9
Rose werd wakker met de slapende Meggie naast zich. Ze hoorde kippen tokken en fladderen, hoorde het ritselen van stro. Allemaal onbekende geluiden en het duurde even tot ze zich herinnerde waar ze was.
Tot ze zich herinnerde dat Aurnia dood was.
Verdriet sloot zich als een vuist om haar heen en kneep zo hard dat ze een ogenblik niet kon ademen. Ze staarde naar de ruwe balken en dacht: ik kan zoveel verdriet niet verdragen.
Ergens dichtbij haar klonk een regelmatig geklop en toen ze opzij keek, zag ze een zwarte hond die naar haar keek en met zijn staart tegen een baal hooi sloeg. Hij schudde zich uit, waardoor strootjes en stof in het rond vlogen, en kwam naar haar toe om haar gezicht te likken, waarbij hij een sliert slijm op haar wang achterliet. Ze duwde hem weg en ging zitten. De hond gaapte verveeld en liep de trap af. Rose gluurde over de rand van de hooizolder en zag hem met doelbewuste bewegingen, alsof hij ergens een afspraak had, langs een paard trippelen dat in de stal stond en door de open staldeur verdwijnen. In de verte kraaide een haan.
Ze keek om zich heen en vroeg zich af waar Billy was.
Dit was dus de plek waar hij onderdak had gevonden. Tussen de balen hooi en de roestige werktuigen zag ze hier en daar bewijzen van zijn verblijf. Een kuil in het stro duidde aan waar hij had geslapen. Op een omgekeerde krat stonden een kop en schotel en een snijplank, alsof het een gedekte tafel was. Ze glimlachte om zijn vindingrijkheid. Gisteravond was Billy een poosje verdwenen en teruggekomen met een kostbaar kopje melk, waarvoor hij ongetwijfeld stiekem een koe of geit had gemolken. Rose had niet gevraagd waar hij het vandaan had toen Meggie gretig aan de in de melk gedoopte doek had gezogen. Ze was allang blij dat hij iets had gevonden om de honger van de baby te stillen.
Maar in tegenstelling tot de baby had Rose zelf sinds gistermiddag niets gegeten en haar maag knorde. Ze liep zoekend door de hooizolder en wroette in het stro tot ze een kippenei vond, zo vers dat het nog warm was. Ze tikte het open en hield haar hoofd achterover. Het rauwe ei gleed door haar keel en het eigeel was zo dik en vet dat haar maag meteen in opstand kwam. Ze boog zich voorover, maar hield het ei uit alle macht binnen. Dit is misschien het enige wat ik vandaag te eten krijg, dacht ze, ik mag het niet verkwisten. Toen het onpasselijke gevoel eindelijk wegtrok en ze haar hoofd ophief, zag ze een houten doosje in een hoekje van de zolder.
Ze deed het deksel omhoog.
In het doosje lagen stukjes gekleurd glas, een schelp en twee knopen van walvisbeen, spulletjes die Billy had verzameld op zijn zwerftochten door de straten van het West End. Ze had gezien dat hij zijn blik altijd op de grond gericht hield, zijn magere schouders gebogen als die van een oude man, in de hoop dat hij een cent zou vinden of een mooie gesp die iemand had verloren. Iedere dag ging Domme Billy schatzoeken en een mooie knoop was al genoeg om hem gelukkig te maken. In dat opzicht bofte hij, misschien zelfs het meest van alle kinderen van Boston, als hij al gelukkig was met een knoop. Maar knopen kun je niet eten en de doden kun je niet begraven met gekleurd glas als betaling.
Ze deed het doosje dicht, liep naar het raam en keek door het vuile glas naar buiten. Beneden pikten kippen wat rond in een moestuin waar nu alleen bruine stengels stonden en wingerds die door de kou verschrompeld waren.
Billy‘s schatkist herinnerde haar opeens aan iets wat ze in haar zak had gestoken en tot op dit moment helemaal was vergeten. Ze haalde het kettinkje met het medaillon eruit en werd weer door verdriet overmand toen ze naar het sieraad keek dat van Aurnia was geweest. Het medaillon had de vorm van een hart en de ketting was vederlicht, gemaakt van piepkleine schakeltjes die bestemd waren voor de hals van een dame. Ze herinnerde zich hoe het op Aurnia‘s roomwitte huid had geglansd. Mijn zus was mooi, dacht ze. En nu is ze alleen nog maar voedsel voor de wormen.
