HOOFDSTUK 4

 

 

Van dokter Bovenkerk heeft Mart Kwakel begrepen dat het voor zijn vrouw goed zou zijn een rolstoel aan te schaffen. ‘Aan de wielen zitten ronde stangen waarmee de patiënte de rolstoel zelf kan voortbewegen,’ heeft de dokter gezegd. Wel heeft hij het woonhuis met achterhuis en keuken geïnspecteerd en geadviseerd zodanige voorzieningen aan te brengen dat de boerin, al dan niet met de hulp van anderen, overal met haar rolstoel kan komen. Tussen de woonkamer en het achterhuis zit een hoge drempel die moet worden verwijderd, en tussen het achterhuis en de keuken is een trapje van twee treden waaraan een brede plank moet worden bevestigd.

Als de timmerman de voorzieningen die door de huisarts zijn voorgesteld, heeft aangebracht en Kee in haar inmiddels aangeschafte rolstoel zit, kan er geoefend worden. De boerin is opgetogen. Als zij vanaf haar bed in de opkamer in de rolstoel getild is, kan zij alle hoeken van zowel de woonkamer als het achterhuis bereiken. Bij de schuin lopende plank van het achterhuis naar de keuken moet zij echter geholpen worden, maar daartoe zijn de huisgenoten maar al te graag bereid. Ze zijn allemaal blij dat moeder Kee nu veel meer in het huishouden kan doen dan voorheen. Vooral haar toezicht en instructies bij het kaasmaken betekenen voor Mart een enorme verlichting. Rietje doet haar best en met zijn hulp en aanwijzingen lukt het ook wel, maar de ervaring en het inzicht van zijn vrouw heeft hij toch al maanden erg gemist. Dit gemis voelt hij des te sterker, omdat de vraag naar hun kaas nogal gestegen is na het behalen van de twee eerste prijzen.

‘Nu ik me op veel plaatsen weer nuttig kan maken, voel ik me een heel ander mens,’ zegt Kee Kwakel met een zucht van verlichting. ‘Rietje heeft me wel steeds bij alles betrokken, maar nu kan ik tenminste zelf van alles doen. Gelukkig betekent dit voor haar ook een verlichting, want het kind heeft de laatste tijd wel erg hard moeten werken om alles voor elkaar te krijgen.’ Rietje zelf is er niet bij als moeder Kee dit zegt, maar vader Mart en zoon Chris horen haar wél en zijn het ook roerend met haar eens. Vooral Chris, want hij is tot over zijn oren verliefd op Rietje, maar hij mag dat aan niemand laten merken, ook niet aan Rietje zelf.

Tot nu toe heeft hij er met niemand over durven en willen praten, maar nu moeder weer zo goed is, zou hij bij haar zijn hart toch eens willen uitstorten. Van haar zou hij willen weten hoe zij over Neeltje denkt en of pa ooit toestemming zou geven voor een huwelijk tussen hem en Rietje Garven. Hij twijfelt er overigens aan of hij dat laatste zo openlijk met zijn moeder zou kunnen bespreken, want het is toch wel wat vreemd over trouwen te praten als het meisje in kwestie nergens vanaf weet, zelf misschien helemaal niets voor hem voelt. Toch moet hij zijn zorgen met iemand delen en wie anders dan zijn lieve moeder is daar meer geschikt voor? Als vader Mart naar een vergadering is en Rietje even naar huis gelopen is, ziet hij zijn kans schoon. Hij is alleen met zijn moeder in de kamer en een plezierige bijkomstigheid is dat zij zich die dag ook erg goed voelt.

‘Ik heb problemen, moe,’ valt hij met de deur in huis, ‘en daar wil ik graag even over praten.’ Kee Kwakel heeft met de hulp van Chris haar rolstoel verruild voor de gemakkelijke stoel die speciaal voor haar is aangeschaft. Ze zit met een mand vol zwarte sokken op haar schoot en trekt de zwarte draden over de maasbal op de plaatsen waar zich de gaten in de sokken bevinden. Ze laat haar handen met het herstelwerk in de mand rusten en kijkt haar zoon verbaasd aan en vraagt: ‘Heb jij problemen, jongen?’

‘Ja, moe, die heb ik en ik durfde er tot nu toe met niemand over te praten. Nu je weer wat beter bent, zou ik jou graag die problemen voorleggen en jouw mening willen horen.’

‘Steek maar van wal, jongen, ik ben een en al oor. Gaat het soms over Neeltje?’

‘Ook, maar er is nog iets anders. Als ik Neeltje met onze Rietje vergelijk, dan twijfel ik al een hele tijd of ik wel door wil gaan met dat meisje.’

‘Maar wat heeft Neeltje nou met Rietje te maken?’ Kee vat het verband tussen die twee niet meteen. Ook zij heeft wel gezien dat Neeltje een kasplantje is en inderdaad valt een vergelijking met de blozende, gezonde Rietje in het voordeel van de laatste uit, maar wat bedoelt Chris nou? Ze vraagt het hem.

‘Laat ik er dan maar geen doekjes om winden, moe, ik heb verkering met Neeltje, maar ik houd van Rietje. Nou weetje meteen wat mijn probleem is.’

Maar van die uitspraak schrikt moeder Kee zich een ongeluk. Ze kijkt haar zoon met verbijstering aan en stamelt: ‘Maar dat kan helemaal niet! Houdt Rietje ook van jou?’

‘Dat weet ik niet, moe.’ Chris zit met zijn ellebogen op het tafelblad en neemt zijn hoofd in beide handen. ‘Wel weet ik dat ik niet van Neeltje houd. Ik heb medelijden met haar en ik vind het zielig dat zij altijd zwak en ziek is, maar ik houd niet van haar. Zij waarschijnlijk wel van mij en dat maakt het allemaal alleen nog maar moeilijker.’

‘Dat kan wel wezen, jongen,’ herstelt de boerin zich enigszins, ‘maar of Rietje nou wel of niet van je houdt, met haar trouwen is uitgesloten, dat zul je toch wel met mij eens zijn?’

‘Heb jij dan geen waardering voor Rietje? Ze is hier in huis de spil waar alles om draait en een betere boerin kan ik me dan ook niet voorstellen.’

