HOOFDSTUK 1
Ze zijn er niet meer weg te denken, de portretten van opa en opoe Kwakel. Ze hangen aan weerszijden van de monumentale schouw in de pronkkamer van hoeve ‘Molenzicht’. Je kunt goed zien dat het boerenechtpaar er destijds speciaal voor is gaan zitten. De toen nog jonge boerin draagt haar zondagse kap met fraaie en dure oorijzers en om haar hals heeft zij een bloedkoralen ketting met gouden slot. Haar man Chris heeft zijn zwarte zijden pet op. Een wilskrachtige mond heeft de boer. Mooie portretten van een welgesteld boerenpaar. Het portret van de boer kent niettemin een schoonheidsfoutje, de boer loenst namelijk en daaraan heeft hij zijn bijnaam ‘schele Chris’ te danken.
Chris Kwakel, de kleinzoon van schele Chris, heeft zijn opa maar kort gekend. Hij was amper zeven jaar toen opa stierf, nu alweer dertien jaar geleden. Chris herinnert zich de oude man nog goed en dat komt vooral door dat ene oog. Aan dat oog kon hij zien of opa kwaad dan wel goedgeluimd was. Een nogal dominante man moet opa geweest zijn, dat heeft Chris wel van zijn vader, Mart Kwakel, begrepen. Maar ook heeft hij begrepen dat de oude Chris een goede boer en een wijs man geweest moet zijn. Van de meeste organisaties in het dorp was hij voorzitter of bestuurslid en zijn raad werd meer dan eens gevraagd. Toen de oude Chris stierf, liet hij zijn zoon Mart de machtige hoeve Molenzicht met veel vee en vele bunders land en bovendien nog een aardig kapitaaltje na. Al jaren eerder had hij de leiding over het bedrijf aan zijn zoon overgedragen, maar samen met de oude boerin bleef hij op de hoeve wonen en zo kwam het dat er door Mart eigenlijk nooit een beslissing van enig gewicht genomen werd zonder zijn vader erin te betrekken.
Nog ziet Chris junior zijn vader weleens opkijken naar het portret van opa als hij met een moeilijk probleem worstelt. Het lijkt wel of hij zijn vader nog om raad vraagt. Met hem zelf is het eigenlijk niet veel anders. Als hij niemand deelgenoot kan maken van zijn zorgen of problemen, dan richt hij zich ook wel tot opa en het is dan net of diens ene oog nog leeft. En juist vandaag worstelt Chris weer eens met zo’n probleem en omdat hij zich onbespied weet, praat hij erover met zijn wijze grootvader. Nou ja, praten is een groot woord, het is meer een gemompelde monoloog.
‘Hoe denkt u nou over mijn omgang met Neeltje Laterveer, opa?’ vraagt hij.
Enige weken geleden heeft zijn vader gezegd: ‘Jij moet eens gaan buurten bij Cor Laterveer en werk maken van dochter Neeltje, Chris.’ Het is de klassieke aanzet tot een huwelijk tussen jongelui uit een welgesteld boerenmilieu. Gebruikelijk is het dat de wederzijdse ouders van tevoren hun voelhorens uitsteken en als zij het eens zijn, dan wordt de boerenzoon min of meer opgedragen te gaan ‘buurten’ op de hoeve van de uitverkoren boerendochter. Meestal kennen de jongelui elkaar al, want in een kleine gemeenschap als het dorp aan de Wijde Made kent iedereen elkaar bij naam en toenaam. Chris, de zoon van Mart van Chrisse oftewel Mart van schele Chris, is de oudste en hij is dus eigenlijk de aangewezen persoon te zijner tijd te gaan boeren op ‘Molenzicht’, de machtige hoeve van het oude geslacht Kwakel. Maar dat is geen must. Als Chris trouwt met Neeltje Laterveer zal hij wel boer worden op de hoeve van Cor Laterveer, want Neeltje is de enige dochter van Cor en diens vrouw Ada. Mart houdt zo zijn eigen hoeve beschikbaar voor een welgestelde boerenzoon die belangstelling krijgt voor een van zijn dochters.
Met zijn twintig jaren is Chris een flinke kerel met een eigen wil, maar hij prakkiseerde er toch niet over de opdracht van zijn vader te negeren. Dus is hij gaan buurten bij Cor en Ada Laterveer en heeft hij ook gesproken met Neeltje, die hij al heel lang kent als een schraal en nogal ziekelijk meisje. Inmiddels is het echt ‘aan’ en op zaterdagavond maakt Chris dus steeds zijn opwachting bij zijn meisje. Een oud gezegde in de streek luidt: ‘Bij het zoeken naar een goede partij moetje letten op boerderijen met veel stalramen en weinig klompen voor de deur’. Dat gaat op voor de hoeve van Cor Laterveer en dus heeft Chris het getroffen. Toch heeft hij een probleem waarover hij met niemand durft te praten en dus richt hij zich maar tot het portret van opa, de wijze oude boer met het loense oog.
‘Neeltje is zo tenger en broos en dat roept wel tedere gevoelens in mij wakker, maar is dat nou liefde? Ik heb eerder medelijden met haar en ik wil haar dus beschermen.’ Hij let op het gezicht van opa en het is net of dat ene oog hem welwillend aankijkt. Zou dat betekenen »dat Neeltje wel gezond en sterk zal worden? Hij mompelt zijn vraag weer, maar dan wordt hij in zijn monoloog gestoord door Riet Garven, de meid op hoeve ‘Molenzicht’.
‘Sta je tegen de muur te zwammen?’ vraagt ze lachend. Chris voelt zich betrapt en beseft dat hij tegenover de meid voor schut staat. ‘Waar bemoei jij je eigenlijk mee?’ is het enige dat hij als reactie kan uitbrengen. Hij heeft een hekel aan die Riet Garven. Ze is nog niet zo lang op de hoeve, maar lang genoeg om te ontdekken dat ze elkaar niet liggen. Lelijk is ze niet en ze heeft een paar stevige armen aan haar lijf, maar ze neemt hem niet serieus en daar heeft hij danig de pest over in.
‘Nou joh, maak je niet zo dik,’ reageert Riet, ‘ik mag het toch wel raar vinden als jij tegen de muur staat te kletsen.’
‘Jij moet je niet met mij bemoeien.’
‘Ik bemoei me niet met jou. Voor mijn part sta je de hele dag in jezelf te kwekken, maar ik moet er wel om lachen.’ De meid kijkt hem vrolijk aan. Ze is niet onder de indruk van de boosheid van Chris Kwakel en juist dat maakt de jonge boer zo nijdig.
