34

‘Aurnia Connolly,’ zei Wendell, ‘werkte als kamermeisje voor de familie Welliver in Providence. Drie maanden nadat ze er was aangenomen, is ze plotsklaps vertrokken. Dat was in mei.’

‘In mei?’ zei Norris, die meteen begreep wat dat betekende.

‘Ze moet geweten hebben dat ze zwanger was. Niet lang daarna is ze getrouwd met een kleermaker die ze kende. Eben Tate.’

Norris tuurde gespannen naar de donkere weg die zich voor hen uitstrekte. Ze zaten samen in de sjees van Wendell en hadden het paard de afgelopen twee uur in een ongenadig tempo laten lopen. Nu naderden ze het dorp Cambridge en was Boston nog maar één brug verder.

‘Kitty en Gwen zeiden dat het kamermeisje rood haar had, negentien jaar was en knap om te zien,’ zei Wendell.

‘Zo knap dat ze is opgevallen aan een voorname logé?’

‘Volgens de gezusters Welliver heeft dokter Grenville in maart bij hen gelogeerd. Hij is twee weken gebleven en bleef meestal laat op. Dan ging hij in de woonkamer zitten lezen. Nadat alle anderen naar bed waren gegaan.’

In maart. De maand waarin Aurnia’s kind was verwekt.

Hun sjees reed in volle vaart door een kuil en beide mannen moesten zich vastgrijpen om er niet uit gewipt te worden.

‘Rij toch niet zo hard!’ zei Wendell. ‘Als er hier een as breekt, zijn we mooi klaar. Zo dicht bij Boston heb je grote kans dat iemand je zal herkennen.’

Maar Norris minderde geen vaart, ook al hijgde het paard en had het vannacht nóg een lange reis voor de boeg.

‘Je bent stapelgek dat je teruggaat naar de stad,’ zei Wendell. ‘Je zou er juist zo ver mogelijk vandaan moeten blijven.’

‘Ik laat Rose niet bij hem achter.’ Norris leunde naar voren, alsof hij met pure wilskracht de sjees nog wat harder kon laten gaan. ‘Ik * dacht dat ze daar veilig zat. Ik dacht dat ik haar beschermde. Nu blijkt dat ik haar heb ondergebracht bij de moordenaar.’

Ze zagen de brug al. Zodra ze de Charles River zouden zijn overgestoken, zou Norris terug zijn in de stad waaraan hij gisteren was ontsnapt. Al zag de stad er vanavond heel anders uit. Norris hield het uitgeputte paard in en liet hem stapvoets lopen terwijl hij naar de oranje gloed staarde die de hemel kleurde. Op de westelijke oever van de rivier stond een kleine, opgewonden groep mensen te kijken naar de vlammen die de horizon in lichterlaaie zetten. Zelfs op deze afstand van de vuurzee was de lucht doordrongen van de scherpe geur van de rook.

Een jongen holde langs de sjees. Wendell riep: ‘Wat staat er in brand?’

‘Hancock’s Wharf! Ze hebben vrijwilligers nodig om te helpen blussen!’

Dan zijn er elders in de stad minder mensen, dacht Norris. Minder kans herkend te worden. Toch zette hij de kraag van zijn jas op en trok de rand van zijn hoed naar beneden toen ze over de West Boston Bridge reden.

‘Ik ga naar binnen om haar te halen,’ zei Wendell. ‘Jij blijft bij het paard.’

Norris staarde voor zich uit en klemde de teugels nog strakker in zijn vuisten. ‘Er mag niets misgaan. Je moet haar daar heelhuids weg zien te krijgen.’

Wendell legde zijn hand op zijn arm. ‘Voordat je het weet, zit ze hier naast je en kunnen jullie er samen vandoor gaan.’ Hij voegde er spijtig aan toe: ‘Met mijn paard.’

‘Ik zal het paard naar je terugsturen. Dat zweer ik, Wendell.’

‘Rose vertrouwt je voor honderd procent. Dat is voor mij goed genoeg.’

En ik vertrouw haar voor honderd procent.

De sjees reed ratelend de brug af naar Cambridge Street. Ze reden nu recht op de gloed van de brand af en op straat was het griezelig stil. De rook werd dichter en er dwarrelden vlokjes as rond. Zodra hij met Rose de stad uit was, zouden ze westwaarts rijden om Meggie op te halen. Tegen de tijd dat de zon opkwam, zouden ze ver bij Boston vandaan zijn.

Hij wendde het paard zuidwaarts naar Beacon Street. Ook daar was het spookachtig stil en in de rokerige duisternis zag alles er onheilspellend uit. Het was alsof de benauwde lucht Norris omklemde als een strop die langzaam werd aangetrokken. Het huis van Grenville kwam in zicht. Toen ze het hek naderden, steigerde het paard plotseling, geschrokken van een bewegende schaduw. Norris rukte aan de teugels toen de sjees bijna kantelde. Hij wist het paard weer in bedwang te krijgen en zag nu waar het dier zo van was geschrokken.