‘Natuurlijk heb ik waardering voor Rietje. Als zij een boerendochter was, zou ik haar graag als mijn schoondochter aanvaarden.’ ‘Nu ze geen luis heeft om dood te drukken denk je daar anders over.’

‘Jij moetje verstand gebruiken, jongen. Je weet niet eens of Rietje ook maar iets om jou geeft en dan hang je al zulke grote verhalen op. Ga je schamen!’

‘Maar vind jij dan ook dat ik met die ziekelijke Neeltje moet trouwen?’

‘Het is toch niet gezegd dat Neeltje niet snel beter kan worden? Jij draaft zo door! Als enige dochter van Cor en Ada Laterveer heeft zij een grote hoeve en een verzekerde toekomst te bieden.’

‘Als jullie oudste zoon maak ik toch ook aanspraak op deze hoeve? Ik vind het eigenlijk maar niks hier weg te moeten gaan.’

‘Je moet ook aan je zussen denken, Chris. De jongens die te zijner tijd om je zussen komen, moeten wij ook wat kunnen bieden’.

‘Dat wil ik best doen, maar Treesje is pas zes en Gonnie is net dertien geworden. Ik mag toch ook wel aan mezelf denken? Trouwen met een meisje waar ik niet van houd en gaan boeren op een hoeve waar ik me niet thuis voel. Noem dat maar een verzekerde toekomst.’

‘Kijk het nou nog maar een tijdje aan en laat vooral Rietje niets van je gevoelens merken. Je weet wat er gebeurt als je dat wel doet.’ Kee Kwakel schuift de problemen liefst maar wat voor zich uit.

Maar Chris is niet erg tevreden met de uitkomst van het gesprek met zijn moeder en mopperend, dat hij niet van plan is Neeltje erg lang aan het lijntje te houden, verdwijnt hij in het achterhuis. Hij heeft behoefte aan wat frisse lucht en gaat naar buiten.

 

Die zondag is Neeltje weer te gast op ‘Molenzicht’ en moeder Kee vergelijkt nu eens zelf de broze Neeltje met de stevige, knappe en gezonde Rietje. Ze begint zich zorgen te maken om haar zoon. Ze mag hem geen gelijk geven, maar ze beseft wel dat een leven met zo’n broos en ziekelijk meisje voor een gezonde jonge knul niet om uit te houden is, vooral niet omdat hij niet van haar houdt. Drijft haar man Mart zijn zin door en dwingt hij Chris min of meer met Neeltje te trouwen, dan zou dat huwelijk wel eens op een grote mislukking kunnen uitdraaien. En wat dan?

‘Ik maak me zorgen om Chris en Neeltje, Mart,’ zucht Kee als zij die avond met haar man alleen is. ‘Neeltje is ziekelijk en Chris heeft medelijden met haar, maar hij houdt niet van dat meisje.’ ‘Hoe kom je daar zo ineens op, Kee?’ Mart kijkt zijn vrouw vragend aan.

‘Hij heeft enkele dagen geleden zijn hart bij mij uitgestort en zijn uitspraken hebben mij aan het denken gezet.’

‘Wat jij je allemaal in je hoofd haalt weet ik niet, Kee, maar met liefde en dat soort zaken moet je bij mij niet aankomen. Jij weet net zo goed als ik, dat mensen in het huwelijk naar elkaar toe groeien en zoals bij alles wat groeit, moet dat zijn tijd hebben.’ ‘Maar Chris heeft medelijden met Neeltje en dat is een heel slechte basis voor een huwelijk.’

‘Medelijden omdat ze ziekelijk is, zeker. Wie zegt dat dat zo blijft? Sinds ze dat speciale dieet van de dokter volgt, ziet ze er toch al ' wat beter uit, of zie jij dat niet?’

‘Om eerlijk te zijn, nee. In vergelijking tot thuis is het hier nogal druk en de kleurtjes op haar wangen zijn eerder een teken van vermoeidheid dan van gezondheid.’

‘Kan wel wezen, maar ik zeg je dat het allemaal wel goed zal komen. Wij moeten er vooral voor waken die jongen naar de mond te gaan praten, daarvoor zijn de belangen te groot.’

‘Ik praat hem niet naar de mond en heb hem hetzelfde gezegd als jij nu doet, maar we moeten het probleem wel onder ogen zien.’ Dat er minstens twee problemen onder ogen gezien moeten worden, laat Kee maar onbesproken. Onder geen beding mag Mart iets weten van de gevoelens die hun zoon voor Rietje Garven koestert.

Dan zou het leed helemaal niet te overzien zijn.

Voordat Mart Kwakel die avond gaat afsluiten, loopt hij nog even de pronkkamer in en kijkt naar het portret van zijn vader. De mededeling van zijn vrouw is hem niet in zijn kouwe kleren gaan zitten. Met Cor Laterveer heeft hij alles zo goed geregeld en die afspraak zou nu op losse schroeven komen te staan door de houding van Chris. Hij kijkt naar het portret van zijn vader en ziet weer de vastberaden trekken op diens gezicht. ‘Leefde je nog maar, pa,’ denkt hij hardop, ‘dan konden wij er samen eens over praten en zelfs zonder woorden zou ik je standpunt van je gezicht af kunnen lezen.’ Maar de oude en wijze Chris Kwakel is al jaren dood en zijn portret drukt geen standpunt uit.

 

Neeltje is die zondagavond moe thuisgekomen. Een druk gezin als dat van Kwakel is zij niet gewend en ze is dan ook vroeg met zware hoofdpijn naar bed gegaan. Chris behandelde haar, zoals gewoonlijk, weer als een klein kind toen hij haar zei maar lekker te gaan slapen. Geslapen heeft ze niet veel en daardoor voelt ze zich nu nog steeds moe. Te lang in bed blijven liggen wil ze liever niet, want dan gaat haar rug weer zo’n pijn doen. Dus zit ze met opgetrokken knieën op de zachte bank in de grote kamer. Daar zit ze het liefst. Het achterhuis en de keuken zijn koel en Ml en daar houdt ze niet van. Moeder heeft vanmorgen bezorgd gekeken en ze heeft de knecht om de dokter gestuurd. Vanaf haar zitplaats kan Neeltje de lange laan die naar hun hoeve leidt, overzien en haar moeder waarschuwen als de dokter er in zijn koetsje aankomt. Dokter Bovenkerk voelt zich wat te oud om nu nog zo’n moderne Ford te kopen en dus houdt hij het maar bij zijn vertrouwde koetsje met het paard, dat bijna blindelings de weg naar huis kan vinden.

