HOOFDSTUK 9
Emed
vertaalt Italiaans — Nico Bakker werkt voor mij —
Ik krijg met animositeit te maken
„Eén Uwer zal Mij verraden.”
Op een der bijeenkomsten in ons huis, vroeg een kringlid aan Emed: „Zou u dit voor mij kunnen vertalen; het is Italiaans en wij kennen deze taal geen van allen, een goede bekende van mij wil hierdoor een proef nemen in het onderzoek naar het bewust voortbestaan.”
Emed ging er direct op in en zei: „Na de séance, legt u dan papier en potlood neer, dan zal ik voor u het gegevene vertalen.”
De séance verliep zonder schokkende gebeurtenissen en na het sluiten door Emed, werden papier en potlood voor mij neergelegd. Ik beken dat ik werkelijk angst voelde, het was geen gebrek aan vertrouwen in Emed dat geloof ik niet, maar denkt u zich in, dat u een stuk vertaalwerk krijgt voorgelegd in een taal die u niet machtig bent. Ik geloof dat u in mijn plaats wel hetzelfde gevoel zou krijgen. We zijn toch uiteindelijk mensen nietwaar?
Op het voor mij neergelegde papier stonden de volgende zinnen:
Come si chiama questa piazza?
È la piazza del duomo.
L' a èla strada di Torino, colla porta romana.
I portici sono di marmo.
Che palazzo superbo è quello là?
È il Palazzo Reale.
Che cosà ' è quello là?
È il monumento sepolcrale della famiglia del conte di Visconti.
Emed vertaalde:
Hoe heet dit plein?
Dit is het Domplein.
Daar is de weg naar Turijn, naar de romeinse poort. De zuilengalerijen zijn van marmer.
Was is dat voor een prachtig paleis daar? Het koninklijk paleis.
Wat is dat dáár?
Dat is de graftombe van de familie van de graaf van Visconti.
Zoals reeds opgemerkt kenden wij geen van allen de Italiaanse taal en daar de séance reeds gesloten was, had het geen zin om langer bijeen te blijven en een oplossing te zoeken om de juistheid van de vertaling direct te controleren, zodat wij moesten wachten tot de volgende dag.
Tot onze grote vreugde ontvingen wij reeds 's morgens bericht, dat het werk goed was op één woord na en wel de vertaling van „via”, door Emed geïnterpreteerd als de „weg”, vertaald zou dienen te worden als „de straat”. Emed echter verklaarde desgevraagd nadrukkelijk, dat „via” weg betekende en dat „de straat” moest worden vertaald als „la strada”.
Voor ons was het van weinig betekenis, maar later heb ik ervaren dat Emed wel degelijk gelijk had in zijn aanduiding.
Nico Bakker was in onze séancekring een regelmatige bezoeker en wij waren allen van deze jonge, vrolijke intelligentie gaan houden als van een persoonlijke vriend.
Op zekere dag verzocht hij ons toestemming om door mij te mogen werken; de toestemming van Emed had hij reeds ontvangen, maar Emed was van mening dat ik het ook moest willen.
Ik gaf graag toestemming, nieuwsgierig wat Nico Bakker zou gaan produceren. Tot mijn verbazing vroeg hij een schaar, een vel pastelpapier, pastels en een vel zwart karton.
Behalve het laatste had ik alles wel voorradig; het zwarte karton was direct te krijgen, zodat wij aan het werk gingen.
Zodra alles klaar lag, begon Nico Bakker in het vel pastelpapier te knippen, ogenschijnlijk achteloos, zonder een bepaald motief te hebben; wij wisten niet wat het zou worden.
Nadat het werk met de schaar gereed was, nam hij witte en zachtgroene pastels en begon te kleuren; toen dat werk ook gereed was, lag op het zwarte karton een boeket witte bloemen. Het was alsof de witte kelkblaadjes naar voren sprongen op de zwarte achtergrond en het tere groen van de takken lichtend werd.
Het was heel fijntjes uitgevoerd en Nico Bakker heeft ettelijke werkjes op deze wijze tot stand gebracht, en dan te bedenken dat hij nooit langer dan een half uur werkte.