Dit was goud. Hiermee kon ze Aurnia een echte begrafenis geven.
Ze hoorde stemmen en gluurde weer door het raam. Een wagen met balen hooi was het erf op gereden en twee mannen stonden te marchanderen over de prijs.
Hoogste tijd om te vertrekken.
Ze tilde de slapende baby op, sloop de trap af en glipte stilletjes de stal uit.
Tegen de tijd dat de twee mannen het eens waren geworden over de prijs voor het hooi, was Rose Connolly verdwenen. Ze sloeg het stro van haar rok toen ze met Meggie op haar arm op weg ging naar het West End.
Een kille mist hing vlak boven de grond op de begraafplaats St. Augustine en onttrok de benen van de rouwenden aan het zicht, zodat het leek alsof ze zweefden, los van de grond, en de rest van hun lichaam op de nevelen dreef. Wat zijn het er veel vandaag, dacht Rose. Maar ze rouwden niet om Aurnia. Ze zag dat de stoet achter een kleine kist liep die vlak boven de mist werd gedragen en hoorde elke snik, elke weeklacht, elke onderdrukte kreet, die door de stilte gedragen werden, waardoor het leek alsof het de lucht zelf was die weende. De nevelsluiers werden door de zwarte rokken en capes beroerd en veroorzaakten zilverachtige trechtertjes in de lucht toen de begrafenisstoet langzaam voorttrok. Niemand lette op Rose. Met Meggie tegen zich aan gedrukt stond ze in een eenzaam hoekje van de begraafplaats naast het bergje uitgegraven grond. Voor hen was ze niets anders dan een schim in de mist en haar verdriet was onzichtbaar voor degenen die door hun eigen leed blind waren voor alle anderen.
’Zo is het diep genoeg, juffrouw.‘
Rose draaide zich om naar de twee doodgravers. De oudste haalde zijn mouw over zijn gezicht en smeerde daardoor vegen modder over zijn wang, waarvan de huid diep gegroefd was na jarenlange blootstelling aan de zon en de wind. Arme man, dacht ze, u bent te oud om nog met een spade te moeten spitten, om met een schoffel in de harde grond te moeten hakken. Maar een mens moet eten. Wat zou zíj doen als ze zijn leeftijd had bereikt en haar ogen zo slecht waren geworden dat ze de draad niet meer door het oog van de naald kon krijgen?
’Komt er nog iemand anders om haar vaarwel te zeggen?‘ vroeg hij.
’Nee, niemand,‘ antwoordde ze en ze keek naar Aurnia‘s doodskist. Dit leed was van haar, van haar alleen, en ze was te egoïstisch om het met anderen te delen. Ze vocht tegen de plotselinge aandrang om het deksel eraf te wrikken, om het gezicht van haar zuster nog één keer te kunnen zien. Stel dat er een wonder was gebeurd en ze niet dood was? Stel dat Aurnia zich zou bewegen en haar ogen openen? Rose stak haar hand uit naar de kist, maar trok hem met tegenzin weer terug. Wonderen bestaan niet, dacht ze, en Aurnia is dood.
’Zullen we het dan maar afmaken?‘
Ze knipperde tegen haar tranen en knikte.
De oude man wendde zich tot zijn knecht, een ongeïnteresseerde jongen die futloos had staan scheppen en nu met een slome houding stond te wachten. ’Help me de kist in het gat te laten zakken.‘
Touwen kraakten toen de kist zakte en losse kluiten aarde in het gat rolden. Ik heb een graf gekocht dat helemaal van jou alleen is, lief zusje, dacht Rose. Een eigen rustplaats die je niet hoeft te delen met een echtgenoot die aan je zit te frunniken of met een stinkende bedelaar. Eindelijk kun je in je eentje slapen, een luxe die je nooit hebt gekend toen je nog leefde.