‘Het is zeker weer mis met Neeltje, vrouw Laterveer,’ veronderstelt dokter Bovenkerk als de boerin hem binnenlaat. Als hij op de hoeve van boer Laterveer geroepen wordt is het in negen van de tien keer voor Neeltje. Al verscheidene keren is zij in het grote ziekenhuis in de stad onderzocht, maar de oorzaak van haar slechte gezondheid en vooral haar bijna chronische vermoeidheid kan niet worden vastgesteld. Er moet iets aan de hand zijn met haar darmen, maar wat het precies is, is niet bekend. In overleg met de artsen in het ziekenhuis heeft hij Neeltje een dieet voorgeschreven en hij vraagt de boerin of haar dochter zich daaraan houdt.

‘Zij wil niets liever dan beter worden, dokter, zeker nu zij verkering heeft, zij houdt zich streng aan uw dieet,’ verzekert Ada Laterveer hem.

‘Mooi, dan zullen we de patiënte zelf maar eens gaan bekijken. Waar is ze?’

‘Ze zit in de grote kamer; kunt u haar daar onderzoeken of moet zij naar haar slaapkamer?’

‘Nee, schuif de gordijnen maar even dicht, het is geen groot onderzoek.’

‘Ik houd me streng aan uw dieet, dokter, en toch blijf ik maar zo moe. Vooral nu na de drukke dag van gisteren op “Molenzicht”,’ zegt Neeltje nadat ze de dokter een smal handje gegeven heeft.

‘Ik had gedacht dat de liefde je juist goed zou doen,’ lacht de dokter, maar als hij haar in haar moedeloze ogen kijkt, twijfelt hij eraan of de verhouding tussen die zoon van boer Kwakel en dit broze meisje wel zo goed is. Het is in zijn ogen ook een wonderlijk stel, hij een forse en gezonde knul en zij een kasplantje. Hoe dan ook, hij komt tot de conclusie dat het waarschijnlijk verdriet is waardoor haar gezondheid negatief beïnvloed wordt. ‘Is er iets watje dwarszit, Neeltje?’ vraagt hij dan ook. En dan schrikt hij van de uitwerking van zijn vraag, want Neeltje barst in snikken uit en verbergt haar gezicht in haar handen. Moeder Ada staat er handenwringend bij en weet niet wat ze moet doen.

‘Wat is er nou, kindje?’ vraagt ze zacht, maar Neeltje schudt haar hoofd en snikt dat ze dat niet kan zeggen. Dat zijn vraag midden in de roos is, is voor de ervaren arts wel duidelijk.

‘Laten we dan maar niet aandringen, vrouw Laterveer,’ meent hij. ‘Ik zal haar tabletjes geven, waardoor ze wat rustiger wordt.’ Voordat hij weggaat, spreekt hij zijn vermoeden tegenover de boerin uit. ‘Er schort mijns inziens iets aan haar omgang met die jongen van Kwakel, vrouw Laterveer. Ik adviseer u er eens rustig met haar over te praten. Het zou heel slecht voor haar gezondheid zijn als zij de problemen opkropt. Stoom afblazen is, om het zo maar eens te zeggen, de beste remedie.’

Als de dokter weg is, gaat Ada weer naar haar dochter toe en reikt haar een kroes water aan. ‘Hier, drink maar eens, daar knap je misschien wat van op.’ Als Neeltje de kroes aan haar lippen brengt, hoort de boerin haar tanden tegen de rand tikken. Ze zit te klappertanden van de zenuwen. ‘Zit jou iets dwars, Neeltje?’ waagt ze en dan ziet ze een paar droevige ogen waaruit dikke tranen rollen. Maar ze schudt weer haar hoofd en zegt voor de tweede keer dat ze er niet over wil praten. Maar de andere morgen constateert de boerin dat het hoofdkussen van haar dochter nat is van de tranen. Neeltje heeft zich suf geprakkiseerd. Als ze tot de conclusie gekomen is dat het beter is de knoop door te hakken en zelf een punt achter haar omgang met Chris te zetten, dan snikt ze haar verdriet uit bij het idee alleen al. Neemt ze zich voor het maar een tijdje aan te zien, dan gebeurt hetzelfde. Het is een groot dilemma en het is wel duidelijk dat ze er op eigen kracht niet uit komt.

 

Er is nog iemand die problemen heeft en zijn draai niet kan vinden en dat is Kors Garven. Hij mist zijn grote vriend Gerard Fonteyn en door uitlatingen van de mensen beseft hij dat zijn andere grote vriend, zijn hond Bruno, iets met de verdwijning van Gerard te maken heeft. Wat het is, kan hij met zijn kinderlijke verstand niet bevatten. Hij zoekt troost bij zijn hond en voert hele gesprekken met hem. ‘Mis jij Gerard ook zo, Bruno?’ waagt hij en als de hond schuin naar hem opkijkt en zachtjes jankt, dan klopt hij hem op zijn nek en kijkt hem diep in zijn trouwe ogen. ‘Gerard zit in een bak in de stad, jongen,’ vertrouwt hij Bruno toe. ‘Dat moet wel een veel grotere bak zijn dan de bak waar jij je weten in krijgt, hè? We moeten samen maar eens naar hem toe gaan. Laten we dat thuis maar gaan wagen,’ en dan rent hij naar huis met Bruno op zijn hielen. ‘Moe, mag ik met Bruno naar Gerard? Die zit daar maar in zijn eentje in een bak en misschien verveelt hij zich daar wel; Bruno wil ook graag weer eens met hem spelen.’

‘Nou, ik denk dat Gerard van dat laatste zijn bekomst heeft,’ lacht moeder Bep. ‘Ik heb een veel beter idee, waag jij straks Rietje maar of je weer eens mee mag naar de hoeve, want daar ben je ook al een poos niet meer geweest.’ En dat idee slaat aan bij Kors. Hij stormt weer naar buiten en gaat op het klaphek zitten wachten tot zijn zuster met de melkkan thuiskomt. Als hij haar in de verte ziet komen, kan hij niet langer wachten en holt haar tegemoet. ‘Mag ik straks met je mee naar “Molenzicht”, Rietje?’ roept hij al van verre, maar tot zijn schrik schudt zijn zuster haar hoofd.