‘Meid, stik met je mooie praatjes,’ besluit hij en woedend verlaat hij de kamer, maar zij roept hem nog lachend na:
‘We gaan eten, hoor!’ Geroutineerd zet ze vervolgens de borden op tafel en voegt er het bestek aan toe. Dan verdwijnt ze weer in de keuken om de pannen te halen. Als alles op tafel staat, komt de rest van het gezin met aanhang binnen. Boerin Kee Kwakel schept groente op de schuttels en plaatst een juskom in de grote pan met aardappels die midden op de tafel staat. Boer Mart Kwakel deelt het vlees uit. Hij probeert stukken van ongeveer gelijke grootte uit de zwarte vleespan te vissen. Als allen voorzien zijn, nemen de mannen de pet af en wordt er gebeden. De stilte tijdens het gebed wordt verstoord doordat de klomp van kleine Trees van vijf op de plavuizen vloer klettert. Haar beentjes zijn nog te kort om, zittend op de hoge stoel, de vloer te kunnen raken. Dat levert haar na afloop van het gebed een uitbrander op. ‘Ik heb al zo vaak gezegd dat je je klompen op de vloer moet laten staan,’ vermaant de boerin haar. Treesje kijkt haar moeder schuldbewust aan en probeert net als de groten haar portie aardappels uit de grote pan te prikken en in de juskom te dopen. Dat lukt niet al te best, want de aardappels zijn nogal kruimig, zodat ze uit elkaar vallen als ze in de jus gedoopt worden. De boerin schept dan ook wat aardappels op haar bord en kijkt alweer vertederd naar haar jongste. De boerenmensen hebben een gezonde trek, want geruime tijd wordt er niet gesproken en hoor je alleen het tikken van de vorken. Als de aardappels op zijn worden de vorken neergelegd en is er, in afwachting van de pap, even gelegenheid wat nieuwtjes uit te wisselen.
‘Bart Verbree schijnt er niet best aan toe te zijn,’ weet de knecht, Koos Bens. ‘Als Leen Kooiman die stier niet tijdig had afgeleid had Bart het waarschijnlijk niet overleefd.’
‘Van wie weetje dat?’ wil de boer weten.
‘Van Leen Kooiman zelf. Leen heeft de boer naar het ziekenhuis gereden en daar ligt hij nu nog.’
‘Bart heeft aan die stier niet veel lol beleefd,’ weet Chris. ‘Hij moest zo nodig samen met Leen Kooiman helemaal naar Leeuwarden om een stier te kopen en hij moet er nog veel geld voor betaald hebben ook.’
‘Ze hebben daar op “Bronkhorst” niet veel geluk,’ zucht de boerin. ‘Eerst al dat ongeluk van zoon Cor in de mobilisatietijd en nu dit; ik moet er niet aan denken dat ons zoiets zou overkomen.’ Ze zijn het allen met de boerin eens, maar veel tijd om bij het ongeluk van anderen stil te staan hebben ze niet. De gruttenpap wordt opgediend en dat is het geliefde kostje van zoon Henk van veertien. Met een flinke lepel stroop erin zal hem dat best smaken. Maar hoe welgesteld de boer ook is, hij blijft zuinig en dat ondervindt Henk in dit geval door een vermaning van zijn moeder.
‘Het kan wel op al is het lekker,’ zegt ze als Henk een tweede lepel stroop uit de pot wil pakken.
‘Toe nou, moe, het is anders zo zuur,’ protesteert Henk, maar de boerin geeft niet toe.
‘Eet je bord nou maar leeg, dan kunnen we bidden,’ zegt ze als ze ziet dat haar man al zit te gapen. Het is tijd voor zijn middagdutje en dat heeft hij hard nodig ook, want het is alle ochtenden vroeg opstaan. Na het eten een klein uurtje in de bedstee moet hem de nodige energie geven voor de rest van de dag.
Terwijl hij in de bedompte bedstee ligt te maffen, zijn de boerin en Riet bezig met het wassen van de vaat. De twee vrouwen moeten ’s morgens ook vroeg uit de veren, maar voor hen is een middagdutje er niet bij.
Het kleine huisje van het gezin Garven staat op nog geen kilometer afstand van ‘Molenzicht’. Na het wassen van de vaat is het voor Riet dus een kleine moeite thuis even een kan verse melk af te geven.
‘Heb je wat lekkers voor me, Riet?’ vraagt haar onnozele broer Kors. Bruno, de hond van Kors, is kennelijk ook al blij met haar komst, want hij springt enthousiast tegen haar op, zodat zij wat melk uit de kan morst. Als Bruno vervolgens de gemorste melk staat op te likken, schiet Riet in een lach.
‘Al net zo’n smulpaap als jij,’ moppert ze quasi-nijdig, maar dan tovert ze toch een blozende appel uit haar schortzak. Kors zet er vlug zijn tanden in en kijkt zijn zuster blij aan. Hij is gek op haar en dat is omgekeerd ook het geval. Met zijn zeventien jaren en forse bouw lijkt hij volwassen, maar in werkelijkheid is het een kind, althans naar zijn verstandelijke vermogens gemeten.
‘Je moet Kors niet zo verwennen,’ vermaant moeder Bep, maar tegelijkertijd schudt ze haar hoofd en zegt: ‘Kijk hem nou toch eens smullen, dat joch.’ Ze moppert goedmoedig en houdt kennelijk veel van haar grote lobbes met zijn kinderverstand. Na Kors zijn er geen kinderen meer gekomen. Nu Riet voor dag en nacht op ‘Molenzicht’ is, hoeft ze nog slechts te zorgen voor Kors en haar man Nelis. Vader Nelis is knecht bij de dorpssmid en dat hij daar zwaar werk heeft, is hem wel aan te zien. Kors heeft de gedrongen maar krachtige bouw van zijn vader. Ook is-ie oersterk, doch hij beseft dat allerminst. Voor jongens die een kop kleiner en enkele jaren jonger zijn, gaat hij op de loop als ze dreigend op hem afkomen. Uiteraard hebben de knapen daar lol in en met opzet treiteren ze hem dan ook. Ze laten dat trouwens wel uit hun hoofd als vader Nelis in de buurt is. Ook durven ze niets te ondernemen als Kors met zijn hond Bruno op stap is. Bruno is een beste brave hond, maar als ze zijn baasje belagen, laat hij grommend zijn tanden zien.
‘Mag ik straks met je mee naar de boer, Riet?’ vraagt Kors. Hij is niet alleen gek op zijn hond, maar ook op alle andere dieren. Het lijkt wel of de dieren dat aanvoelen, want ze zijn in zijn handen zo mak als het spreekwoordelijke lammetje.
‘Neem hem maar mee,’ zegt moeder, ‘hier loopt hij me maar voor de voeten.’ Hoewel hij er de jaren voor heeft, brengt Kors nog geen cent binnen. Hij is sterk genoeg om voor deze en gene eens een zware klus te doen, maar voor een vaste baan is hij ongeschikt. Onder het toeziend oog van zijn vader rommelt hij af en toe wat in de smidse. Vooral als er paarden beslagen moeten worden, is Kors er als de kippen bij. Hij spreekt de paarden dan kalmerend toe en strijkt ze over hun zachte snuiten. Maar vandaag worden er geen paarden beslagen en wil Kors zijn vertier graag zoeken op de hoeve waar zijn zuster dient.
