te bewegen, als ze dat al ooit nog zal kunnen.’ En dan stelt Riet hem dezelfde vraag die hij ook aan de arts in het ziekenhuis gesteld heeft: ‘Is en blijft ze waarschijnlijk verlamd?’

Mart knikt. ‘Waarschijnlijk wel en je begrijpt dat ik mijn kinderen liever wat geleidelijker aan dat idee laat wennen, temeer daar het nog niet helemaal zeker is dat zij nooit meer zal genezen.’

‘Ik vind het verschrikkelijk voor de boerin, maar ook voor u en de kinderen,’ zegt Riet uit de grond van haar hart. ‘Voorlopig zal ik proberen het huishouden draaiende te houden, maar het zal niet meevallen zonder de boerin.’

‘Wil je het proberen, Riet?’

‘Natuurlijk, het zou wel honds zijn u onder deze omstandigheden in de steek te laten.’

‘Daar ben ik je mede namens de kinderen dankbaar voor!’ Mart Kwakel moet er van zuchten. Er valt kennelijk een zware druk van zijn schouders. Riet neemt de dagelijkse zorg voor het huishouden op zich en dat is voor hemzelf een grote zorg minder.

 

Enkele dagen na de operatie blijkt de toestand van de boerin iets minder erg te zijn dan de artsen voorzien hadden of wilden zeggen. Valse hoop wekken doen de artsen in het grote ziekenhuis in de stad liever niet. Als blijkt dat het beter gaat dan men in het ergste geval vreesde, dan is dat voor alle partijen plezierig. Het is beter dat het mee- dan tegenvalt. De toestand van Kee Kwakel valt naar omstandigheden mee. De verlamming blijft beperkt tot het onderlijf en daar zijn de doktoren niet ontevreden over. Omdat het onderlijf van de boerin onder de dekens verborgen blijft, lijkt haar toestand in de ogen van de kinderen ook minder erg dan zij vreesden.

‘Kom je gauw weer terug naar huis, moe?’ vraagt kleine Trees als ze haar moeder in het ziekenhuis mag bezoeken. En moeder Kee aait haar jongste dan liefdevol over haar bolletje en belooft haar zo vlug mogelijk naar huis te komen, maar als de kleine vraagt of dat de volgende week al is, dan moet Kee haar toch teleurstellen. ‘Nee, kindje, het duurt nog wel wat langer. Als ik uit dit ziekenhuis kom, moet ik eerst nog naar een ander en kleiner ziekenhuis om aan te sterken.’ Kleine Trees begrijpt het niet helemaal, maar ze gaat er niet verder op door. Alleen wil ze nog wel weten of zij moe ook in dat andere ziekenhuis mag komen bezoeken. En als moe dan knikt, is ze tevreden. Gelukkig ziet ze niet dat moeder een traantje wegpinkt.

Toen Mart Kwakel de meid op ‘Molenzicht’ vroeg of zij de zorg voor zijn huishouden voorlopig op zich zou willen nemen, lag boerin Kee Kwakel pas enkele dagen in het ziekenhuis. Hoewel de toestand van de boerin iets minder dramatisch bleek te zijn dan de artsen in eerste instantie vreesden, worden de verpleegdagen toch weken en zijn de weken nu alweer uitgegroeid tot maanden. Wel is zij inmiddels overgebracht naar een revalidatiecentrum aan de kust. De afstand tussen het dorp en de kustplaats is te groot om deze met het boerengerei te overbruggen. Gelukkig gaat er vanuit de stad een tram naar die kustplaats, waardoor geregeld bezoek aan Kee Kwakel voor de bewoners van ‘Molenzicht’ mogelijk blijft. Ook Riet Garven is een keer bij haar bazin op bezoek geweest. Bij dat bezoek heeft zij van de boerin welgemeende complimenten gekregen voor de wijze waarop zij het huishouden draaiende houdt. Kee heeft de woorden van haar man herhaald en gezegd, dat ze Riet dankbaar is voor haar inzet. Maar Riet heeft de loftuitingen weggewuifd en gezegd dat ze alleen maar haar plicht doet en niets meer of minder. Terug op de hoeve weet ze zich dan wel gesteund door de houding van zowel de boer als die van de boerin en dus meent ze er goed aan te doen ook de kinderen aan het werk te zetten. Vooral Gonnie krijgt de leeftijd dat ze ook haar handen wat kan laten wapperen.

‘Ga jij de straat maar eens flink schrobben en als je daarmee klaar bent, dan geef je het achterhuis maar een goede beurt,’ draagt ze Gonnie op. Maar deze protesteert en meent dat dat veel te zwaar werk voor haar is.

‘Daar ben ik toch nog veel te klein voor,’ probeert Gonnie eronder uit te komen, maar dat lukt haar niet zo best, want haar opmerking wordt door de boer, die toevallig binnenkomt, opgevangen.

‘Waar ben jij te klein voor?’ vraagt hij.

‘Om de straat te schrobben en ook nog het achterhuis een grote beurt te geven,’ pruilt Gonnie. ‘Dat moet Riet zelf maar doen, hoor!’ ‘Als Riet jou iets opdraagt heb jij maar te gehoorzamen,’ reageert de boer tot ergernis van zijn dochtertje, maar tot tevredenheid van zijn meid, die haar rol van plaatsvervangend boerin blijkbaar met instemming van de boer vervult.

‘Dat mikt lekker fris,’ zegt Chris als hij zijn zusje met bezem en sop op de straat naast het woonhuis bezig ziet. ‘Help jij Riet een beetje?’