‘Nee, daar heb ik vandaag geen zin in, hoor! Chris en Koos staan in de polder te sloten en die hebben dan toch geen tijd voor jou.’

En dan trekt Kors een lip en pruilt: ‘Waarom nou niet, Rietje? Moe zei zelf dat ik vanmiddag met je mee zou moeten gaan.’

‘Moeten? Dat zal moe wel niet gezegd hebben.’

Maar Kors knikt heftig. ‘Wel waar, ik moest het je vragen.’

‘Dat is iets heel anders. Jij moest het vragen en ik vind het niet goed.’

‘Ik mag niet mee, moe,’ huilt Kors als hij thuis is. Grote tranen rollen over zijn stoppelige wangen en hij kijkt zijn moeder verdrietig aan.

‘Hij kan Chris en Koos toch helpen bij het sloten,’ veronderstelt moeder Bep.

‘En dan met natte voeten op de boerderij komen, zeker. Nee, hoor! Ik heb er vandaag geen zin in.’

‘Als hij nou een paar laarzen van pa aantrekt,’ probeert moeder Bep, die er spijt van heeft erover begonnen te zijn.

‘Ja, als jullie me nou allebei de kop gek zeuren, dan moet het maar,’ zucht Riet en ze moet lachen als er een brede lach op het betraande gezicht van haar broer komt. Ze trekt hem de pet over zijn ogen en draagt hem op de laarzen van pa maar alvast uit de schuur te halen.

‘Zal ik ze meteen maar aantrekken?’ Kors wil wel alles doen om te voorkomen dat zijn zuster zich bedenkt.

‘Ben je van plan met je laarzen aan aan tafel te gaan?’ Riet schudt haar hoofd en kan een glimlach niet onderdrukken.

Aan tafel gaan betekent eten en Riet kijkt niet meer boos, dus waagt Kors het haar nog iets te vragen. ‘Heb je nog wat lekkers voor me meegebracht, Riet?’

‘Ook dat nog, het kan niet op vandaag bij jou. Nee, je moet het vandaag een keer zonder doen,’ zegt ze, maar als ze zijn beteuterde gezicht ziet en zich realiseert dat zij er in de drukte niet aan gedacht heeft, voegt ze eraan toe: ‘Morgen krijg je weer iets.’ En dat vooruitzicht stelt Kors weer enigszins tevreden, maar jammer vindt-ie het wel.

 

‘Daar hebben we de opzichter,’ schampert Koos Bens als Kors met zijn hoge laarzen aan komt stappen. ‘Kom jij kijken of we het goed doen?’

‘Ik kom jullie helpen,’ reageert Kors, waardoor zowel Koos als Chris in een lach schieten.

‘Dat mag wel in de krant,’ lacht Koos, ‘zoiets heb je uit jezelf nog nooit aangeboden.’

‘Kom dan maar hierheen,’ roept Chris, die een eindje verderop bezig is. Hij weet dat Koos de jongen onophoudelijk in de maling zal nemen als deze bij hem in de buurt blijft.

‘Heb je dat helpen helemaal zelf verzonnen, Kors?’ vraagt Chris ongelovig. Hij kent de onnozele broer van Rietje langer dan vandaag en weet dat Kors in de eerste plaats op de hoeve komt voor de dieren en in de tweede plaats om te spelen, maar eigenlijk nooit om te werken. Hij is er sterk genoeg voor, maar hij is zó vlug afgeleid, dat dat werken nooit iets voorstelt.

‘Moe zei dat ik Rietje moest vragen mee naar de hoeve te gaan, maar Rietje vond dat niet goed.’

‘Maar je bent nu toch hier.’

‘Ja, nadat moe gezegd had dat ik zou kunnen helpen.’

‘Toen wilde Rietje wel datje mee zou gaan.’

‘Nee, ik moest eerst de laarzen van pa halen; ze was vandaag helemaal niet aardig. Ze had ook niks lekkers voor me meegebracht. Ik vind het vandaag maar een rotmeid!’

‘Hoe kan je dat nou zeggen, Kors? Rietje is toch altijd lief, tenminste dat vind ik.’

‘Vind jij Rietje lief?’ Kors kijkt de jonge boer verbaasd aan. Kleine kindjes vindt hij lief, zoals dat dochtertje van de smid. Hij moet dan ook lachen. ‘Hoe kan je zo’n grote meid als Riet nou lief vinden, het is toch geen kindje?’

‘Ik wel,’ zegt Chris, ‘ik vind jouw zuster Rietje een lief en schattig kindje.’ En dan proest Kors het uit en slaat zich op de knieën van de pret. Maar Chris kijkt bedenkelijk. Dom van hem zulke praat op te hangen. Straks gaat Kors het nog rondbazuinen dat hij Rietje Garven een schattig kindje vindt. ‘Praat er maar met niemand over, Kors,’ zegt hij dan ook en hij hoopt maar dat de onnozele jongen zich daaraan houdt. Hem nu afleiden helpt misschien en daarom zet hij hem aan het werk. ‘Ik zal met de graaf de kant afsteken en dan moet jij de brokken maar optrekken. Je moet ze wel in de gaten, die de koeien in de slootkant getrapt hebben, mikken, hoor!’ Kors knikt, spuwt in zijn handen en trekt met de sloothaak de grootste brokken met gemak de kant op. Koos en Chris staan met verbazing naar de prestaties van de simpele jongen te kijken en ze schieten in een onbedaarlijke lach als Kors de haak plotseling neergooit en op een holletje naar zijn hond gaat. Bruno heeft een mol te pakken en daar moet Kors het zijne van hebben. Hij hurkt bij de hond neer en is het hele karwei aan de sloot alweer vergeten.

‘Hé Kors, laatje niet-nou alleen ploeteren? Je kwam toch om me te helpen,’ roept Chris, maar Kors is te veel door de verrichtingen van zijn hond in beslag genomen om te reageren op het geroep van de jonge boer. Als ze een halfuur later terugkeren naar de hoeve om te melken, zit Kors nog steeds naast Bruno bij de molshoop in afwachting van nog meer mollen. Het sloten is hij faliekant vergeten. Met moeite is hij bij de hoop weg te krijgen. Het helpt als Chris hem belooft dat hij straks de koeien mag ophalen en ze vast mag binden in de bocht.