‘Zo, jij komt me zeker een handje helpen,’ veronderstelt Koos Bens, knecht op ‘Molenzicht’, als hij Kors ziet aankomen. Riet heeft haar broer de polder ingestuurd. Zij weet dat Chris en Koos daar bezig zijn. Een jaar eerder heeft Koos een maand lang met zijn klomplaarzen in de schouw gestaan om de sloten uit te baggeren. Vervolgens heeft hij de bagger met een boezelschep op de kant gemikt, zodat er een flinke staal ontstaan is. Daar overheen is deze winter ruige mest gekruid om later met de gedroogde bagger vermengd te worden. Daar is Koos in het voorjaar ook een poos mee bezig geweest, maar nu is alles klaar om over het land uitgestrooid te worden. Koos vult de startkarren en Chris heeft als boerenzoon het voorrecht de volle karren naar het weiland te rijden en de toemaak in gelijke hoopjes te verdelen. Kort voordat Kors arriveerde, is Chris met een volle startkar vertrokken. Het duurt dus nog wel even voordat Koos de door Chris afgeleverde lege kar weer vol heeft. ‘Pak die riek maar,’ zegt Koos, wijzend op een riek die verderop in de staal staat. Maar Kors trekt een bedenkelijk gezicht.
‘Ik mag van mijn moeder mijn broek niet vuilmaken,’ verzint hij. Doordat Kors naar Chris met het paard en de startkar staat te turen, heeft Koos wel in de gaten dat zijn vermeende hulp andere plannen heeft.
‘Beken maar dat je geen fut hebt,’ sneert hij. ‘Hier heb je twee centen, ga maar naar Arie Blom en haal voor een cent fut en voor de andere cent een ons ooievaarskuitenvet.’ Koos is een echte pestkop. Als Kors zijn hond roept, vindt Koos dat Bruno hem maar gezelschap moet houden zolang Kors weg is, maar dat levert hem vinnige protesten op. Als Koos wil weten waarom Kors zich er zo over opwindt, komt uiteindelijk de aap uit de mouw. Kors is bang alleen.
‘Ik ben zo bang dat de jongens me weer achternazitten,’ verzucht hij, ‘en als Bruno erbij is dan durven ze dat niet.’
‘Neem Bruno dan maar mee,’ reageert Koos lachend. Het is inderdaad een nogal mal gezicht de breedgeschouderde Kors een lip te zien trekken uit angst voor een stel kwajongens, die hij met één zwaai van zijn machtige armen buiten gevecht zou kunnen stellen. De lach keert dan terug op het gezicht van Kors en nadat Bruno zijn gesnuffel in de slootkant gestaakt heeft en spelend tegen zijn baasje opspringt, huppelt Kors weg in de richting van het dorp. Daar weet hij het piepkleine kruidenierswinkeltje van Arie Blom maar al te goed te vinden. Als hij er een boodschap voor zijn moeder moet doen, krijgt hij van Arie altijd een snoepje ‘voor de klandizie’, zoals de buikige kruidenier het noemt. Arie heeft achter zijn winkeltje ook nog een kamertje waar hij de dorpelingen knipt en scheert. Op zaterdagavond is het er altijd druk, want de dorpelingen willen op zondag netjes voor de dag komen. Kinderen kunnen op doordeweekse dagen terecht, zo ook Kors, want die wordt door iedereen tot de kinderen gerekend.
‘Moet je geknipt worden, Kors?’ vraagt Arie Blom nadat hij zijn vaste klant vriendelijk begroet heeft. Zelf heeft Arie geen kinderen en hij heeft dan ook een zwak voor de onnozele jongen, die hij al vele jaren kent.
‘Nee,’ reageert Kors, ‘ik heb twee centen meegekregen en daar moet ik fut en ooievaarskuitenvet voor hebben.’ Hij zegt het met een stalen gezicht. Er komt een glimlach op het blozende gezicht van de kruidenier annex barbier, maar hij is tegelijkertijd een beetje boos. Waar het voor nodig is die jongen steeds voor de gek te houden, is hem een raadsel. Veel hoef je er niet voor in je mars te hebben om zo’n knul de meest idiote dingen te laten doen. Het jong heeft weliswaar het postuur van een volwassen kerel, maar het verstand van een kind van vijf.
‘Wie heeft jou dan gestuurd?’ wil Arie weten. Hij heeft er een hekel aan dat ze Kors voor de gek houden en hij begrijpt ook niet zo goed welke lol die kerels eraan beleven, want dat het een of andere kerel is die Kors gestuurd heeft, staat voor hem wel vast. Veel kan hij er overigens niet aan doen, want hij moet het van de klandizie van zowel de mannelijke als de vrouwelijke dorpelingen hebben. Partij kiezen voor Kors kan hij zich niet permitteren. Zijn vrouw Gree kan niet meer goed uit de voeten, zodat hij met de verkoop van wat kruidenierswaren en het knippen en scheren van de boeren en knechten de kost voor beiden moet verdienen. Een vetpot is het niet, maar ze kunnen van de opbrengst toch betrekkelijk zorgeloos leven.
Als Kors verteld heeft dat Koos Bens hem gestuurd heeft, begrijpt Arie waarom de simpele deze keer om zo’n wonderlijke boodschap komt. Als kind al was die Koos een deugniet. Hij herinnert zich die keer dat Koos snoep wilde afrekenen met kartonnen muntjes. De munten dienden op school als lesmateriaal. Het waren met zilverpapier overtrokken uit karton geperste munten. Hij had de deugniet tijdig door en aan zijn oren heeft hij hem toen de winkel uitgewerkt. Kors mag deze keer vooral niet merken dat hij door Koos Bens voor de gek gehouden is, dat gunt Arie die boerenknecht niet. ‘Dat wat jij vraagt heb ik helaas niet in voorraad, Kors,’ zegt hij, ‘maar ik denk datje het hiermee ook wel zal redden.’ Hij neemt de twee centen in ontvangst en overhandigt Kors een flinke zuurstok. Op zijn zuurstok zuigend verlaat Kors vervolgens zeer tevreden het winkeltje, fluit zijn hond en begeeft zich op weg naar de polder waar Koos Bens en Chris Kwakel bezig zijn. ‘Arie had niet wat jij bedoelde, Koos, en toen heb ik maar een zuurstok gekocht,’ zegt Kors met het gewoonste gezicht van de wereld als hij bij de staal is.
Toevallig is ook Chris Kwakel met de lege stortkar bij de staal teruggekeerd en hij vraagt: ‘Wat moest jij dan voor Koos halen, Kors?’ En dan moet hij lachen om de oplossing die de jongen gevonden heeft. De grap is al heel oud en zo moeilijk is het niet een knaap als Kors erin te laten stinken. Hij heeft waardering voor de geste van de kruidenier, want ook hij houdt er niet van die onnozele jongen te pas en te onpas voor de gek te houden. Hij zegt er verder niets over, maar als Koos weer probeert Kors de riek in diens handen te stoppen, steekt hij daar een stokje voor. ‘Nee, ik heb een ander idee,’ zegt hij, ‘kom jij maar bij mij op de stortkar, dan kun je een tijdje de teugels van mij overnemen.’ En dat is een kolfje naar Kors’ hand. Zijn hele gezicht straalt. Met de leidsels in zijn handen zit hij naast Chris op de stortkar en aan zijn gezicht te oordelen voelt hij zich de menner van een koninklijke koets, voortgetrokken door acht paarden. Chris kijkt naar het stralende gezicht van de simpele Kors en beseft hoe rijk hij is door te zijn gezegend met een gezond verstand. Ook overziet hij de onmetelijke weidsheid van het boerenland, waarvan een groot deel het eigendom van zijn vader is. Als oudste zoon maakt hij aanspraak op de hoeve, het glanzende vee en de vele bunders land. Het zal hem zwaar vallen er afscheid van te nemen als hij trouwt met Neeltje en boer wordt op de hoeve van Cor Laterveer. Niet dat die hoeve met het omringende land zoveel kleiner is, maar de bedoening is hem niet eigen. Hij is gehecht aan de plek waar zijn wieg stond en waar hij als kind gespeeld heeft.