‘Een beetje? Ik moet straks ook het achterhuis nog een goede beurt geven. Riet denkt zeker dat ik van ijzer ben!’ Chris moet lachen om het verongelijkte gezicht van zijn zusje.

‘Het is wel goed dat Riet jou achter je vodden zit; daar word je groot en sterk van.’ Nu Riet al maanden het huishouden regelt, begint hij hoe langer hoe meer waardering voor haar te krijgen. Als hij de hardwerkende, levendige en van gezondheid stralende Riet vergelijkt met de broze Neeltje, dan gaat hij voor de zoveelste keer twijfelen. Als hij nu stante pede zou moeten kiezen tussen Neeltje en Riet, dan zou hij voor de laatste kiezen. Hij schrikt van zijn eigen conclusie. Heeft hij alleen maar waardering voor haar of is er meer? Hij beseft dat hij het, in tegenstelling tot een halfjaar geleden, plezierig vindt om in haar nabijheid te zijn. Als Rietje eens een enkele keer niet thuis is, vindt hij dat ongezellig en hij merkt dat zijn huisgenoten datzelfde gevoel hebben. Zijn vader bracht het zelfs een keer onder woorden.

‘Ik ben blij dat je er weer bent, Riet, want het is bar ongezellig zonder jou,’ zei pa en zonder het te beseffen heeft hij toen heftig zitten knikken. Hij herinnert zich dat Riet een kleur kreeg en reageerde, zoals alle mensen uit de streek op loftuitingen reageren, met: ‘Het zal wel schikken, hoor!’

 

Riet zelf begint zich af te vragen hoe lang ze dit drukke leven nog volhoudt. Het gezin van Mart Kwakel eist al haar tijd op, zodat zij geen moment meer voor zichzelf heeft. Ze heeft ook nauwelijks tijd voor haar broer Kors, die haar ook nodig heeft. Kors is nu vaak te vinden bij kunstschilder Gerard Fonteyn.

Drie jaar terug is Gerard met zijn moeder in het dorp komen wonen of liever gezegd aan de rand ervan, want het huisje ligt langs de weg naar het dorp. De moeder van Gerard, Nora Fonteyn, zit er kennelijk warmpjes bij, want zij noch haar zoon werken voor de kost. Als de mensen er iets van zeggen protesteert Gerard. ‘Noem je schilderen geen werk?’ vraagt-ie dan. Maar de aangesprokene schudt vastberaden zijn hoofd en vindt dat de schilder op de ladder met verf en kwast werkt, doch dat een lapje stof beschilderen met een penseel niet echt werken is. Dat doe je voor je plezier. Het is wel duidelijk dat Gerard nogal afwijkt van de doorsnee dorpeling. Ook qua uiterlijk is dat het geval. Men vindt zijn haar te lang en zijn snor en baard kunnen ook al geen waardering vinden in de ogen van de boeren en buitenlui. ‘Een vent met een snor is een lor en een vent met een baard is niks waard’, is de mening. En daar kan Gerard het mee doen. Niet dat hij er zich ook maar iets van aantrekt. Hij weet dat zijn schilderijen voldoende opbrengen om van te leven, zodat hij niemand nodig heeft. Maar ook al zou de opbrengst van de doeken niet toereikend zijn, dan nog zouden hij en zijn moeder geen krimp hebben. Zijn overleden vader heeft hun genoeg nagelaten om er onbezorgd van te kramen leven. Onbezorgd voor wat eten en drinken betreft, want zorgen heeft Gerard wel. Hij heeft een wat hoge rug en bepaald knap is-ie ook niet. Doordat Kors Garven met zijn hond Bruno zowat kind aan huis is bij de familie Fonteyn, komt Gerard af en toe ook in aanraking met zus Riet. En hoewel hij niets laat merken, is Gerard tot over zijn oren verliefd geraakt op de meid van ‘Molenzicht’. Gerard heeft een zwak voor Kors en hij weet dat Rietje, zoals hij haar altijd noemt, dat ook heeft. Als zij weet dat Kors bij hem is, haalt ze hem op als ze met een kan melk naar huis gaat. Zij koestert die momenten, want door de drukte op de hoeve kan ze zich minder om Kors bekommeren dan voorheen. Over zyn liefde voor haar durft Gerard met Rietje niet te praten, omdat hij bang is dat ze hem zal afwijzen en hij haar dan niet meer zal zien.

‘Wat ben je aan het maken?’ vraagt Riet als zij Kors die middag komt ophalen.

‘Oh, niks bijzonders,’ reageert Gerard, ‘ik heb een schets gemaakt van de schaapskooi van boer Gevers en die ben ik nu aan het uitwerken.’

‘Laat eens zien’. Riet is altijd benieuwd waar Gerard Fonteyn mee bezig is. In tegenstelling tot de andere dorpelingen heeft zij wél waardering voor de kunst van Gerard. Net als Kors, die alles mooi vindt wat zijn grote vriend maakt. Gerard heeft al eens een doek voor Kors op de ezel gezet, hem wat penselen en verf gegeven en hem opgedragen zelf ook maar eens een mooi schilderij te maken. Maar Kors heeft hem toen ongelukkig aangekeken en gestameld dat hij er niets van terecht zou brengen. Toch is hij toen op aandringen van Gerard aan de slag gegaan en samen hebben ze het resultaat bewonderd.

‘Picasso is er niks bij,’ vond Gerard en hij moest lachen om de enthousiaste reactie van Kors.