Als de mannen in de koebocht aan het melken zijn, zoekt Kors zijn zuster maar eens op. Misschien heeft ze het lekkers dat ze hem voor de volgende dag beloofd heeft, nu al. En hij blijkt zich niet te vergissen, Rietje heeft een sappige peer voor hem. ‘Nou ben je weer aardig,’ zegt-ie en dan herinnert hij zich weer de zotte dingen die Chris ’s middags gezegd heeft. De hoop van Chris dat Kors zijn mond erover zal houden, is ijdel. Hij proest het uit, zodat de stukken peer in het rond vliegen.

‘Joh, viezerik, kijk nou eens watje doet!’ De vloer van de keuken ligt vol met stukken peer, die door het proesten uit de mond van haar broer gevlogen zijn. Ze dweilt de boel vlug op en vraagt waar hij dan zo om moet lachen.

‘Om Chris,’ grinnikt Kors.

‘Wat zei die dan?’

‘Hij zei dat hij jou een hef en schattig kindje vindt, wat een zot, hè?’ Rietje moet de ervaring van haar broer even verwerken. Chris vindt haar een schattig kindje. ‘Waarom zei hij dat dan, Kors?’

‘Dat zeg ik niet,’ pruilt Kors.

‘Waarom niet?’

‘Dan word jij boos.’

‘Als je het zegt, beloof ik je dat ik niet boos zal worden.’ Ze is erg benieuwd wat de aanleiding voor de uitspraak van Chris geweest is. Ze wordt er helemaal zenuwachtig van en dringt er bij Kors op aan dat hij het nu eindelijk eens zegt.

‘Word je echt niet boos als ik het zeg?’ Kors is er kennelijk nog niet van overtuigd dat zijn zuster zich aan haar belofte zal houden.

‘Echt niet!’

Maar dan herinnert Kors zich dat Chris hem gezegd heeft dat hij er met niemand over mocht praten. Als Riet niet boos wordt, dan zal Chris al wel boos zijn als hij hoort wat hij allemaal al verteld heeft. ‘Maar ik mocht van Chris niks vertellen en nou heb ik het toch al gedaan,’ zegt hij met een benepen stemmetje. ‘Als Chris hoort dat ik het jou verteld heb, mag ik hier misschien nooit meer komen.’ ‘Heeft Chris gezegd dat je er met niemand over mag praten?’

‘Ja.’

‘Maar je eigen zuster mag je het toch wel vertellen.’ Voor deze ene keer wil Rietje profiteren van de onnozelheid van haar broer, want ze wil wel graag weten wat de aanleiding was voor de uitspraak van de jongen die zij hoe langer hoe meer is gaan waarderen. Van wie ze al een beetje houdt.

‘Denk je dat Chris dat niet erg zal vinden?’

‘Ik weet wel zeker van niet,’ liegt ze. Als Kors door zijn vertrouwelijke mededeling in de problemen komt, dan zal zij hem wel in bescherming nemen.

‘Ik zei dat ik jou een rotmeid vond omdat ik eerst niet mee naar de hoeve mocht en jij ook niks lekkers voor me had, maar nou vind ik dat niet meer, hoor, Riet!’ Hij kijkt zijn zuster met grote angstogen aan.

‘Geeft niet, hoor! Nou is toch alles weer goed.’

‘Ja hè, Riet, en je bent niet boos, hè?’ Kors slaakt een zucht van verlichting als zijn zuster knikt. ‘Nou, dan ga ik maar naar huis’. Kors fluit zijn hond en even later hoort zij hem het erf af hollen. Ze moet even bijkomen. Pff, wat een verhaal! Wat moet ze daar nou mee? Uit de krant, van meneer pastoor en nu ook al van haar broer moet zij horen dat Chris om haar geeft, dat hij haar een ‘lief en schattig kindje’ vindt. Zoiets zegt een jongen niet over een meisje als hij niets om haar geeft. Maar waarom laat hij haar dan niets merken? Kort nadat ze bij de pastoor geweest was, kreeg zij al een warm gevoel bij de gedachte dat Chris van haar zou kunnen houden. Het wordt steeds duidelijker dat dit inderdaad zo is. Die jongen moet het er wel erg moeilijk mee hebben. Als hij van haar houdt, dan houdt hij niet van Neeltje Laterveer met wie hij geacht wordt te trouwen. Het lijkt haar verschrikkelijk te moeten trouwen met iemand van wie je niet houdt. Maar dan bedenkt ze dat het ook erg voor een jongen is als hij van een meisje houdt en er geen kans op is dat hij met haar zal kunnen trouwen. Als Chris van haar houdt, dan is dat zo. Mart Kwakel zal het zijn zoon nooit toestaan te trouwen met een onbemiddeld meisje. Nee, Chris houdt van haar, maar hij zal moeten trouwen met de ziekelijke Neeltje, omdat zij een grote hoeve als bruidsschat meekrijgt. En wat krijgt zij als bruidsschat mee? Drie keer niks en dat is niet veel! Zij begint zo langzamerhand medelijden te krijgen met Chris Kwakel, de jongen die bijna zeker van haar houdt. Ze is benieuwd wat hij zal doen. Zal hij voor zijn liefde voor haar uitkomen en voor hun beider geluk gaan vechten of kiest hij voor de weg van de minste weerstand en trouwt hij met Neeltje? Ze betrapt zich erop dat ze het laatste heel erg zou vinden, niet alleen voor Chris, maar ook voor zichzelf.

Ze let die dag en ook de daaropvolgende dag speciaal op Chris en dan ontdekt ze dat hij zijn blik afwendt als zij naar hem kijkt. Dat is haar al eerder opgevallen, maar nu ziet ze het overduidelijk en weet zij ook bijna zeker waarom hij dat doet. De wetenschap dat Chris Kwakel van haar houdt, geeft haar een heel licht gevoel. Zij wil niet de eerste zijn die erover begint. Als het Chris ernst is en hij zou alle bezwaren van zijn ouders, van zijn aanstaande schoonouders en van zijn meisje naast zich neerleggen, dan komt hij zelf wel naar haar toe. Maar dan mag zij er niet op ingaan heeft pastoor Gerritse gezegd. Nog een extra hindernis! Ze moet ervan zuchten en wil er met iemand over praten. En wie kan ze daar beter voor uitzoeken dan haar moeder. Omdat de avonden al aardig koud zijn, slaat ze een wollen doek om en loopt even naar huis. Maar in plaats van een welwillend moederoor te vinden, treft ze haar familie totaal ontredderd aan. ‘Wat is hier in hemelsnaam gebeurd?’ vraagt ze ontdaan.