Terug bij de staal is Riet er met de thee. Kors vertelt enthousiast over zijn prestaties op de stortkar. ‘Chris is mijn grote vriend,’ prijst hij de boerenzoon. ‘Van Chris mocht ik het paard sturen en dat ging goed, hè Chris? Chris is de beste boer die ik ken,’ gaat Kors enthousiast verder, maar Chris remt hem wat af. Hij is bang dat Riet er weer aanleiding in ziet hem in de maling te nemen. Hij heeft een zwak voor Kors, maar niet voor diens zuster Riet. Hoe eerder ze met haar lege kan en kommen verdwenen is, hoe liever hij het heeft. Kors stapt dan maar over op een ander onderwerp dat hem die middag danig beziggehouden heeft en hij vertelt zijn zuster over de boodschap die hij voor Koos Bens bij Arie Blom moest doen. ‘Als ik geweten had dat je thee zou komen brengen, had ik een stuk van de zuurstok voor je bewaard,’ zegt hij met een spijtig gezicht.
‘Had je er zelf te veel aan dan?’ vraagt Riet, die zich ten opzichte van Koos Bens wat opgelaten voelt. Waarom plaagt die vent haar broer zo? Gelukkig heeft Kors er geen weet van en is het gebaar van Arie Blom voor haar broer juist heel plezierig, maar toch staat het haar tegen dat de mensen die jongen zo voor de gek houden. ‘Nee,’ reageert Kors op haar vraag, ‘ik lust er wel drie, maar voor jou wil ik altijd wel wat bewaren, want jij brengt voor mij ook altijd wat lekkers mee.’ Riet aait hem over zijn bol, doet de kan met de kommen weer in de geblokte theedoek en gaat met een korte groet terug naar de hoeve. Kors volgt haar met zijn hond Bruno.
‘Lekkere meid, vooral als ze een beetje nijdig wordt,’ zegt Koos Bens, Rietje Garven met toegeknepen ogen nakijkend.
‘Pfuh, wat je lekker noemt,’ reageert Chris, die daar kennelijk anders over denkt. Nee, Riet Garven kan Chris op geen enkele wijze bekoren. Het valt hem nog mee, dat hij er deze keer zonder smalende opmerkingen vanaf gekomen is toen Kors hem zowat de hemel in begon te prijzen. Ondanks of misschien juist dankzij zijn kinderverstand is Kors een hartelijke knul. Hij gunt de jongen graag zijn pleziertje en moeite kost het niet het hem naar de zin te maken. Een kinderhand is gauw gevuld en dat gaat ook op voor Kors. Wat is het voorland van zo’n onnozelaar? Zolang de ouders leven zal het wel gaan, maar later als zijn ouders dood zijn en zus Riet getrouwd is, moet hij de rest van zijn dagen wellicht slijten in een gesticht. Zielig voor zo’n knaap. Dan ziet zijn eigen toekomst er wel wat rooskleuriger uit. Het is alleen jammer dat Neeltje zo zwak is. Ze is wel lief en ook wel een beetje zielig. Zaterdagavond gaat-ie weer naar haar toe, maar eerst komt de vrijdag nog en dan is er markt in de stad. Die vrijdagse markt brengt wekelijks wat afwisseling in het toch wel wat saaie boerenbestaan. Dat het die vrijdag wel een bijzondere dag zal worden, kan hij nu nog niet vermoeden.
‘Kom, mensen, we moeten een beetje opschieten,’ zegt Mart Kwakel die vrijdagochtend als de ochtendboterham verorberd is. Daar is alle reden voor, want het is deze keer geen gewone marktdag, er is ook een kaaskeuring. Op ‘Molenzicht’ wordt al sinds jaar en dag beste kaas gemaakt en Mart heeft al enkele keren een prijs gewonnen. Een eerste prijs is tot nu toe echter niet in de wacht gesleept.
‘Wacht even, Mart, ik wrijf de kazen nog even op; het oog wil ook wat,’ zegt boerin Kee, als de mannen bezig zijn de goudgele kazen in de eveneens goudgele brik te laden. De keurmeesters in de stad zullen drie soorten kaas keuren: jonge kaas, belegen kaas en Leidse kaas. Het verschil tussen jong en belegen is dat de belegen kaas dubbel zo oud is als de jonge, dus ongeveer vier maanden. De Leidse kaas heeft een bijzondere smaak door de komijn.
Nadat de kazen zorgvuldig met een zeil zijn afgedekt, spant Chris de vurige zwarte hengst voor de brik. Het weer is goed, dus wordt het een plezierige rit naar de vijf kilometer verderop gelegen stad. Als ze ‘Nijveldhof, de hoeve van de familie Nijveld, passeren, komt het gesprek op zoon Dirk. Dirk heeft verkering met dochter Willie van de onfortuinlijke boer Bart Verbree. Onfortuinlijk, omdat hij door een dolle stier bijna platgedrukt is en daardoor in het ziekenhuis terechtkwam.
‘Dirk heeft zolang de leiding op de hoeve gekregen,’ weet Chris. ‘Die blonde knecht op “Bronkhorst”, Leen Kooiman, is daar niet erg gelukkig mee, hoorde ik.’
‘Ik kan me dat wel voorstellen, want die Dirk is nogal een blaaskaak, maar een knecht zal zich toch moeten schikken naar de maatregelen die zijn baas genomen heeft,’ is de mening van vader Mart.
‘Met die Leen heb ik geen medelijden, maar met Willie Verbree wel. Willie is een leuke meid en die Dirk is, zoals je zegt, een blaaskaak en nog een engerd ook met zijn bolle kop. Het lijkt wel een waterhoofd.’ Chris is kennelijk niet erg op Dirk Nijveld gesteld. ‘Nou, daar kan-ie het mee doen,’ lacht de boer, ‘dan heb jij het met je Neeltje wat beter getroffen, hè?’
‘Ja, zeg dat wel, alleen zou ik willen dat ze wat gezonder en sterker zou worden. Het is nu zo’n kasplantje.’