‘Vind je het mooi, Gerard?’ vroeg hij en Gerard heeft toen geknikt en hem gezegd dat hij moderne kunst maakt, maar hij heeft er eigenlijk spijt van dit gezegd te hebben. Aan ieder die het maar horen wilde, heeft Kors sindsdien verteld hoe Gerard Fonteyn over zijn schilderkunst denkt en het is wel duidelijk dat er flink om gelachen is. Ook voor Rietje heeft hij de ‘kunst’ van Kors niet verborgen kunnen houden, want zij was de eerste die Kors deelgenoot maakte van zijn prestatie. En natuurlijk heeft zij gezegd dat het mooi was. Nu moet ze serieus zijn als Gerard haar zijn werkstuk laat zien, maar moeilijk vindt ze dat niet. De schaapskooi is nog wel niet helemaal af, maar toch slaat zij haar handen ineen en geeft ze haar mening.

‘Hoe krijg je het toch voor elkaar!’ zegt ze bewonderend en die woorden zijn Gerard meer waard dan de opbrengst van het doek zelf.

‘Als het doek klaar is, zal ik het inlijsten en dan is het voor jou.’ Het idee haar dit doek te schenken is spontaan in hem opgekomen. Voordat Riet kan reageren heeft Kors zijn reactie al uitgesproken. ‘Mooi is het, hè Riet? Met Bruno mag ik van boer Gevers niet meer bij die schaapskooi komen, maar nu kan ik er elke dag naar kijken.’ Kors gaat ervan uit dat Riet het doek bij hen thuis aan de wand zal hangen.

‘Een bewonderaar heb ik in ieder geval al,’ grinnikt Gerard. ‘Dezelfde die ik heb,’ lacht ook Riet, op haar broer doelend.

‘Jij zult er wel meer hebben,’ veronderstelt Gerard. Hij wil Rietje uit haar tent lokken. Hij weet dat zij vorig jaar kermis gehouden heeft met Bert Fijnhout, een daggelders zoon uit het dorp. Een van de vele kapers op de kust en hij vertrouwt ook die Chris Kwakel niet. Hij is jaloers op die twee, maar het meeste toch op Bert Fijnhout, want Chris is als zoon van een van de rijkste boeren van het dorp in feite ongevaarlijk. Hij woont nog maar kort in het dorp, maar lang genoeg om te weten dat geld doorgaans met geld trouwt en van Rietje weet hij niet alleen dat ze knap en lief is, maar ook dat zij en haar ouders geen luis hebben om dood te drukken. Binnenkort is het weer kermis in het dorp en hij polst Rietje. ‘Ga je weer kermis houden met Bert Fijnhout?’ vraagt hij.

Rietje, die nog steeds niet in de gaten heeft dat Gerard gek op haar is, haalt haar schouders op en zegt: ‘Ik weet het nog niet, hoor! Het staat nog maar te bezien of ik wel tijd heb om kermis te gaan houden met alle drukte op de hoeve.’

Vlak voordat het kermisgeweld in het dorp aan de Wijde Made losbarst, heeft het revalidatiecentrum besloten Kee Kwakel voor verdere behandeling naar huis te sturen. De oefeningen die ze de afgelopen maanden heeft moeten doen, zijn niet zonder resultaat gebleven. Lopen kan zij niet, maar af en toe wordt zij door de boer en Riet uit bed getild en in de grote stoel gezet, die door Mart speciaal voor haar is aangeschaft. Voor het overige ligt ze in een bed dat in de opkamer geplaatst is, zodat zij toch enigszins bij het huishouden betrokken blijft.

‘Meer moet u er niet van verwachten, Kwakel,’ zegt dokter Bovenkerk als de boer hem vraagt of het in de toekomst nog weer beter zal gaan met zijn vrouw. ‘Wat zij nu kan, is al meer dan de artsen in het ziekenhuis en trouwens ikzelf ook verwacht hadden. Zelf heeft zij meer dan honderd procent meegewerkt om dat wat ze nu presteert te bereiken. Meer zit er echt niet in!’

Riet Garven blijft dus de spil waar alles om draait in het huishouden van Mart Kwakel. Zij moppert goedmoedig op groot en klein in het boerengezin, maar ondanks dat zorgt zij goed voor hen. Wat vooral Chris zo in haar waardeert, is dat zij zijn moeder, die hulpeloos in bed ligt en niets kan doen, bij het huishouden betrekt en haar zodoende het gevoel geeft van nut te kunnen zijn.

Ondanks het feit dat ook de verzorging van de boerin nu grotendeels op haar nek terechtkomt, ziet zij er als vanouds sterk en energiek uit. Zij is op dit moment niks meer en niks minder dan boerin op ‘Molenzicht’. Een knappe en frisse boerin die het op alle fronten wint van Neeltje, die de laatste tijd weer bijna voortdurend het bed moet houden en zeker niet in staat zal zijn kermis te vieren.

Wie zeker wel in staat is kermis te vieren, maar er geen tijd voor heeft, is Riet. Zij heeft zich al verzoend met het idee dat dit feest, waar ze altijd zo naar uitkijkt, dit jaar aan haar neus voorbij zal gaan. Het blijkt echter dat ze zich daarin vergist.

‘Alles komt momenteel op de nek van Rietje terecht, Mart,’ zegt Kee als Mart op de ochtend vóór de grote dag bij haar bed in de opkamer zit. ‘De boog kan niet altijd gespannen zijn en ik vind dat je Rietje morgen de hele dag vrij moet geven. Een dag eens helemaal vrij zijn van alle zorgen zal haar goed doen en ze heeft het nog dubbel en dwars verdiend ook! Jij weet net zo goed als ik wat de kermis voor jongelui betekent.’ Kee heeft uitgesproken wat Mart in zijn hart al gedacht had.