‘Kind, het is verschrikkelijk,’ stamelt haar moeder en als ze naar haar vader kijkt, ziet ze hem met zijn hoofd in zijn handen aan de tafel zitten.

‘Vertel dan eens, moe, wat is er aan de hand en waar is Kors?’

‘Die ligt bij de nonnetjes in het ziekenhuis.’

‘Wat? Kors in het ziekenhuis? Wat mankeert hij dan?’ Rietje vuurt de vragen op haar moeder af. Ze is zich een ongeluk geschrokken en de reden waarom ze hierheen kwam, is ze op slag vergeten.

En dan gaat moeder Garven vertellen. Kors was in de smederij aan het klungelen toen vader even een gerepareerde ovenslee bij de bakker moest bezorgen. ‘Pa let altijd goed op Kors, maar die lompe smid kijkt nergens naar,’ steunt moeder Bep.

‘Maar wat deed Kors dan?’ Rietje kan bijna niet wachten tot moeder het verhaal verteld heeft.

‘Je kent Kors. Hij moest zo nodig voor smid spelen en hij had dus een groot stuk gloeiend ijzer uit het vuur gehaald. Toen hij dat op een erg onhandige manier op het aambeeld wilde slingeren, viel dat stuk eraf en kwam bovenop zijn been terecht.’

‘En toen?’ Rietje kijkt haar moeder met grote angstogen aan. Welk onheil is hun nu weer overkomen?

‘Zijn broek vloog in brand en dat stuk ijzer brandde het vlees op zijn been weg tot op het bot. Je vader kwam binnen toen het net gebeurd was. De arme jongen gilde van de pijn, maar de smid stond erbij of hij niet tot tien kon tellen.’

‘De hufter,’ bromt vader Nelis, ‘ik heb hem verrot gescholden,’ voegt hij er met een van woede vertrokken gezicht aan toe. ‘Ik ben nog geen tien minuten weg geweest. Hij weet hoe die jongen is en toch laat hij hem begaan.’

‘En wat zei hij dan?’ wil Rietje weten.

‘Wat hy zei? Hij hielp me niet eens met de jongen te verzorgen. Zelf moest ik zijn brandende broek nog blussen en naar de dokter rennen. Gelukkig was die er snel bij en kon Kors naar het ziekenhuis worden gebracht. En in plaats van met die jongen en met mij te doen te hebben, begon die hufter terug te schelden.’ Nelis Garven moet zijn ogen met een rode zakdoek afdrogen. Hij is nog steeds zwaar onder de indruk van het gebeurde.

‘Maar hoe is het dan afgelopen?’ Rietje voelt aan dat zij nog maar de helft van het verhaal gehoord heeft.

‘Met mij is het afgelopen,’ zucht haar vader. ‘Ik maakte me op een gegeven moment zó kwaad, dat ik die rotzak een dreun op zijn kop gegeven heb en toen kon ik natuurlijk mijn biezen pakken.’

‘En hoe is het met Kors?’ Rietje vindt het vreselijk voor haar vader wat er allemaal is voorgevallen, maar zij wil wel graag weten hoe het met haar broer is.

Haar moeder vertelt: ‘We zijn samen in het ziekenhuis geweest, je vader en ik, en we hebben Kors even mogen zien. Hij had nog erg veel pijn, de ziel, maar hij is bij de nonnetjes in het ziekenhuis in goede handen. Ze lopen zich het vuur uit de sloffen om hem te vertroetelen.’

‘Ik wil naar hem toe,’ zegt Rietje. Ze vindt het ontslag van haar vader heel erg, maar het meeste is zij toch begaan met het lot van haar broer. ‘Morgen is het vrijdag en dan gaan de boer en Chris naar de markt. Ik vraag gewoon of ze mij even bij het ziekenhuis af willen zetten. Daar vandaan loop ik dan naar de markt en rijd na afloop ervan mee terug naar de hoeve.’ Ze heeft haar plannetje al goed uitgestippeld.

 

‘Verschrikkelijk wat er in de smidse gebeurd is,’ vertelt ze als ze diezelfde avond terug is op ‘Molenzicht’. De boerin, de boer en Chris kijken haar verbaasd aan en vragen wat er dan gebeurd is. En Rietje vertelt hun het hele verhaal en dan vraagt ze of ze de volgende dag mee mag naar de stad om Kors in het ziekenhuis te bezoeken.

‘Neem jij de tilbury maar en breng Rietje naar het ziekenhuis, Chris. Je kunt dan later naar de markt komen. Ik breng de kaas dan wel weg met de brik,’ zegt Mart. ‘Toen wij in nood zaten heb jij ons geholpen, Riet, nu is het onze beurt.’ Als de aanleiding niet zo naar was, zou Chris een gat in de lucht willen springen. Morgen gaat hij samen met Rietje in de tilbury heen en terug naar de stad. Hij kan van de spanning ’s nachts nauwelijks slapen en hij is blij als de volgende morgen de wekker afloopt.

‘Vangen!’ roept Chris als hij na het melken en brood-eten Rietje een paardendeken toewerpt. Terwijl hij het paard inspant, is zij al in de tilbury geklommen. ‘Het is nog fris en jij kunt een beetje warmte misschien wel gebruiken.’

‘Zo koud is het niet, hoor!’ lacht Rietje, maar Chris vindt dat het beter is ermee dan erom verlegen te zitten. ‘Ik moet goed voor je zorgen, want anders kom jij ook nog in het ziekenhuis terecht,’ zegt hij als ze het hek uitdraaien.

‘Zou je dat erg vinden?’

‘Ja, want we kunnen jou niet missen.’

Ze zou verder willen vragen, maar ze wil het de jongen niet moeilijker maken dan het voor hem al is. Als hij met de leidsels in zijn handen naast haar zit, stelt ze zich voor hoe het zou zijn zo als boer en boerin te kunnen rijden. Hij heeft een wilskrachtig gezicht en voor het eerst ziet zij dat hij op zijn grootvader, wiens portret in de pronkkamer hangt, lijkt.