Nico Bakker is een vriend van ons gebleven. Zó duidelijk zag ik deze intelligentie, dat ik toen ik op bezoek was in Zwolle en men mij een groepsfoto liet zien waar Nico tussen anderen stond, direct aan kon wijzen wie Nico was, al heb ik hem tijdens zijn leven nooit gezien.
Intussen kwamen wij regelmatig op de séances van „Harmonia” in Amsterdam, maar soms werd het ons treurig te moede omdat de harmonie heel ver weg bleek. Wij betreurden het dat wij ons hadden laten overschrijven van de Haarlemse afdeling, waarbij vele vrienden van ons waren aangesloten.
Somtijds had ik heel sterk het gevoel alsof er zeer onaangename gebeurtenissen op til waren. Dat had ik wel heel goed waargenomen, want op zekere avond, bij het bespreken van mediamieke gaven bij de mens in het algemeen, zou een zekere mevrouw Smit de helderziende waarnemingen verzorgen.
Dit vereist enige toelichting voor de lezer: het is nl. de gewoonte bij diverse verenigingen, om na een lezing, of na een morgenwijding, helderziende-waarnemingen te laten verzorgen, iets wat ik zelf afschuwelijk vind omdat de inhoud van de lezing, of de bezinning van de morgenwijding totaal verloren gaat door de sensatiegevoelens van de aanwezigen of men misschien ook een hunner familieleden beschreven zal zien. Ik heb er speciaal een studie van gemaakt en ben tot de conclusie gekomen dat mensen, die zich de gehele lezing of morgenwijding ongeïnteresseerd hadden getoond, plotseling vol interesse bleken zodra de helderziende-waarnemingen aanvingen. Zelf heb ik, op grond hiervan, hardnekkig geweigerd om na een lezing of morgenwijding mijn helderziende gaven te gebruiken, uitgezonderd op de allerzielendiensten, waar deze waarnemingen een deel van de orde van Dienst uitmaken.
Keren wij nu terug naar de waarnemingen van mevrouw Smit.
Op het einde hiervan, dit vereist op zich geen enkele nadere uiteenzetting, riep zij: „Ik moet de hartelijke groeten doen van prof. Bolk.”
Blij riep ik: „Dank u, dat is voor mij!”
Tot mijn grote verbazing en ontsteltenis zei mevrouw Smit:
„Dat is helemaal niet voor u, weet u eigenlijk wel wie professor Bolk is?”
„Natuurlijk,” gaf ik haar ten antwoord, „dat is mijn medische controle; hij heeft reeds eerder een medium geleid, maar deze kan door haar slechte gezondheid dit werk niet meer doen, vanaf die tijd is professor Bolk mijn medische geleider.”
Van de helderziende-waarnemingen kwam na dit incident niets meer terecht, het scheen mij toe of men het mij persoonlijk kwalijk nam dat professor Bolk zijn werk door mij wilde verrichten en ik kon het toch echt niet helpen. Ik had deze medische controle niet geroepen!
Het was een vervelend voorval en ik bood aan, de lessen die professor Bolk ons gaf en die stenografisch in onze kring werden opgenomen mee te brengen, opdat zij zelf zouden kunnen lezen, wat hij ons reeds had gegeven.
Wanneer hetzelfde mij nú zou overkomen, dan zou ik hen zeker de vraag stellen met welk recht zij over de aanwezigheid van een intelligentie in onze kring zouden willen oordelen. Ik zou hen wijzen op het feit dat een intelligentie, die op meerdere plaatsen verschijnt en zich bekend maakt, een volledig bewijs geeft van zijn voortbestaan.
Ik leefde echter toen nog veel te kort in de vreemde wereld, die een spiritualistische vereniging kan zijn en vermoedde totaal niets van jaloezie op dat terrein en speciaal van media onderling.
Vanaf die avond voelde ik echter dat wij slechts formeel geduld werden en dat men alle moeite zou doen om mij als medium de voet dwars te zetten.