‘Ik ben blij dat je er zelf over begint, Kee, want Riet heeft inderdaad een verzetje nodig. Alleen heb ik begrepen dat ze zich al met het idee verzoend heeft morgen thuis te blijven en zodoende heeft zij ook de jongens afgewezen die kermis met haar wilden houden.’ ‘Maak je daar maar geen zorgen om, jongen,’ lacht Kee, ‘zodra Rietje zich op de kermis vertoont, heeft ze een horde jongens achter zich aan, wat ik je brom.’

 

Als Riet op de morgen van de dag waarop er kermis in het dorp gehouden wordt in haar hand kijkt, schrikt zij van het bedrag dat de boer erin gestopt heeft. Zij krijgt er een kleur van en stamelt: ‘En ik heb niet eens tijd om kermis te gaan vieren.’

‘De boog kan niet altijd gespannen zijn, meissie,’ zegt Mart zijn vrouw na. ‘Ga jij vandaag maar eens fijn de bloemetjes buiten zetten, wij redden ons wel, wat jou, Chris?’ Chris knikt, hij is het roerend met zijn vader eens. Het liefst zou hij haar gelijk bij de arm nemen en met haar naar het kermisterrein vertrekken. Zijn waardering voor Rietje is uitgegroeid tot genegenheid en als hij eerlijk tegenover zichzelf is, dan moet hij bekennen dat hij de kriebels in zijn buik krijgt als hij haar ziet. Het is een gevoel dat hij niet kent, maar het kan niet anders dan verliefdheid zijn. Ja, hij is verliefd op Rietje Garven en dat mag helemaal niet, want hij moet met Neeltje Laterveer trouwen. Hij zou ook met Neeltje kermis moeten houden, maar Neeltje heeft hem gezegd dat ze zich daarvoor niet goed genoeg voelt.

‘Vermaak jij je maar wat tijdens de kermis, Chris,’ heeft ze de afgelopen zaterdag gezegd, ‘ik voel me echt niet in staat met je mee te gaan, hoe graag ik het ook zou willen.’ Hij heeft nog wel zwak geprotesteerd, maar zich daarna al snel gewonnen gegeven. Eigenlijk is hij blij dat Neeltje zelf met het voorstel gekomen is. Zomaar kermis gaan vieren als zij het bed moet houden, zou onmogelijk geweest zijn. Nu heeft hij haar toestemming en in feite schaamt hij zich er een beetje voor dat hij er blij om is. Is hij blij dat Neeltje verhinderd is en dat Rietje, tegen de verwachting in, wel van de partij zal zijn? Als hij heel eerlijk tegenover zichzelf is, dan moet hij bekennen dat hij daar inderdaad blij om is. Maar hij realiseert zich ook dat het tegenover Neeltje niet fair is er zulke gevoelens op na te houden. Zijn verkering met haar is hem weliswaar min of meer door zijn vader opgedrongen, maar hij heeft toch ook gemerkt dat Neeltje van hem houdt en dat ze hem wellicht meer vrijheid geeft dan haar lief is om hem niet te verliezen. Ze zal zelf wel merken dat haar zwakke gezondheid eerder medelijden bij hem opwekt dan verliefdheid. Vrouwen voelen dat scherper aan dan mannen, dat heeft hij al wel gemerkt. Maar hij kan zijn gevoelens geen geweld aandoen. Wel beseft hij dat het tegenover Neeltje erg wreed is te blijven doen alsof ook hij van haar houdt, terwijl hij Rietje Garven geen moment uit zijn gedachten kan zetten. Tegenover Rietje kan hij geen enkele blijk van zijn liefde geven, omdat het een onmogelijke liefde is en Rietje bovendien niets om hem geeft, althans niet dat hij weet. Het is een soort vicieuze cirkel waarin hij zich bevindt. Neeltje houdt van hem, maar hij niet van haar en hij houdt van Rietje en zij, voor zover hij weet, niet van hem.

 

Rietje zelf heeft geen weet van de problemen waarmee Chris Kwakel worstelt. Wel heeft zij gemerkt dat de jonge boer de laatste tijd minder stug tegenover haar is, maar dat wijt zij aan de situatie op de hoeve, waarin zij min of meer de rol van de boerin heeft overgenomen. Het is een zwaar leven voor haar maar de waardering van de Kwakels doet haar toch wel goed. Nu die waardering zich ook nog uit in het vorstelijke kermisgeld, kan zij er wel weer even tegen. Zij neemt zich voor te doen wat de boer haar toewenste en dus zal zij vandaag de bloemetjes eens flink buiten zetten. De meiden van haar leeftijd doen precies hetzelfde. Toch is er nog iemand aan wie zij wat extra aandacht moet schenken en dat is Kors, haar onnozele broer. Zijn hond Bruno heeft hij voor één dag thuis moeten laten, maar zelf is-ie al vroeg van de partij.

Als zij die middag samen met Kors naar het ringrijden staat te kijken, komt Bert Fijnhout bij haar staan. ‘Heb je al plannen voor vandaag, Riet?’ vraagt hij. Riet haalt haar schouders op en zegt dat ze er niet eens op gerekend had kermis te kunnen vieren en dat ze nu op zoek is naar haar vriendin, Corrie Maas. Ze vindt Bert wel een aardige knul, maar hij is toch niet haar keus. Hoewel samen kermis vieren geen verplichtingen voor de toekomst inhoudt, voelt zij er niet voor de hele dag gekoppeld te worden aan Bert. Als ze samen met Corrie kermis gaat houden, kan ze altijd nog zien wie ze tegen het lijf loopt. Jammer dat Corrie al weg was toen zij bij haar thuis aanklopte. Ze heeft wel begrepen dat ook Corrie geen kermisvrijer heeft, dus zal ze haar straks wel tegenkomen; zo groot is het kermisterrein niet.