‘Zitje goed of zal ik de paardendeken over je heen leggen?’ Hij wil haar laten merken dat hij echt bezorgd om haar is. Het liefst zou hij haar in zijn armen nemen en haar de warmte van zijn eigen lichaam willen geven, maar dat gaat niet.

‘Nee, laat maar, ik heb het niet koud en als ik het koud krijg dan schuif ik wel wat dichter tegen je aan.’ Ze kijkt hem aan en ze ziet dan de zachte blik in zijn ogen.

‘Dan hoop ik maar datje het gauw koud krijgt,’ lacht hij en hij kijkt haar dan uitdagend aan. Hij weet wel dat hij zich met zijn opmerking de moeilijkheden zelf op de hals kan halen, maar hij is ook zó verrast dat zij uitspreekt wat hij even tevoren dacht. Hij heeft zich op deze rit verheugd. Het komt nooit voor dat ze ongestoord samen zijn. Met het groene mutsje op haar blonde krullen ziet ze er lief uit. Ze bloost ook licht en dat maakt haar gezichtje nog knapper. En dan gaat zij in op zijn uitdaging en schuift dicht tegen hem aan, zodat hij de warmte van haar lichaam tegen het zijne kan voelen. Dat is voor hem een ongekende sensatie. Zou hij haar ook niet onverschillig zijn? Ze is bijna een kop kleiner dan hij en daarom moet ze naar hem opkijken als ze iets tegen hem zegt.

‘Ik vind het fijn dat je het voor mij over hebt speciaal met de tilbury naar de stad te gaan en de omweg langs het ziekenhuis te maken,’ zegt ze en ze drukt even zijn arm.

‘Het is voor mij geen moeite, hoor! Ik zou me geen beter gezelschap kunnen voorstellen.’ Met die opmerking legt Chris zijn gevoelens al aardig bloot. Zo keuvelen ze nog een tijdje door tot ze bij het ziekenhuis zijn.

‘Bedankt voor de rit, Chris, je ziet me straks wel weer bij de stalling.’ Zo was de afspraak, maar Chris denkt daar anders over. Als hij een jongen ziet passeren, roept hij hem aan.

‘Hé jongen, wil jij een dubbeltje verdienen?’ En als de jongen ijverig knikt, vraagt hij hem even op het gerij te passen. ‘Met een minuut of twintig zijn we wel weer terug,’ schat hij.

‘Ga je mee naar binnen?’ vraagt Rietje verrast.

‘Als jij het goedvindt.’

‘Ja, natuurlijk vind ik het goed; ik vind het zelfs heel fijn dat je meegaat en zo zal Kors er ook wel over denken.’

Rietje heeft de plank niet ver misgeslagen, want Kors is erg blij met hun komst. Hij ligt op een zaaltje met nog vijf andere patiënten, die de enthousiaste begroeting door Kors glimlachend gadeslaan. Er komt ook een nonnetje bij hen staan.

‘Leuk hè, Kors, dat je bezoek krijgt. Stel me maar eens aan je bezoek voor.’ En als Kors haar dan vragend aankijkt, glimlacht ze en formuleert haar vraag anders: ‘Vertel me maar eens wie dit zijn.’ ‘Dit is Rietje en dat is Chris,’ zegt Kors, zijn bezoekers aanwijzend. ‘En Rietje is zeker het meisje van Chris,’ veronderstelt het nonnetje.

‘Nee,’ reageert Kors verbaasd, ‘Rietje is mijn zuster en Chris is van “Molenzicht”, waar Rietje werkt, hè, Chris?’

‘Zo is het, Kors,’ zegt Chris, die een beetje in verlegenheid gebracht is door de uitspraak van het nonnetje. “Molenzicht” is de naam van onze boerderij,’ verduidelijkt hij.

‘Hoe gaat het met je, Kors?’ vraagt Rietje, die wat verbaasd is over de grote kap op het bed van haar broer.

‘Mijn been doet nog wel zeer,’ zegt Kors met een zielig gezicht en dan vertelt het nonnetje hoe de stand van zaken is. Ze legt ook uit dat de kap, een soort huif, nodig is, omdat Kors zelfs geen dekens op zijn been kan verdragen.

‘Gaat het lang duren, zuster?’ wil Rietje weten, maar de non kan daar geen duidelijk antwoord op geven.

‘Het is lelijk aangekomen dat gloeiend stuk staal, en brandwonden genezen niet zo snel, dus het kan nog wel even aanlopen,’ is haar mening. ‘Maar Kors is een gezellige patiënt,’ zegt ze, de jongen liefdevol over zijn bol aaiend. ‘Wij kunnen het samen wel vinden, hè Kors?’ En als Kors dan ijverig knikt, fluistert ze Rietje in het oor, dat het een lieve jongen is en daar is Rietje het roerend mee eens. Met de belofte dat ze weer gauw terug zal komen, verlaat ze met Chris de zaal. Omdat het bezoek wat langer dan twintig minuten geduurd heeft, geeft Chris de jongen die op het gerij heeft gepast, drie stuivers in plaats van het toegezegde dubbeltje en dat levert hem een dankbare blik van de magere knul op.

‘Zo te zien is het bij die jongen thuis ook geen vetpot,’ veronderstelt hij als hij Rietje helpt bij het instappen. ‘Zal ik jou in de winkelstraat afzetten of ga je mee naar de markt?’ vraagt hij.

‘Zet mij maar in de winkelstraat af, dan kom ik wel naar de stalling lopen. Hoe laat moet ik daar zijn?’

‘Half twaalf is vroeg genoeg.’ Ze wuift hem na als hij wegrijdt en nog even omkijkt.

Weer alleen in de tilbury moet Chris terugdenken aan de rit naar het ziekenhuis met Rietje dicht tegen zich aan. Lief van haar dat zij zo spontaan reageerde op zijn uitdagende opmerking. Als je niks om een jongen geeft doe je dat als meisje toch niet zo gauw, bedenkt hij dan, maar hij bedenkt ook dat het voor hem nog veel moeilijker zal worden zich in te houden als hij weet dat Rietje ook van hem houdt. Nu al heeft hij er moeite mee zijn arm niet om haar heen te slaan als zij zo dicht tegen hem aan zit. Zou ze dat op de terugweg ook weer doen? Eenmaal op de markt aangekomen, groet hij verstrooid bekenden en hij loopt maar een beetje doelloos rond en is eigenlijk blij als het tegen half twaalf loopt en hij weer met Rietje samen naar huis kan rijden.