Op een voorstel van Emed verzocht ik het bestuur een vraagavond te mogen verzorgen; men zou vragen op elk gebied mogen inleveren en Emed zou dan deze vragen beantwoorden.
Het bestuur van de afdeling ging grif op dit voorstel in en heel veel leden schreven hun vraagstukken op om antwoord van Emed hierop te verkrijgen. De avond werd echter nooit uitgeschreven en de leden dachten ten onrechte, dat Emed zich van zijn taak gedistancieerd had.
Ik ging mij hoe langer hoe minder thuis voelen op deze afdeling en wij zouden stellig zijn weggegaan, wanneer mevrouw Ziebe ons niet verzocht had te blijven.
Mijn eerste kleine tentoonstelling van mediamiek ontvangen werk heb ik daar nog gehouden, al liep men rond met gezichten alsof het alles maar waardeloos geknoei was, speciaal uit de hoek van de media zelf. Desondanks dacht ik toch met hen te kunnen en mogen samenwerken.
Het kwam echter niet in hun hoofd op met een zo jong medium als ik, samen te werken; hun jaloezie moest ik ondergaan, misschien wel om eenmaal tegen dergelijke gevoelens volkomen te zijn opgewassen.
Ik heb later veel aan die tijd terug gedacht, vooral wanneer een jong medium om hulp bij mij kwam, en gedachtig aan eigen ervaringen op dat gebied, heb ik hen steeds weer moed kunnen inspreken door te wijzen op het feit dat een ontwikkeling zich niet in korte tijd kan voltrekken en dat overgave en geduld beide nodig zijn om tot resultaten te komen.
Men moet immers de kracht weten te vinden, ondanks jaloezie en harde kritiek, verder te gaan. Dat alleen kunnen wij leren door het lijden dat wij ondergaan van deze slechtste aller menselijke eigenschappen.
De domme, onmogelijke en afbrekende jaloezie, juist onder hen die de liefde van Christus moeten uitdragen, zijnde de erfgenamen van Zijn Krachten, doet menigeen terugdeinzen voor het spiritualisme, dat men beschouwt als een uiting van donkere machten.
Hoeveel verbitterde weerstand reeds is ontstaan door het gevoel de eerste en de beste te willen zijn bij hen die moeten uitdragen is met geen pen te beschrijven. Het heeft deze gehele beweging onherstelbare schade toegebracht.
Is de bewustwording dat wij aan een gebouw werken en dat de Bouwmeester ons de opdracht gaf dit werk in liefde te verrichten opdat het hecht en sterk zal zijn, nooit de hunne geworden?
Deze domme en verachtelijke animositeit ten opzichte van elkaar heeft mij diep gekrenkt en nog is er een overblijfsel aanwezig, waardoor een grote reserve bij mij is gebleven ten opzichte van „collega's”. Ik ben bepaald huiverig voor lofspraak over het in mijn handen gelegde werk; ik ga het liefst naar mensen waar ik als mens gezien wordt en niet als medium.
Denk niet, lezer, dat het leed mij bitter en schuw gemaakt heeft, integendeel ik houd van de mensen en van alle goede dingen op de wereld. Ik ken geen onderscheid, maar ik wil mijn vrienden graag zelf kiezen en mijn ware vrienden ook als zodanig ervaren. Dat onze beste vrienden niet meer op aarde wonen, is nooit een bezwaar geweest en het heeft aan de rijkdom van onze vriendschappen niets ontnomen.
Onder al deze omstandigheden gingen wij steeds minder graag naar de afdeling waar wij stonden ingeschreven. Ik maakte een grove fout door niet rechtstreeks om opheldering te vragen. Ik had veel flinker moeten zijn en op de man af moeten vragen wat zij eigenlijk tegen mij hadden. Mijn enige verontschuldiging is dat ik „opzag” in groot misplaatst respect, tegen de veel en veel oudere media. Ik voelde mij de „jongste”, de nieuweling die geduld werd, meer niet. Uit angst gestoten te worden uit het heldere licht van het spiritualisme, beging ik mijn grootste fout... ik zweeg.