Toen Bert Rietje alleen met Kors bij het ringrijden zag, was hij aangenaam verrast. Van Koos Bens, de knecht op ‘Molenzicht’, had hij al begrepen dat Rietje niet van de partij zou zijn en dus had het ook geen zin haar voor de kermis te vragen. Hij was aanvankelijk vast van plan het te doen, want zoet zijn zijn herinneringen aan de kermis van vorig jaar toen hij tot in de kleine uurtjes met Rietje opgetrokken heeft. Sindsdien heeft hij enkele keren gepoogd een afspraak met haar te maken maar evenzovele keren bleek zij niet te kunnen in verband met drukke werkzaamheden op de hoeve. Hij kent de situatie op ‘Molenzicht’ en hij neemt dan ook aan dat zij geen smoesjes verzint, maar als haar gevoelens voor hem gelijk zouden zijn aan zijn gevoelens voor haar, dan zou zij wel een gelegenheid vinden met hem uit te gaan. Hoewel hij klein van stuk is, weet hij van zichzelf dat hij niet onknap is. Hij is, als knecht bij de plaatselijke rietdekker, een goed vakman en hij komt uit een gezin als dat van Rietje. Jammer toch dat ze niet met hem meegaat. Al vanaf de schoolbanken heeft hij een oogje op haar en hij was dan ook dolgelukkig toen zij vorig jaar wel inging op zijn verzoek samen kermis te vieren. Nu wordt ze helemaal in beslag genomen door de honderden vragen van Kors. Hij is dan ook blij als zij haar broer te kennen geeft zijn vertier maar even elders te zoeken. Misschien besluit ze alsnog met hem mee te gaan. Maar die hoop wordt de bodem ingeslagen als hij ziet dat zij Corrie Maas in de gaten heeft. Met een korte groet is zij verdwenen en even later ziet hij haar stijf gearmd met haar vriendin lopen. Hij troost zich met de gedachte dat er wellicht vanavond nog gelegenheid zal zijn met haar te dansen en spelletjes te doen.

Kors heeft glunderend de centen en dubbeltjes die hij van Riet gekregen heeft, in zijn broekzak laten glijden. Van zijn grote vriend, de kunstschilder Gerard Fonteyn, heeft hij ook al wat geld gekregen, zodat zijn dag niet meer stuk kan. Zijn eerste gang is naar de snoepkraam, waar hij zich voor een stuiver een flinke zuurstok laat aanreiken. Er met een verheerlijkt gezicht op zuigend slentert hij over het kermisterrein en knikt heftig op de vraag van velen of het lekker is. Uiteraard kent iedereen de onnozele jongen en ze hebben zonder uitzondering een zwak voor hem. Dat komt door het spontane en vriendelijke karakter van Kors. Als de zuurstok half op is, trekt het koek slaan zijn aandacht. De zuurstok stopt hij zolang in zijn broekzak. Hij brengt het er goed vanaf met als gevolg dat hij de eerste vijf minuten niet kan ingaan op de vragen van de kermisgasten, omdat zijn mond steeds vol is. Tot de baas van de kop van jut hem de hamer in zijn handen drukt en hem uitnodigt zijn krachten eens te beproeven. Voor twee centen mag hij drie keer slaan. Omstanders moedigen hem aan en dus tast Kors in zijn broekzak waar hij zijn kapitaal heeft opgeborgen. De zuurstok haalt hij er even uit. En dan trekt hij een verbaasd gezicht als er geen geld meer in zijn zak zit. ‘Ik heb mijn geld verloren.’ stottert hij. Het huilen staat hem nader dan het lachen. Dat laatste doen de omstanders wel en hard ook, deels om het beteuterde gezicht van Kors, maar vooral bij de aanblik van de zuurstok, waaraan behalve touwtjes en schelpjes ook centen, stuivers en dubbeltjes kleven. Vlug pulkt hij ze eraf en de kop van jut-baas is dan zo vriendelijk het kapitaaltje met een doek van de klevende massa te ontdoen.

En dan moet Kors zijn krachten tonen. Die blijken niet gering te zijn. De exploitant van het gevaarte prikt hem als blijk van waardering voor zijn enorme prestatie twee rozetten op zijn brede borst. Aan elke kant een. Hij moet lachen om de enorme kracht en het kleine hartje van de simpele jongen. Van alle kanten wordt Kors op de schouders geslagen en hij vindt al die belangstelling best. Aan iedereen die maar wil kijken, toont hij trots zijn onderscheidingen. Als hij zijn zuster met haar vriendin tegen het lijf loopt, is zijn enthousiasme niet te temperen. Corrie schudt haar hoofd als Kors weg is. ‘Jij bent het gewend, Riet,’ zegt ze, ‘maar ik sta steeds weer versteld als ik die grote en sterke knul zich zie gedragen als een kind.’

‘Als een lief kind,’ vult Riet aan en beiden lachen om de malle situatie. ‘Hij is op zijn manier gelukkig, zeker op een dag als vandaag,’ zucht ze. Zij is de omgang met haar onnozele broer zeker gewend, maar als anderen lol hebben ten koste van de jongen, dan moet ze toch op haar tanden bijten van ingehouden woede.

Het lijkt dan wel of Corrie haar gedachten raadt als ze vraagt: ‘Heeft Kors er geen hekel aan dat ze hem steeds maar voor de gek houden?’ Maar Riet haalt haar schouders op en legt haar vriendin uit dat de jongen het zelf niet in de gaten heeft.