Charles Lackaway stond in zijn nachthemd in de voortuin en keek met een wazige blik in zijn ogen op naar Norris. ‘Je bent teruggekomen,’ mompelde hij.

Wendell sprong uit de sjees. ‘Laat Rose met hem meegaan. Alsjeblieft, Charlie. Laat haar met hem meegaan.’

‘Dat kan niet.’

‘God, man, ik dacht dat je mijn vriend was. Hij wil alleen Rose.’

‘Ik geloof…’ zei Charles met een snik in zijn stem. ‘… dat ze haar heeft vermoord.’

Norris sprong nu ook uit de sjees. Hij greep Charles bij de kraag van zijn nachthemd en drukte hem tegen het hek. ‘Waar is Rose?’

‘Mijn moeder… en een man… hebben haar meegenomen.’

‘Waar naartoe?’

‘Naar Prison Point Bridge,’ fluisterde Charles. ‘Ik ben bang dat het al te laat is.’

Norris holde terug naar de sjees. Hij wachtte niet op Wendell; het paard kwam sneller vooruit als hij maar één persoon hoefde te vervoeren. Hij liet de zweep door de lucht knallen en het paard galoppeerde meteen weg.

‘Wacht!’ riep Wendell en hij holde achter hem aan.

Maar Norris liet de zweep nog harder knallen.

De koets kwam tot stilstand.

Rose lag op de vloer, bekneld onder het dode gewicht van Billy, en had geen gevoel meer in haar benen. Het waren verdoofde, nutteloze, dode ledematen geworden die net zo goed konden toebehoren aan Billy’s lijk. Ze hoorde het portier opengaan en voelde de koets schommelen toen Eliza uitstapte.

‘Wacht,’ waarschuwde Burke. ‘Er komt iemand aan.’

Rose hoorde het klipklap van paardenhoeven op de brug. Wat zou de berijder denken van de koets die hier geparkeerd stond? Zou hij naar de man en vrouw kijken die bij de leuning stonden en naar het water keken? Dacht hij dat Eliza en Burke minnaars waren die op deze plek een afspraakje hadden gemaakt? Billy’s hond blafte en ze hoorde hem aan de koets krabben om bij zijn dode baasje te komen. Zou de passerende ruiter op dat eigenaardige detail letten? Dat de hond blafte en aan de koets krabde, terwijl de man en vrouw hem negeerden en met hun rug naar het rijtuig bleven staan?

Ze probeerde om hulp te roepen, maar kon niet diep genoeg ademhalen en haar stem klonk gedempt onder het zware dekzeil dat over haar en Billy was gelegd. En de hond, de lawaaierige hond, bleef maar blaffen en krabben. De zwakke geluiden die zij produceerde werden er volkomen door overstemd. Ze hoorde de ruiter langs de koets rijden en het geluid van de hoeven vervagen toen hij zijn weg vervolgde zonder te weten dat hij onbewust een vrouw ter dood had veroordeeld.

Het portier ging open.

‘Ik hoorde iets, verdomme! Een van hen leeft nog!’ zei Eliza.

Het zeildoek werd met een ruk weggenomen. De man greep Billy vast en trok hem uit de koets. Rose haalde diep adem en begon te gillen, maar haar gil werd meteen gesmoord door een zware hand op haar mond.

‘Geef me mijn mes,’ zei Burke tegen Eliza. ‘Ik zal wel zorgen dat ze stil is.’ ‘Geen bloed in de koets! Gooi haar in het water, voordat er weer iemand aankomt!’

‘En als ze kan zwemmen?’

Het antwoord op zijn vraag was het scheuren van stof, toen Eliza de petticoat van Rose aan repen sneed. Met angstaanjagend efficiënte gebaren bond ze de enkels van Rose aan elkaar en duwde een prop van de stof in haar mond, terwijl de man haar polsen vastbond.

De hond blafte nu als een bezetene en draafde om de koets, buiten bereik van Burke en Eliza, die naar hem schopten.

‘Gooi haar in het water,’ zei Eliza. ‘Voordat die verrekte hond nog meer aandacht – ‘ Ze stokte. ‘Er komt weer iemand aan!’

‘Waar?’

‘Doe het! Voordat ze ons zien!’

Rose snikte toen de man haar uit het rijtuig sleurde. Ze worstelde in zijn armen en haar haar sloeg in zijn gezicht toen ze zich in allerlei bochten wrong om los te komen. Maar hij was erg sterk en had geen tijd om zich eventueel te bedenken. Toen hij haar naar de leuning van de brug droeg, ving Rose een glimp op van Billy, die dood naast het rijtuig lag, met de hond ineengedoken naast hem. Ze zag Eliza, met wilde, verwarde haren. En ze zag de hemel en de sterren die dof leken vanwege de rook.

Toen viel ze.