‘Dat kan je niet dwingen, jongen. Ik heb van haar vader begrepen dat zij nu een speciaal dieet volgt, waardoor ze wellicht wat verandert. Een beetje geduld moetje hebben.’ Chris knikt en zucht en eigenlijk is hij blij dat ze op hun bestemming aangekomen zijn. Als de kazen zijn uitgeladen en afgeleverd, worden paard en brik in de stalling gebracht. Met een verse sigaar in zijn mond, de pet stevig op het hoofd in verband met de harde wind en de wandelstok in zijn hand, slentert boer Mart Kwakel, op de hielen gevolgd door zoon Chris, naar de veemarkt. Het is er druk ook al omdat er veel vee is aangevoerd. Na de vele bekende boeren gegroet te hebben, bekijken ze samen het vee. Een stel glanzende pinken trekt de aandacht van Chris. Als hij de beesten betast, blijft ook vader Mart staan. Hij is het met de belangstelling van zijn zoon eens, want het zijn prachtige beesten. Een paar pinken kan hij nog best gebruiken, tenminste als de prijs schappelijk is. Daarom ook wil hij zijn belangstelling niet te veel laten blijken, want dat drijft de prijs alleen maar op. Hij laat Chris maar even begaan. Het is goed als die knul wat ervaring opdoet. Met zijn twintig jaren heeft hij daar de leeftijd voor. ‘Is het wat voor je?’ vraagt de eigenaar van de pinken.
‘Ik weet het niet, ze zijn een beetje smal in de schoften,’ probeert Chris de kwaliteit van de beesten wat naar beneden te halen.
‘Veel verstand van pinken heb je niet, merk ik wel,’ schampert de koopman. ‘Ze zijn juist breed in de schoften en kijk eens naar dat vel, het glanst je tegemoet.’ Het is wel duidelijk dat de belangen van de verkoper haaks staan op die van Chris. ‘Kom eens hier met je hand en doe eens een bod,’ gaat de koopman verder. Ook hij heeft vaker met dat bijltje gehakt en begrijpt de overweging van de jonge boer.
‘Is dat je vader?’ vraagt Mij even later, nadat Chris kort overlegd heeft met de wat oudere boer die staat te kijken. Wat er tussen die twee besproken is, weet hij niet, maar dat weet Chris wel en het maakt hem wat nerveus.
‘Je maakt het maar af,’ heeft Mart gezegd. ‘Het zijn prachtige beesten en als je ze voor een redelijke prijs kan kopen, dan ga je je gang maar. Jij moet de handel ook in je vingers krijgen; je hebt er inmiddels de leeftijd voor.’ Wat zijn vader onder een redelijke prijs verstaat, kan hij door zijn wekelijkse bezoeken aan de veemarkt wel zo ongeveer schatten, maar nu hem zoveel vrijheid gelaten wordt, begint hij toch een tikkeltje nerveus te raken. Stel je voor dat hij veel te duur inkoopt. Enfin, hij zal maar eens toeslaan. Verder overleg met zijn vader kan hij niet meer hebben, want die is inmiddels doorgelopen.
‘Ja, het is mijn vader, maar die heeft geen belangstelling, dus heeft verder onderhandelen niet zoveel zin,’ reageert Chris op de vraag van de koopman. Het spel van loven en bieden heeft hij zó vaak gadegeslagen, dat hij de foefjes om - vooral in het begin - de boot af te houden aardig onder de knie heeft.
‘Jij bent toch mans genoeg om zelf een stel pinken te kopen,’ veronderstelt de koopman, ‘daar heb je je vader toch niet voor nodig.’ ‘Nee, dat niet, maar jij staat die beesten zo op te hemelen, dat ik denk datje me een oor wilt aannaaien.’
‘Sta nou niet zo stom te zwammen, man, en kom met je hand; zeg me nou eens wat je voor die vier prachtige pinken overhebt.’
‘Wie zegt jou dat ik ze alle vier wil hebben?’
‘Dat zeg ik je, omdat je dan de laagste prijs per stuk betaalt. Kwantumkorting heet dat,’ lacht de koopman.
‘Ik doe niet het eerste bod,’ reageert Chris. ‘Jij bent de verkoper en dus moet jij maar zeggen watje voor die pinken moet hebben.’ En dan neemt het handgeklap een aanvang en volgt het ritueel van het verongelijkt weglopen en terugkeren. Maar ten slotte zijn ze het eens en ten teken daarvan slaat Chris zijn hand stevig in die van de verkoper.
‘Verkocht!’ zegt hij. ‘Laat ze maar op “Molenzicht” bezorgen. Om elf uur ben ik in het café om af te rekenen. Tot dan!’ Hij heeft het flink gezegd, maar toch staat hij te trillen op zijn benen. Voor het eerst van zijn leven heeft hij voor zo’n groot bedrag vee ingekocht. Nu maar op zoek naar vader en horen vrat die van de prijs vindt.
‘Dat heb je prima gedaan, jongen,’ zegt vader Mart als Chris hem de prijs, waarvoor hij de pinken gekocht heeft, noemt. ‘Hier heb je het geld en zorg datje daarna meteen naar de kaashal komt, want de uitslag van de keuring is om half twaalf bekend.’ Chris kan wel een gat in de lucht springen. Niet dat hij bang was voor een miskoop, want het zijn echt prachtige beesten, maar hij ziet wel dat zijn vader dik tevreden is en dat doet hem goed.
Lang neemt vervolgens de afrekening in het café niet in beslag. Borrels en sigaren zijn aan Chris niet besteed, dus is hij ruim voor half twaalf al in de ruimte waar de keuring van de kazen plaatsvindt. Daar ontmoet hij ook zijn vader, die, evenals hijzelf, benieuwd is naar de uitslag. Beiden weten dat er op ‘Molenzicht’ prima kaas gemaakt wordt, maar prijzen winnen is toch maar aan een enkeling voorbehouden. Enfin, afwachten maar! Intussen volgen ze de bewegingen en uitlatingen van de keurmeesters. Van wie de kazen zijn die ze bespreken, is niet duidelijk. Er is een vrij groot aanbod. Op de brede plank aan de zijkant van de ruimte liggen naar schatting zo’n dertig kazen. Op een tafel in het midden van de ruimte staan een grote kan met water en enkele glazen. Er liggen ook kaasboren en schotels met kaken.
‘Tussen de keuringen spoelen de keurmeesters hun mond en neutraliseren hun smaak door een droge kaak op te kauwen,’ weet Mart. Hij heeft het ritueel van de kaaskeuringen al vele malen gadegeslagen en wijdt zijn zoon zo goed mogelijk in in de geheimen van het keuren. Hij heeft trouwens goede hoop dat hijzelf ooit zal worden aangezocht als keurmeester, want als er één is die verstand van kaasmaken heeft, dan is hij het wel. Mart Kwakel is wars van valse bescheidenheid.
Met alle zintuigen op scherp ruiken, proeven, kijken en voelen de keurmeesters de kazen, die vanuit alle omliggende dorpen zijn aangevoerd. Eenvoudig is het niet een oordeel te vellen, want er zijn wel drie verschillende soorten die beoordeeld moeten worden. Met de vlakke hand wordt stevig op de kazen geslagen. De jonge kazen zijn wat soepeler dan de belegen en Leidse kazen. Die laatste zijn wat stugger.