‘Soms zou ik die plaaggeesten met hun koppen tegen elkaar willen slaan, maar ik houd me maar in. Het zou Kors waarschijnlijk alleen maar van streek maken.’

 

Als het melken erop zit verdringen de boerenzoons en -knechten zich aan de bar van ‘De Driesprong’, het dorpscafé dat vanouds een centrale plaats inneemt bij de feestelijkheden. Het is een warme dag geweest en algauw is het in het café om te stikken. Daar draagt de rook uit de vele sigaren ook het nodige toe bij. Gelukkig besluit waard Gijs Voordam wat ramen tegen elkaar open te zetten, waardoor het wat draaglijker wordt. Kors Garven is met een glas limonade met een rietje in de vensterbank gaan zitten en kan vanuit zijn hoge positie alles overzien. Maar iedereen ziet ook hem en dan laat het zich raden dat er danig de draak met hem gestoken wordt. Het is ook een raar gezicht die grote kerel te zien zitten lurken aan een rietje. Naarmate de avond vordert worden de feestvierders steeds luidruchtiger. Dat de vele glazen bier en borrels daar debet aan zijn, behoeft geen betoog. Bert Fijnhout ergert zich aan de kerel die Kors met alle geweld een borrel wil opdringen. Hij ziet dat diens zuster Rietje de vent daarvan tracht te weerhouden, maar de lummel blijft maar doorgaan. Er is nog iemand die zich aan de gedragingen van de opdringerige kerel stoort en dat is Gerard Fonteyn, die nog maar kort binnen is. Mèt dat hij opstaat om de vent op zijn nummer te zetten ziet hij dat Bert Fijnhout hem voor is. Bert pakt de half zatte knul bij zijn strot en sist hem toe dat hij er verstandig aan doet zijn pogingen te staken. De kerel protesteert, maar anderen trekken hem weg en vinden dat Bert gelijk heeft. Kors dronken voeren is een gemene streek en dus wordt de onenigheid tussen Bert en de opdringerige kerel in de kiem gesmoord. Dit tot grote opluchting van Rietje, die even naar Bert toegaat om hem te bedanken. Dat geeft Bert de moed het meisje, waar hij verliefd op is, om de eerste dans te vragen.

‘Als we gaan beginnen ben jij de eerste,’ lacht Rietje en die opmerking hoort Gerard Fonteyn en die schiet hem in het verkeerde keelgat. Jammer toch dat die Bert Fijnhout hem te vlug af was. Nu gaat de knul, waar hij toch al zo jaloers op is, met de eer strijken. En dan barst het echte feest los, want de harmonicaspeler is gearriveerd en hij nodigt de gasten uit een dame op de dansvloer te vragen. Dan krijgt Bert Fijnhout zijn kans Rietje Garven op de dansvloer te trekken en haar stevig in zijn armen te knellen.

‘Ben je bang dat ik val?’ probeert Rietje de herrie te overschreeuwen. Ze heeft Bert zijn eerste dans gegund, want ze is hem dank verschuldigd voor zijn optreden. Aardig van hem het zó op te nemen voor haar broer. Maar nu moet hij niet denken dat zij hem als haar vrijer beschouwt.

Gerard Fonteyn kan geen oog afhouden van Bert Fijnhout met het meisje, dat hij liefheeft, in diens armen. Ook hij ziet dat Bert haar in zijn armen knelt, iets wat hij zelf zo graag zou doen. Hij heeft er ook een beetje op gerekend deze avond wat met haar te kunnen dansen en hossen, zoals ze in het dorp gewend zijn. Het is hem om het even, als hij Rietje maar enkele keren aan zijn borst kan drukken, zoals die Bert nu doet. Dat zij toch kennis ging vieren heeft hij vanmorgen vroeg al van Kors begrepen. Hij heeft de jongen maar wat geld gegeven om ook eens te genieten van al het lekkers in de kramen. Zin om op het kermisterrein te gaan lopen had hij niet, maar de feestavond in de kroeg van Gijs Voordam wil hij niet missen. Dat de aanwezigheid van Rietje Garven daar de reden van is, is wel duidelijk. Maar het zit hem niet mee die avond. Telkens als hij aanstalten maakt Rietje te vragen is Bert hem voor. Hij raakt verbitterd als hij ziet dat ook Chris Kwakel geen oog van haar af kan houden. Al diverse keren is het die knaap gelukt met Rietje te dansen en de manier waarop die rijke boerenzoon naar haar kijkt staat hem allerminst aan. Waar is die knul op uit? Waarschijnlijk een avontuurtje met de meid. Daar is de kermis voor, dat weet hij inmiddels maar al te goed. En dan komt er toch nog een kans Riel je eens lekker te knuffelen. De muzikant uit de stad heeft een stoelendans georganiseerd. De stoelen worden in een lange rij ruggelings tegen elkaar gezet en de mannen nemen erop plaats. De meisjes lopen achter elkaar om de rij stoelen heen en vallen op een knie zodra de muziek stopt. Hij heeft alleen oog voor Rietje, maar telkens stopt de muziek op het verkeerde moment en komt zij op de knie van een ander terecht. Al twee keer is ze op de knie van Bert Fijnhout terechtgekomen en beide keren lacht zij al haar witte tanden bloot als Bert haar wild tegen zich aantrekt. Hij ergert zich eraan en bedenkt wat die tengere Bert meer heeft dan hijzelf. Het is waar dat-ie een wat hoge rug heeft, maar voor de rest mag hij er best zijn. Hij is bijna een kop groter dan die rietdekkers knecht. Met zijn verdiensten als kunstschilder en het kapitaaltje dat hij te zijner tijd van zijn moeder erft, kan hij Rietje een onbezorgd leven geven. Wat kan die knul met zijn gewone baantje daartegenover stellen? Hij gaat verbitterd in een hoek van het café zitten als hij, samen met een dikke boerenmeid, is afgevallen. Hij ziet dat Rietje ook nog eens op de knie van Chris Kwakel valt, maar zijn woede is bijna zichtbaar als het koppel Fijnhout-Garven als winnend stel overblijft. Hij zint op wraak. Hoe kan hij die Bert laten voelen dat hij met zijn poten van Rietje moet afblijven? Hij laat zich nog maar een glas bier inschenken en blijft mokkend in zijn hoek zitten, ook als de jongens en de meisjes weer in een wilde dans over de vloer tollen.