‘Zo, jij bent een man van de klok,’ zegt Rietje, als ze Chris op het afgesproken tijdstip bij de stalling ontmoet.

‘Een meisje moet je niet laten wachten, heb ik altijd geleerd,’ reageert hij stoer en daar moet ze om lachen.

‘Heb jij zoveel ervaring met meisjes?’ vraagt ze plagend. En die vraag brengt hem wat in verlegenheid en hij schudt dan ook zijn hoofd.

‘Laat ik dan zeggen dat ik een meisje, zoals jij, niet wil laten wachten,’ corrigeert hij zichzelf.

‘Je bent lief, laten we maar gaan,’ reageert ze. Ondanks de moeilijkheden die ze met haar uitspraak over hen zou kunnen afroepen, wil ze Chris toch laten merken hoe ze over hem denkt. Als ze de stad uit zijn en in het open veld rijden, wordt het toch wat fris en evenals die morgen schuift ze dan ook weer dicht tegen hem aan. ‘Kors vond het maar wat fijn dat wij samen op bezoek kwamen,’ vertrouwt ze hem toe. ‘Ik merk wel dat hij erg op jou gesteld is.’ ‘En op jou niet minder,’ reageert hij, ‘tenminste als je niet vergeet iets lekkers voor hem mee te brengen.’

‘Hoe weet jij dat nou?’

‘Dat vertelde hij me deze week toen hij zogenaamd kwam helpen bij het sloten. Dat had je moeder hem min of meer opgedragen, want jij wilde hem eerst niet meenemen naar de hoeve. Je had ook nog vergeten iets lekkers voor hem mee te brengen en toen vond hij je ineens niet meer zo aardig.’

‘En dat heb jij toen tegengesproken.’

‘Ik?’

‘Dat begreep ik van Kors.’

‘Wat zei Kors dan?’

‘Die herhaalde wat jij gezegd hebt.’

‘En ik heb hem nog zo op zijn hart gedrukt dat hij er met niemand over mocht praten.’

‘Meende je dan niet wat je zei?’ Nu ze zo dicht tegen hem aan zit en hoe langer hoe gekker op hem begint te worden, nu wil ze wel weten wat er nou werkelijk in die jongen omgaat.

En dan slaat hij een arm om haar heen en drukt haar zacht tegen zich aan. ‘Als Kors verteld heeft dat ik je lief vind, dan heeft hij niet gelogen.’ Hij stuurt het paard een laantje op dat parallel aan de weg loopt, maar waar ze door hoge struiken aan het gezicht onttrokken worden, en dan houdt hij het paard in en kijkt haar aan. ‘Hoe denk jij over mij?’ vraagt hij dan zacht. Ze kijkt hem aan en antwoordt niet, maar in plaats daarvan slaat zij haar armen om zijn nek en kust hem vol en lang op zijn mond.

Dan glimlacht ze en zegt: ‘Zo denk ik over jou!’ En ze vlijt haar hoofd tegen zijn schouder. Ze blijven even zo zitten en zeggen niets. Hij streelt haar gezicht, neemt het tussen zijn handen, kijkt haar dan diep in haar ogen en zegt: ‘Ik hou van je, lieveling, en ik weet dat ik jou en mezelf daarmee een boel ellende bezorg, maar ik kan niet anders. Al een hele poos verberg ik mijn gevoelens voor jou.’

‘En Neeltje? Wat ga je nou met haar doen?’

‘Ik vind het heel erg zielig voor Neeltje en ik heb ook medelijden met haar, maar ik hou niet van haar; ik heb nooit van haar gehouden.’

‘De verkering met Neeltje is jou opgedrongen, hè?’

‘Ja, en ik denk dat ik haar en mezelf een hele slechte dienst zou bewijzen als ik met haar zou trouwen.’

‘Houdt zij wel van jou?’

‘Ik meen van wel, ja, ik weet het wel bijna zeker en dat maakt het wel erg moeilijk, maar ik kan en wil er niet mee doorgaan. Zeker nu ik weet dat jij ook wat om mij geeft, ga ik haar niet aan het lijntje houden.’

‘Ik geef niet alleen wat om je, ik hou ook van jou, jongen.’ En weer slaat zij haar armen om zijn nek en kust hem hartstochtelijk op zijn mond. ‘Maar ook ik vind het zielig voor Neeltje, want zij kan er niets aan doen dat jij niet van haar houdt.’

‘Neeltje is bovendien ziekelijk en ik zal er dus moeite genoeg mee hebben de verkering uit te maken, maar ik hak de knoop snel door!’ Chris moet zuchten bij de gedachte alleen al.

‘Hoe zullen je ouders reageren?’

‘Mijn moeder heb ik het al verteld dat ik van jou houd. Zij praat vader na, maar als het aan haar alleen zou liggen, dan had ik er niet zo’n zwaar hoofd in.’

‘Aan je moeder heb ik niks gemerkt, die kan zich ook al zo goed inhouden als jij, want aan jou merkte ik ook nauwelijks iets. Maar de laatste tijd ging ik twijfelen en toen groeide ook mijn liefde voor jou.’

‘Dat dacht ik al te merken aan de manier waarop jij de laatste tijd naar mij keek, maar voordien mocht ik niets laten merken. Ik kende jouw gevoelens immers niet en na mijn botte houding van een dik jaar geleden had ik er niet veel hoop op dat jij mijn liefde zou beantwoorden.’

‘Dat doe ik nu wel!’ Ze kijkt hem guitig aan en dan kan hij het niet nalaten haar in zijn armen te trekken en haar lieve gezichtje met kleine kusjes te overladen. Maar dan trekt hij zijn horloge voor de dag en merkt tot zijn schrik dat het al bijna etenstijd is. Vlug drukt hij nog een kusje op haar mond, stuurt het paard de weg weer op en spoort het aan tot een snelle draf. Ze spreken af dat ze voorlopig niets van hun wederzijdse liefde zullen laten merken.