Na het voelen is het proeven aan de beurt. Met behulp van een kaasboor wordt een rond stukje uit de kaas geboord. Daar breekt de keurmeester een stukje vanaf en keurt dat vervolgens voor in de mond. ‘Hij is wat gassig,’ vertrouwt de keurmeester zijn collega toe en noteert zijn bevindingen op een formulier.
‘En een beetje nestig ook,’ vult de andere keurmeester aan. Het is een jargon dat Chris nog niet begrijpt, maar vader Mart wel.
‘Ze hebben het over de komijnekaas,’ legt hij zijn zoon uit en hij vervolgt: ‘Ik kan me niet voorstellen dat ze het over onze Leidse hebben, want die ruikt helemaal niet sterk.’
Na het keuren spoelen de keurmeesters hun mond en nemen een stukje kaak om hun smaak te neutraliseren. Het overgebleven stukje kaas wordt keurig teruggeduwd in het gaatje van de gekeurde kaas. Zo gaan ze nog een tijdje door en komen ten slotte tot hun eindoordeel.
‘Ik ben toch benieuwd of er voor ons nog een prijsje in zit,’ zegt Chris.
‘We zullen het gauw weten,’ zucht zijn vader en de spanning is van diens gezicht af te lezen. En dan steekt hij zijn twee armen in de lucht van pure blijdschap als hij de uitslag van de keuring van de belegen kaas verneemt.
‘De eerste prijs voor belegen kaas gaat naar Mart Kwakel,’ zegt de hoofdkeurmeester en hij voegt er zijn gelukwensen aan toe.
‘Dat is voor het eerst van mijn leven,’ glundert Mart. Wel heeft hij tweede prijzen gewonnen, maar nooit een eerste. De wonderen zijn de wereld echter nog niet uit, want als de komijnekaas aan bod komt, blijkt de eerste prijs ook naar ‘Molenzicht’ te gaan. ‘Hoe is het mogelijk?’ vraagt Mart zichzelf af en voor het eerst van zijn leven ziet zoon Chris tranen in de ogen van zijn vader. ‘Wat zal moeder blij zijn,’ stamelt-ie. ‘Jammer dat ze dit niet kan meemaken. Als ik ook maar het flauwste vermoeden gehad had, dat wij zulke hoge ogen zouden gooien, dan zou zij zeker meegegaan zijn. Maar wie verwacht nou zoiets?’ De grote boer Mart Kwakel weet niet wat hem overkomt en hij ondergaat de talrijke felicitaties dan ook gelaten. ‘Onbegrijpelijk!’ zegt hij steeds, maar degenen die hem feliciteren, zijn dat niet met hem eens. Zij begrijpen best waarom de kaas van ‘Molenzicht’ in de prijzen gevallen is. Maar ze zijn ook wel een beetje jaloers. Het is ook niet niks als je twee van de drie eerste prijzen in de wacht sleept.
‘Men jij maar weer,’ zegt Mart tegen zijn zoon als ze het paard weer voor de brik gespannen hebben om de thuisreis te aanvaarden, ‘ik moet even bijkomen van alle spanningen. Mensen, mensen, wat een dag!’ Nog kan de boer er niet over uit. ‘Wat zal moeder opkijken!’ Hij verheugt zich al in het vooruitzicht zijn vrouw de vererende uitkomst van de kaaskeuring mee te delen.
‘En dan vertel je ze zeker ook dat wij zo’n prachtig stel pinken gekocht hebben,’ vist Chris naar een extra compliment. Door de kaasprijzen is zijn prestatie op de achtergrond geraakt en hij was zo trots toen vader hem zei dat hij het uitstekend gedaan had.
‘Dat moet jij je moeder zelf maar vertellen,’ stelt Mart voor. ‘Je moeder en ik de eer van de twee eerste prijzen voor de kaas en jij de eer van een prima aankoop; een dag om niet licht te vergeten, jongen!’ Ze zijn het eens en beiden verheugen zij zich op de verraste gezichten straks thuis.
Het nieuws dat er twee eerste prijzen voor de kaaskeuring in het dorp gevallen zijn, gaat als een lopend vuurtje rond. Zover de herinnering van de dorpsbewoners reikt, is het nooit eerder voorgekomen dat er bij één keuring twee van de drie eerste prijzen door een boer uit het eigen dorp gewonnen werden. Diezelfde avond blijkt dat de resultaten van de kaasmakerij op ‘Molenzicht’ ook niet aan de aandacht van de gezagsdragers ontsnapt is.
‘Van harte gefeliciteerd met het behaalde resultaat,’ zegt pastoor Gerritse als hij de handen van de boer en de boerin van ‘Molenzicht’ schudt. En dan is het boerenechtpaar met stomheid geslagen als blijkt dat ook de burgemeester van de gemeente, waartoe hun dorp behoort, van de partij is. Burgemeester Stuywaert komt echt in zijn functie als burgemeester, want hij heeft zijn ambtsketen om.
‘Namens het gemeentebestuur heb ik de eer u beiden te feliciteren met het uitzonderlijke resultaat van de kaaskeuring in de stad,’ zegt de magistraat. ‘Omdat het hier inderdaad een uitzonderlijke prestatie betreft, die voor de gemeente in het algemeen en voor dit dorp in het bijzonder van groot belang is, is het mij een voorrecht u, geachte heer Kwakel, en u, geachte mevrouw Kwakel, de erepenning met oorkonde van de gemeente te mogen overhandigen.’ De boerin slaat haar handen voor haar gezicht en pinkt een traan weg. Al jaren doet zij haar best goede kaas te maken en als er ooit een tweede prijs of eervolle vermelding gewonnen werd, was zij daar blij mee, maar dit slaat alles. Evenals zijn vrouw is ook Mart onder de indruk van de loftuitingen en eerbewijzen, maar hij beseft dat van hem een weerwoord verwacht wordt. Hoewel ook hij, net als zijn vader destijds, in het bestuur van menige organisatie in het dorp zit, zijn zijn redenaarstalenten niet om over naar huis te schrijven. Toch doet hij een stap naar voren en maakt duidelijk dat hij iets wil zeggen.
‘Meneer de burgemeester en meneer pastoor, het is voor mijn vrouw en mijzelf een grote eer dat u hier vanavond bent en ik dank u voor uw mooie woorden en eerbewijzen. Maar de meeste lof wil ik mijn vrouw toezwaaien, want zij heeft het grootste aandeel in de kaasbereiding. Ik dank u wel!’ Het is een korte maar krachtige reactie en Chris is trots op zijn vader. Het blijkt ook dat Mart de twee gezagsdragers niet met lege handen wil laten gaan, want, nadat geklonken is op het behaalde resultaat, wordt zowel de burgemeester als meneer pastoor een goud glanzende kaas aangeboden. ‘Ik wil graag dat u er zelf getuige van bent dat onze kaas niet ten onrechte in de prijzen gevallen is,’ zegt Mart nog. Dat zijn geste bij beide heren in de smaak valt, blijkt wel uit hun reacties. Het is een waardig besluit van een uitzonderlijke dag.