De kist raakte de grond met een bons. De jongen had even niet opgelet en het touw te snel laten vieren. Rose ving de blik op waarmee de oudere man naar hem keek, een blik die zei: Met jou reken ik straks nog wel af. De jongen zag het niet eens en trok gewoon het touw uit het gat. Het gleed soepel omhoog, als een cobra, en het uiteinde gaf nog een tikje tegen de kist. Nu hun werk er bijna op zat en ze begonnen het gat te vullen, werkte de jongen een stuk geestdriftiger. Misschien dacht hij aan de maaltijd bij een warme kachel waar dit ene graf hem nog van afhield. Hij had niet gezien wie er in de kist lag en dat leek hem ook niets te kunnen schelen. Het enige wat hij wilde, was dit graf snel dichtgooien, dus schepte hij ijverig en belandde de ene na de andere schep modderige aarde op de kist.
Aan de andere kant van het kerkhof, waar het kind werd begraven, klonk de hoge jammerkreet van een vrouw op tussen de rouwenden, een kreet die zo van pijn vervuld was dat Rose omkeek. En toen zag ze een spookachtige gedaante die door de mist op hen af kwam. Toen de gedaante uit de nevelen tevoorschijn kwam, herkende Rose het gezicht onder de capuchon van de cape. Het was Mary Robinson, de jonge verpleegster van het ziekenhuis. Mary bleef staan en wierp een blik over haar schouder, alsof ze dacht dat er iemand achter haar stond, maar Rose zag niemand anders dan de rouwenden die als een beeldengroep rond het kindergraf stonden.
’Ik wist niet waar ik je anders zou kunnen vinden,‘ zei Mary. ’Het spijt me van je zuster. God hebbe haar ziel.‘
Rose kreeg tranen in haar ogen en wreef ze samen met de natte mist over haar wangen. ’U bent erg lief voor haar geweest, zuster Robinson. Veel liever dan…‘ Ze stopte omdat ze de naam van zuster Poole niet wilde uitspreken. Omdat ze geen kwaad wilde spreken van de doden.
Mary kwam dichterbij. Rose knipperde tegen haar tranen en concentreerde zich op het gespannen gezicht van de jonge verpleegster. Mary boog zich naar voren en liet haar stem dalen tot zo‘n zachte fluistering dat haar woorden bijna overstemd werden door het schrapende geluid van de spaden van de doodgravers.
’Er zijn mensen komen informeren naar het kind.‘
Rose slaakte een vermoeide zucht en keek naar haar nichtje, dat rustig in haar armen lag. De kleine Meggie had Aurnia‘s kalme aard geërfd en was er volkomen tevreden mee om rustig zo te liggen en de wereld met wijd open oogjes te bekijken. ’Ik heb hun mijn antwoord al gegeven. Ze blijft bij haar eigen familie. Bij mij.‘
’Rose, die mensen zijn niet van het weeshuis. Ik heb zuster Poole beloofd dat ik niets zou zeggen, maar nu kan ik niet langer zwijgen. Op de avond dat het kind is geboren, nadat jij de kamer had verlaten, heeft Aurnia tegen ons gezegd…‘ Opeens zweeg Mary en was haar blik niet meer op Rose gericht maar op iets in de verte.
’Ja, zuster Robinson?‘
’Breng het kind in veiligheid,‘ zei Mary. ’Verberg haar.‘
Rose draaide zich om en zag waar Mary naar keek. De angst sloeg haar om het hart toen ze Eben uit de mist tevoorschijn zag komen. Hoewel haar handen trilden, zette ze zich schrap en nam ze zich voor zich niet te laten koeioneren. Niet vandaag, niet hier, aan het graf van haar zuster. Toen hij dichterbij kwam, zag ze dat hij haar tas droeg, de tas waarmee ze vier maanden geleden in Boston was aangekomen. Met een minachtend gebaar gooide hij de tas naast haar op de grond.
’Ik ben zo vrij geweest je spullen in te pakken,‘ zei hij. ’Aangezien je niet langer welkom bent in het kosthuis van mevrouw O‘Keefe.‘
Ze tilde de tas uit de modder en liep rood aan van woede bij de gedachte dat Eben aan haar kleding had gezeten, haar persoonlijke bezittingen in zijn vingers had gehad.
’En kom vooral niet om liefdadigheid smeken,‘ voegde hij eraan toe.
’Is dat wat je me gisteravond met kracht wilde opdringen? Liefdadigheid?‘
Ze hief fier haar kin op, keek hem aan en zag tot haar grote genoegen dat hij een dikke lip had. Heb ik dat gedaan? Wat goed van mij. Woedend om haar brutale antwoord deed hij een stap naar haar toe, maar wierp toen een zijdelingse blik op de twee doodgravers die nog bezig waren het graf te vullen. Hij bleef met gebalde vuisten staan. Toe maar, dacht ze. Sla me maar, terwijl ik je dochter in mijn armen heb. Laat iedereen zien wat een lafaard je bent.