 

Als Gerard Fonteyn die avond naar huis gaat, moet hij genoegen nemen met het gezelschap van onnozele Kors. Rietje ziet hij samen met Bert Fijnhout in het donker verdwijnen en dan lijkt het alsof er iets knapt in zijn hoofd. Hij haat die Bert Fijnhout en eenmaal thuis besluit hij die knul op te wachten om hem tekst en uitleg te vragen. Hij weet dat Bert, nadat hij Rietje op ‘Molenzicht’ heeft afgeleverd, op de terugweg langs zijn huisje komt. Wat heeft die armoedzaaier met zijn Rietje voor? Is ook Bert uit op een ordinaire scharrel of wil die het meisje, dat geen moment van de dag uit zijn gedachten is, van hem afnemen? Alles in hem schreeuwt om wraak. Rustig had hij zijn kans willen afwachten. Niet voor niets heeft hij Rietje enkele dagen geleden het schilderij van de schaapskooi beloofd. Ze heeft bewondering voor zijn kunst en het is dus nog maar een kleine stap die bewondering uit te breiden tot bewondering voor hemzelf. Die kleine rietdekker dreigt wat dat betreft roet in het eten te gooien. Hij windt zich hoe langer hoe meer op en de glazen bier, die hij later op de avond in toenemende aantallen naar binnen gegoten heeft, zorgen ervoor dat zijn konen gloeien.

‘Is er iets gebeurd, Gerard?’ vraagt moeder Nora Fonteyn als zij haar zoon zo opgewonden ziet binnenkomen. Hij heeft een hoogrode kleur en zijn ogen kijken haar op een agressieve manier aan. Dat is zij van haar, doorgaans rustige, jongen niet gewend. Na de dood van haar man, de vader van Gerard, leeft zij met haar jongen in het rustige dorpje aan de Wijde Made en zij voelt er zich erg op haar gemak. Ze verzorgt het huishouden en Gerard houdt zich bezig met zijn grote hobby schilderen. Gelukkig is zijn hobby uitgegroeid tot een volledige bron van inkomsten, zodat hij niet het gevoel heeft genadebrood te moeten eten. Zelf verveelt zij zich ook geen moment. Zij heeft haar boeken en in de zomer is zij veelal te vinden in haar tuin, waarin zij niet alleen alle soorten groenten kweekt, maar ook voldoende snijbloemen om de natuur dagelijks in huis te halen. Met haar zestig jaren begint het tuinieren haar wel wat zwaar te vallen, maar als zij er de tijd voor neemt gaat het nog wel. Gerard is zesentwintig en hoewel zij hem niet graag zou zien gaan, maakt zij zich er toch wel eens zorgen om dat hij nauwelijks naar meisjes omkijkt. Rietje, het meisje van hoeve ‘Molenzicht’, komt vaak even aanlopen om haar broer op te halen en dan meent zij wel eens een verlangende blik in zijn ogen te zien, maar of hij iets voor het meisje voelt is haar onbekend. Er naar vragen wil ze niet, want dit soort zaken ligt bij Gerard nogal gevoelig. Door zijn wat hoge rug heeft hij een licht minderwaardigheidscomplex, wat hij compenseert door stoer te doen over zijn kunstenaarstalenten. Daar heeft Rietje Garven bewondering voor, dat heeft zij wel gemerkt. Als Gerard geen antwoord geeft op haar vraag of er iets aan schort, herhaalt zij haar vraag en voegt eraan toe: ‘Of heb je het niet naar je zin gehad?’ En dan reageert Gerard nogal verstrooid.

‘Laat me maar, moeder, ik heb een biertje te veel op en dus ga ik nog maar even een luchtje scheppen voordat ik ga slapen. Ga jij alvast maar naar bed, ik kom straks wel.’ Eenmaal buiten gaat hij naar de schuur, snijdt een stevig stuk touw af en loopt een eind in de richting van ‘Molenzicht’. Bert heeft Rietje daar afgeleverd en straks zal hij terugkeren naar zijn eigen huis. Hoe korter dat duurt, hoe liever het hem is. Hij gunt die knul geen lange knuffelpartij met het meisje dat hij toch min of meer als zijn toekomstige vrouw beschouwt.