‘Gefeliciteerd met de kaasprijzen,’ zegt Neeltje Laterveer de volgende avond, nadat zij Chris met een kus begroet heeft. ‘Dank je wel,’ lacht Chris, ‘maar je bent wel aan het verkeerde adres; ik heb geen enkel aandeel in die kaasbereiding gehad. Je moet mijn ouders morgen maar feliciteren.’
‘Morgen?’
‘Ja, ik zou graag willen dat je morgen na afloop van de mis mee naar “Molenzicht” gaat.’
‘Ik hoop dat ik me dan wat beter voel dan vandaag. Voordat jij kwam heb ik een paar uur in bed gelegen, want ik wilde monter en uitgerust zijn bij jouw komst.’ Ze kijkt hem lief aan en hij drukt haar even tegen zich aan.
‘Laten we maar even buiten gaan wandelen. Het is mooi weer en de buitenlucht zal je goed doen.’ Nadat Chris ook de ouders van Neeltje begroet heeft, lopen ze samen het erf op. Er loopt een pad dwars door de boomgaard en aan het eind ervan is een brede vaart, waarover een bruggetje of eigenlijk meer een brede plank gedraaid kan worden.
‘Zullen we een eindje de ka op lopen, Chris?’ Hij knikt en zwaait de draai met een krachtige beweging over de vaart. De ka is wat hobbelig waardoor Neeltje zich stevig aan hem moet vasthouden.
Hij slaat dan ook beschermend een arm om haar heen. Zij drukt zich tegen hem aan en kijkt naar hem op. Een lieve jongen, bedenkt ze. Het is nog maar een goede maand dat ze omgang met Chris Kwakel heeft, maar nu al is hij niet meer weg te denken uit haar leven. Ze hoopt maar dat ze door het dieet dat de dokter haar voorgeschreven heeft, zal aansterken. Als zij wat sterker is, zal Chris misschien wat anders met haar omgaan. Ze merkt wel dat hij op haar gesteld is, maar dat lijkt eigenlijk meer op bezorgdheid. Het is moeilijk er een naam aan te geven. Hij is net de grote broer die zijn kleine zusje in bescherming neemt.
‘Als Chris Kwakel om jou komt moet je maar “ja” zeggen,’ heeft haar vader haar een goede maand geleden gezegd en zo is het ook gegaan. Zelf zou ze niet op het idee gekomen zijn, maar nu het zover is, is ze er wel blij om. Chris is een flinke kerel en ze schelen maar een jaar. Hij twintig en zij negentien.
‘Waar denk je aan?’ vraagt Chris als ze een tijdje zwijgend over de ka gelopen hebben.
‘Aan ons en hoe wij bij elkaar gekomen zijn.’
‘Vind je dat vreemd?’
‘Nee, dat niet, ik ken de gewoonten in onze streek en ik ben blij dat jij gekomen bent, want ik vind je erg lief.’ Zij kijkt hem aan en tuit haar lippen, waarop hij zacht een kusje drukt. Weer heeft ze hetzelfde gevoel als steeds. Ervaring met jongens heeft ze nauwelijks, maar zoals Chris haar kust, kusje een kind. Ze zou haar armen wel om zijn nek willen slaan en hem stevig op zijn mond willen kussen. Zo’n lange kus; een kus waar bijna geen eind aan komt, maar ze durft dat niet. Het initiatief moet van zijn kant komen. Maar in plaats van haar in zijn armen te nemen en stevig te kussen, vraagt hij: ‘Ben je nog niet moe?’ Weer die bezorgdheid.
‘Ik heb je toch gezegd dat ik een paar uur gerust heb voordat jij kwam.’ Het klinkt licht verwijtend, maar Chris heeft dat niet in de gaten en gaat er niet verder op in.
‘Laten we maar teruggaan,’ stelt hij voor, ‘ik heb nog nauwelijks de gelegenheid gehad een paar woorden met je ouders te wisselen.’ Terug in het achterhuis van de boerderij treffen ze de boerin achter een breiwerkje en de boer knikkebollend in zijn rookstoel. In de zomermaanden en zeker in de hooibouwtijd worden er door de boeren lange dagen gemaakt en dan is het moeilijk ’s avonds na het eten je ogen open te houden. De binnenkomst van het jonge stel brengt echter wat leven in de brouwerij. Moeder Ada schenkt de koffie nog eens op en vader Cor steekt de brand nog maar eens in zijn pijp.
‘Je moet er wel aan blijven trekken, pa, anders dooft hij telkens,’ lacht Neeltje.
‘Ja, meidje, ik weet het, maar ik zat even te soezen,’ reageert Cor Laterveer. Hij is gek op zijn enige dochter en maakt zich, evenals zijn vrouw, zorgen om haar gezondheid. Alles zou hij er wel voor overhebben haar sterk en gezond te krijgen, maar dat soort zaken laat zich niet dwingen. Je moet ook een beetje geluk in je leven hebben. Wat betreft de welvaart en zijn huwelijk met Ada, heeft hij niets te klagen, maar hun enig kind vormt een bron van zorgen. Haar geluk staat bij hen voorop en daarom heeft hij zijn oog op Chris Kwakel laten vallen. Een flinke en aardige kerel uit een goed en welvarend nest. Meer dan een maand gaan de twee nu met elkaar om en zo te zien kunnen ze het samen best vinden. ‘Hoe staat het bij jullie met de hooibouw, Chris?’ vraagt hij als de vrouwen even in de keuken bezig zijn. Er worden ervaringen uitgewisseld en Chris vertelt de boer over zijn aankoop op de markt. ‘Mijn vader was best in zijn schik met het stel glanzende pinken dat ik gekocht heb,’ zegt hij trots. Door de commotie over de kaas-prijzen is zijn prestatie van de vorige dag wat in de verdrukking gekomen.
‘Jouw vader was gisteren toch ook op de markt, ik heb hem zelf gesproken.’
‘Dat klopt, maar ik heb die pinken gekocht.’
‘En jouw vader heeft zich er niet mee bemoeid?’
‘Nee, hoor! “Jong geleerd is oud gedaan” vindt mijn vader en ik heb hem kennelijk niet teleurgesteld.’
‘Jij hebt een wijze vader, jongen; hij aardt vast naar zijn vader, jouw grootvader. Ook die herinner ik me als een wijs man.’ ‘Schele Chris,’ lacht Chris en de boer lacht met hem mee.
‘Ja, precies, dat was zijn bijnaam en weet jij hoe hij aan die bijnaam kwam?’
‘Dat zie ik nog elke dag, want zijn portret hangt bij ons thuis naast de schouw in de pronkkamer en zijn loense oog is het eerste dat opvalt.’ Er worden nog wat herinneringen aan de oude Chris Kwakel opgehaald en als de klok tien uur aanwijst, is het tijd om op te stappen.
‘Ga jij ook maar gauw slapen,’ zegt hij, na een voor Neeltje veel te vluchtig afscheid, ‘morgen na de mis gaan we bij ons thuis koffiedrinken.’