Zijn lippen weken uiteen, alsof hij een dier was dat zijn tanden ontblootte en hij sprak op een afgemeten, dreigende fluistertoon. ’Je had niet met de mensen van de nachtwacht moeten praten. Ze zijn vanochtend geweest, tijdens het ontbijt. Iedereen zit er nu over te roddelen.‘
’Ik heb hun alleen maar de waarheid verteld. Over wat je me hebt aangedaan.‘
’Alsof iemand jou zal geloven. Weet je wat ík aan meneer Pratt heb verteld? Wie en wat je bent. Een opgeilster. Ik heb hem verteld dat ik je in huis heb genomen, dat ik je kleding en eten en onderdak heb gegeven omdat mijn vrouw dat graag wilde. En dit is je dank voor alles wat ik voor je heb gedaan!‘
’Kan het je helemaal niks schelen dat ze dood is?‘ Rose keek naar het graf. ’Je bent niet gekomen om afscheid te nemen, maar om mij angst aan te jagen. Terwijl je eigen vrouw – ’
’Mijn dierbare echtgenote kon jou net zo min uitstaan als ik.‘
Rose keek hem woedend aan. ’Dat lieg je.‘
’Geloof je me niet?‘ Hij snoof minachtend. ’Je had eens moeten horen wat ze me allemaal in mijn oor fluisterde als jij sliep. Dat je een blok aan haar been was, maar dat ze wel verplicht was je in huis te nemen, omdat ze wist dat je van de honger zou omkomen als wij je niet te eten gaven.‘
’Ik heb voor mijn kostje gewerkt! Elke dag!‘
’Alsof ik niet tien andere, goedkopere meisjes had kunnen krijgen die net zo goed met naald en draad kunnen omgaan. Nou, hoepel nu maar mooi op. Je zult snel genoeg merken wat voor je leven je nu krijgt. Ik ben benieuwd hoe lang het zal duren voordat je half verhongerd met hangende pootjes bij me komt aankloppen.‘
’Bij jou?‘ Rose begon te lachen, al knorde haar maag. Ze had gehoopt dat Eben vandaag, als hij weer nuchter zou zijn, toch wel iets van spijt zou voelen om wat hij gisteravond had gedaan. Dat hij, nu Aurnia dood was, zou beseffen wat hij had verloren en dat het verdriet een beter mens van hem zou maken. Maar ze was net zo goedgelovig geweest als Aurnia toen ze had gedacht dat hij boven zijn kleinzielige trots zou kunnen uitstijgen. Ze had hem gisteravond vernederd en nu, in het kille daglicht, liet hij alle schijn varen. Ze zag geen verdriet op zijn gezicht, alleen gekwetste ijdelheid, en draaide met genoegen het denkbeeldige mes nog een keer om in de wond.
’Misschien zal ik honger lijden,‘ zei ze, ’maar ik geef tenminste om mijn familie. Ik heb ervoor gezorgd dat mijn zus naar behoren wordt begraven. Ik zal haar kind grootbrengen. Wat denk je dat de mensen over je zullen zeggen als ze horen dat je je eigen dochter hebt weggegeven? En dat je geen cent wilde uitgeven voor de begrafenis van je eigen vrouw?‘
Hij werd vuurrood en keek naar de doodgravers die klaar waren en aandachtig stonden te luisteren. Met opeengeklemde lippen stak hij zijn hand in zijn zak en haalde er een handjevol munten uit. ’Hier!‘ snauwde hij en hij hield ze voor aan de doodgravers. ’Pak aan!‘
De oudere man keek met een blik van onbehagen naar Rose. ’De juffrouw heeft ons al betaald, meneer.‘
’Pak dat verrekte geld godverdomme aan!‘ Eben greep de bevuilde hand van de man en drukte de munten in zijn handpalm. Toen keek hij naar Rose. ’Hiermee heb ik mijn plicht gedaan. Maar jij hebt nog iets dat aan mij toebehoort.‘
’Je geeft niets om Meggie. Waarom wil je haar dan?‘
’Ik heb het niet over het kind. Haar hoef ik niet. Ik wil haar spullen. Aurnia‘s spullen. Ik ben haar man, dus heb ik er recht op.‘
’Ik heb niets van haar.‘