Rietje zelf kan in de verste verte niet vermoeden wat zich in de hoofden van al haar bewonderaars afspeelt. Van Bert vermoedt zij wel dat hij een beetje verliefd op haar is. Ze mag de jongen graag en daarom heeft ze hem ook laten begaan toen hij haar naar huis wilde brengen. Het komt haar wel goed uit, want ook haar vriendin Corrie is een bewonderaar, die haar naar huis wil brengen, tegengekomen. Chris Kwakel heeft haar ook aangeboden haar, zoals hij het lachend noemde, voor alle gevaren en boze geesten op weg naar de hoeve te behoeden, maar daar wilde ze toch liever niet op ingaan. Chris heeft verkering met Neeltje Laterveer en het zou wel gek zijn zich door hem thuis te laten brengen. Tot geknuffel zou het niet gekomen zijn, want Chris geeft niets om haar. Hij is wel een stuk vriendelijker geworden dan in het begin, maar verder ook niet. Uiteraard niet, want hij houdt van Neeltje. Een beetje vreemd vindt ze dat overigens wel, want dat ziekelijke meisje is eigenlijk niets voor hem. Chris is een knappe, forse kerel en Neeltje is een bleek en broos meisje, dat altijd ziek of onderweg is. Enfin, de grote hoeve en het vele geld van haar ouders zullen ook wel een rol spelen. Jammer voor zo’n knul, want nu hij aardiger voor haar is, begint hij voor haar ook aantrekkelijker te worden. Jammer dat geld altijd zo’n grote rol speelt in dit soort zaken. Zij kan niet vermoeden dat ook Chris tot over zijn oren verliefd op haar geraakt is. Nog minder kan zij vermoeden dat er nog een derde minnaar in het spel is en wel Gerard Fonteyn. Ze heeft hem wel gezien vanavond, maar er was nauwelijks gelegenheid een woord met hem te wisselen. Rustig als altijd heeft hij het gedoe, zoals hij het doorgaans noemt, maar zitten bekijken en er nauwelijks aan deelgenomen.

‘Waar loop je aan te denken?’ haalt Bert haar uit haar gemijmer. ‘Denk je er, net als ik, aan hoe het nu verder met ons zal gaan?’ ‘Welnee, jongen, daar denk ik helemaal niet aan. Ik vind jou een fijne knul, Bert, maar aan verkering denk ik echt niet.’ Rietje wil hem duidelijk maken dat het geen zin heeft verder aan te dringen. Bij de hoeve aangekomen laat zij toe dat hij haar even in zijn armen neemt en haar een kus geeft. Zij kust hem terug en duwt hem dan met zachte drang terug als hij haar weer wil kussen. ‘Bedankt datje me thuisgebracht hebt, Bert, maar nu moetje gaan, want ik begin slaap te krijgen. Ze geeft hem nog een vluchtig kusje en duikt dan onder zijn armen door en zegt: ‘Dag! Ga jij ook maar vlug slapen.’

Een beetje ontgoocheld ziet Bert haar verdwijnen. Jammer toch dat zij niets van hem wil weten. Hij neemt zich echter voor de moed niet op te geven. De aanhouder wint, weet hij en met die gedachte troost hij zich dan maar en aanvaardt de terugtocht naar huis. Maar dan schrikt hij als er plotseling een donkere gedaante voor hem opdoemt en hem toesnauwt: ‘Wat zijn jouw bedoelingen met Rietje Garven, Bert Fijnhout?’

Aan de stem hoort Bert dat hij de kunstschilder Gerard Fonteyn tegenover zich heeft. Hij begrijpt niet goed wat die vent van hem wil en dus vraagt hij het.

‘Wat wil je van me en waar bemoei jij je eigenlijk mee?’

‘Niet te veel vragen stellen, makker,’ zegt Gerard fel. ‘Ik ben hier degene die vragen stelt en jij moet antwoord geven. Dus nogmaals: wat ben jij met Rietje van plan?’

‘Man, sodemieter toch op; wat heb jij ermee te maken wat ik met Rietje Garven voorheb?’

‘Daar heb ik alles mee te maken, omdat Rietje mijn meisje is en daar heb jij met je gore poten vanaf te blijven!’

‘Jouw meisje?’ Bert moet even nadenken over de woorden van de ‘kunstenmaker’, zoals Gerard in het dorp genoemd wordt, maar dan beseft hij dat dat onmogelijk is. Als Rietje het meisje van Gerard zou zijn, waarom heeft ze dan de hele avond niet naar hem getaald en andersom hij ook niet naar haar? ‘Je lult uit je nek, man!’ briest hij. ‘Er is niks van jou bij en lazer nou maar op, ik heb genoeg van je gezeur.’ De harde woorden van Bert schieten Gerard dan in het verkeerde keelgat en wederom lijkt het of er iets knapt in zijn hoofd. Hij slaat het meegenomen eind touw om de hals van zijn rivaal en trekt dat stevig aan.

‘Nou geef je me antwoord op mijn vraag, want anders zal ik je mores leren.’ Hij beseft niet dat hij sterker is dan Bert en in zijn woede en met een beneveld brein het touw zó strak aantrekt, dat Bert niet eens in staat is te antwoorden, ook al zou hij dat willen. Terwijl hij het touw steeds strakker om de hals van Bert aantrekt, blijft hij zijn vraag herhalen en omdat Bert blijft zwijgen laat hij niet los. ‘Zal je me nou eindelijk eens antwoord geven, rotzak!’ briest hij ten slotte, maar Bert zegt niets. Bert kan ook niets zeggen, want hem is al geruime tijd de adem afgesneden. Dat merkt Gerard tot zijn schrik ook als hij het touw wat laat vieren. Bert valt als een blok naast hem neer en reageert niet meer op zijn woorden. Ook niet als hij hem smeekt: ‘Bert, zeg nou eens iets.’ Als hij merkt dat Bert geen adem meer haalt en dat hij ook geen hartslag meer voelt, raakt hij in paniek. Hij rent naar huis en slingert onderweg het touw zo ver mogelijk van zich af. Hij slaat de handen om zijn hoofd en begrijpt niet hoe hij de confrontatie met Bert Fijnhout zo uit de hand heeft kunnen laten lopen. Hij sluipt naar binnen en kruipt in zijn bed. Niemand heeft hem gezien, dus niemand zal hem verdenken.