Het lijkt wel of de kerkklokken bij mooi weer vrolijker geluiden over de velden uitstrooien dan bij slecht weer. Het is mooi weer op die zondagochtend en velen zijn dan ook te voet of op de fiets naar de kerk gekomen. De wat verderaf wonende boeren komen met de kapwagen, zo ook de bewoners van hoeve Molenzicht. De jonge zwarte hengst is door Chris voor het rijtuig gespannen en hij ment ook zelf. Met mooi weer neemt hij doorgaans liever de fiets, maar vandaag gaat Neeltje mee terug en daar wil hij zelf bij zijn.
‘Ik zet jullie eerst af bij de kerk en breng dan de kapwagen en het paard wel achter ‘De “Driesprong”.’ Achter het dorpscafé ‘De Driesprong’ is een stalling, waar alle boeren uit de omgeving zondags hun gerij onderbrengen. Als de laatste slagen van de klokken verklinken schuift Chris ook op de tweede rij van voren de kerkbank in om plaats te nemen naast zijn vader. Cor Laterveer zit een paar plaatsen verderop in dezelfde rij. Aan de andere kant van het middenpad zitten de vrouwen. Ada Laterveer zit naast zijn moeder en daarnaast ontwaart hij Neeltje. Ze knikt naar hem als hij kijkt en er komt een glimlach op haar gezicht. Broos ziet zij eruit met haar witte hoedje op. Later ziet hij haar ter communie gaan en met haar handen tegen elkaar weer terugkeren naar haar bank om daar geknield en met de handen voor haar gezicht te bidden. Zelf gaat hij ook naar de communiebank, waar hij met zijn handen onder de witte dwaal wacht tot de pastoor hem de hostie op de tong legt. Terug in de bank bidt hij voor de genezing van zijn meisje.
De preek is die zondag gewijd aan verdraagzaamheid en liefde. De wereldoorlog, die Nederland als door een wonder bespaard bleef, ligt nog vers in het geheugen en alweer steekt de onverdraagzaamheid allerwegen de kop op. Liefde en zorg voor elkaar is volgens pastoor Gerritse de basis voor een gelukkig leven. Chris moet over de woorden van meneer pastoor nadenken. Zorg heeft hij om Neeltje, maar voelt hij echte liefde voor haar? Houdt hij van haar? Hij troost zich met de gedachte dat die liefde zal moeten groeien. Er met iemand over praten kan en wil hij niet en de gesprekken met het portret van opa zijn een lapmiddel, surrogaat.
Onder de dreunende klanken van het orgel verlaten de parochianen vervolgens de kerk en knipperen met hun ogen tegen het felle zonlicht. Chris rept zich naar de stalling om het gerij op te halen. Als hij ermee terug bij de kerk is, staan zijn ouders met Neeltje en haar ouders te praten. Het pleintje voor de dorpskerk is een geliefde plaats voor de dorpelingen om nieuwtjes uit te wisselen. De mannen willen dan nog wel eens een borreltje gaan drinken bij Gijs Voordam in ‘De Driesprong’. Het zijn die kleine geneugten die de hardwerkende bewoners van het dorp aan de Wijde Made zich op zondagochtend permitteren. Voor Chris en zijn familie gelden echter andere verplichtingen. Neeltje Laterveer is die zondag te gast op ‘Molenzicht’. Als ze in de kapwagen, die door Chris gereden wordt, zit, zwaait ze door het raampje naar haar ouders. Ze is een beetje gespannen, want het is de eerste keer dat zij haar opwachting maakt bij haar aanstaande schoonouders en de broer en de zusjes van Chris.
Henk, de veertienjarige broer van Chris, kent zij wel, maar de twee zusjes niet. ‘Kattenkoppies’ noemt Chris ze, maar ze merkt wel dat vooral zijn jongste zusje van vijf zijn oogappel is. Dit tot ongenoegen van Gonnie van twaalf, die ook al naar de gunsten van haar grote broer dingt.
‘Jullie netjes op de bank,’ commandeert Kee Kwakel haar dochtertjes, ‘en haal jij maar een stoel uit het achterhuis,’ draagt zij Henk op.
Deze protesteert: ‘Ik wil ook wel eens lekker zacht zitten, moe!’ Moeder Kee lacht hem goedmoedig uit.
‘Dan ga je maar buiten in het hooi zitten, dan zit je ook lekker zacht.’
‘Flauw, hoor!’ smaalt Henk, maar een strenge blik van zijn vader is afdoende en vlug haalt hij zijn harde stoel uit het achterhuis. De zusjes Trees en Gonnie zitten braaf op de bank en kijken nieuwsgierig naar het meisje van Chris.
‘Ga jij met onze Chris trouwen?’ vraagt Treesje van vijf en die vraag levert haar een uitbrander van moeder Kee op.
‘Jij moet je mond houden tot je iets gevraagd wordt,’ zegt ze streng, want ze begrijpt dat de kleine meid Neeltje met haar vraag in verlegenheid brengt. Dat blijkt ook wel, want Neeltje krijgt een kleur.
Toch wil ze de vraag van het jongste zusje van Chris niet onbeantwoord laten en dus zegt ze zacht: ‘Wij kennen elkaar nog maar pas, dus dat duurt nog heel lang.’
‘Help maar even met de kopjes uitdelen,’ probeert Kee haar aanstaande schoondochter wat op haar gemak te stellen. En dat blijkt een probaat middel om ook de anderen in beweging te brengen. De zusjes van Chris eisen ook hun aandeel in de bediening op, zodat ze al heel snel allemaal met een dampende kom koffie voor hun neus zitten, behalve Treesje, die de voorkeur geeft aan chocolademelk. De boerin snijdt er dikke plakken eigengemaakte cake bij en even hoor je geen ander geluid dan het slurpen van de koffie en het smakken van de monden bij de verorbering van de cake.
‘Smaakt het, Neeltje?’ vraagt de boerin en Neeltje knikt. ‘Heerlijk!’ zegt ze, ‘u moet mij het recept van die eigengebakken cake maar eens geven.’
‘Een goeie kokkin geeft nooit haar geheime recepten uit handen,’ zegt Chris en allen moeten lachen om zijn malle uitspraak.
‘Er is niks geheims aan, hoor, Neeltje,’ lacht moeder, ‘ik zal het straks wel even op een papiertje schrijven.’ En zo verloopt die zondagmorgen in een opgewekte stemming. Het is Neeltje allemaal erg meegevallen.
‘Fijn, zo’n groot gezin,’ zegt ze, als Chris haar na het eten en voor het melken naar huis brengt.
‘Zo groot is ons gezin niet,’ vindt Chris. ‘We zijn maar met ons zessen en dat is, in vergelijking tot anderen, niet groot.’
‘Maar wel als je het vergelijkt met ons gezinnetje; wij zijn maar met ons drietjes.’ Ze moet ervan zuchten, maar dan vrolijk de gedachte dat ze nu vaker in het gezellige gezin van de Kwakels zal komen haar weer op. Bij het afscheid slaat ze haar armen om de nek van Chris en drukt haar mond stevig op de zijne. Wat ze eerst niet durfde, doet ze nu en Chris is eigenlijk een beetje overdonderd door haar spontane reactie. Hij kust haar terug en belooft die avond nog even langs te zullen komen.