’In het ziekenhuis zeiden ze dat ze haar spullen gisteravond aan jou hebben gegeven.‘
’Bedoel je dit?‘ Ze knoopte het bundeltje los van haar tailleband en gaf het aan hem. ’Neem maar mee.‘
De besmeurde nachtpon en het haarlint vielen op de grond toen hij het haastig openmaakte. ’Waar is de rest?‘ ’Haar ring zit erin.‘
’Dit metalen ding?‘ Hij hield Aurnia‘s geluksring met de steentjes van gekleurd glas omhoog, snoof minachtend en gooide hem voor haar voeten op de grond. ’Dit prul is niks waard. Iedere goedkope meid in Boston heeft zo‘n ding.‘
’Ze heeft haar trouwring thuis gelaten. Dat weet je.‘
’Ik heb het over haar ketting. Het gouden medaillon. Ze heeft me nooit verteld hoe ze daaraan kwam en al die maanden heeft ze geweigerd het te verkopen, al had ik het geld goed kunnen gebruiken voor de winkel. Voor alles wat ik van jullie heb moeten verduren, heb ik dat medaillon wel verdiend.‘
’Je verdient nog geen haar van Aurnia‘s hoofd!‘
’Waar is het?‘
’Ik heb het verkocht. Hoe denk je anders dat ik aan het geld voor de begrafenis ben gekomen?‘
’Het was veel meer waard dan dit,‘ zei hij fel en hij wees naar het graf.
’Ik heb het niet meer, Eben. Ik heb het geld gebruikt voor de begrafenis en jij bent hier niet welkom. Mijn zuster heeft bij jou nooit rust gekend. Laat haar nu in vrede rusten.‘
Hij wierp weer een blik op de oude doodgraver die dreigend naar hem keek. Ja, Eben had er geen moeite mee vrouwen te slaan wanneer niemand het zag, maar had nu de grootste moeite om zijn gebalde vuisten niet op te heffen en zijn vloeken binnen te houden. Het enige wat hij zei was: ’Ik ben met jou nog niet klaar, Rose.‘ Toen draaide hij zich om en liep weg.
’Juffrouw? Juffrouw?‘
Rose draaide zich om naar de oude doodgraver, die haar meelevend aankeek. ’U hebt ons al betaald. Neemt u dit dus maar mee. Dan kunt u tenminste een poosje voor uzelf en de baby zorgen.‘
Ze staarde naar de munten die hij in haar hand liet glijden. En ze dacht: hiermee kan ik de honger een poosje op een afstand houden. Hiermee kan ik een zoogster betalen.
De twee mannen pakten hun gereedschap en lieten Rose achter bij het verse graf. Zodra de grond is ingeklonken, dacht ze, zal ik een grafsteen voor je kopen. Misschien kan ik genoeg geld sparen om er niet alleen je naam in te laten uithakken. Misschien kan er een engeltje bij, of een paar dichtregels om de wereld te laten weten hoe leeg die is nu ik je kwijt ben.
Ze hoorde het ingehouden snikken toen de rouwenden van de andere begrafenis in een lange rij het kerkhof verlieten. Ze keek naar de bleke gezichten, omlijst door zwarte wol, die boven de nevelsluiers voorbij gleden. Zoveel mensen die om de dood van een kind verdriet hadden. Waarom heeft niemand verdriet om jou, Aurnia?
Nu pas herinnerde ze zich Mary Robinson. Ze keek om zich heen maar zag de verpleegster niet. Die was er zeker vandoor gegaan toen Eben zo strijdlustig op het toneel was verschenen. Ook dat zou Rose hem nooit vergeven.
Regendruppels vielen op haar gezicht. De andere rouwenden liepen met gebogen hoofden naar de wachtende rijtuigen; er wachtte hun ongetwijfeld een warme maaltijd. Alleen Rose bleef staan, met Meggie tegen zich aan gedrukt, terwijl de grond in modder veranderde.
’Slaap zacht, lief zusje,‘ fluisterde ze.
Ze pakte haar tas en de spulletjes van Aurnia die over de grond verspreid lagen. Toen verliet ze met Meggie de begraafplaats St. Augustine en ging op weg naar de achterbuurten in het zuiden van Boston.