19

Vroeg op de avond had Schele Jack de man al in zijn vizier gekregen. De matroos zat in zijn eentje aan een tafeltje, sprak met niemand en hield zijn blik gericht op de drank die Fanny voor hem neerzette. Hij had slechts geld genoeg voor drie glazen. Toen hij het laatste op had en met de wachtende Fanny naast zich in al zijn zakken naar nog wat munten zocht, bleek hij er geen meer te hebben. Jack zag hoe Fanny’s mond straktrok en haar ogen zich vernauwden. Ze had geen geduld voor klaplopers. Wie een plaats bezette aan een tafeltje en zich koesterde aan de karige warmte van haar haard, moest het zich kunnen veroorloven glaasjes rum te blijven bestellen, was haar standpunt. Je betaalde meteen voor het volgende glas of je kon opkrassen. Ook vanavond duldde Fanny geen uitzonderingen, ondanks dat de Black Spar maar half vol zat. Ze maakte niet eens onderscheid tussen de vaste klanten en de mensen die zomaar binnenliepen; wie geen geld had, kreeg geen drank en werd de kou in gestuurd. Dat was het probleem, dacht Jack, toen hij een onaangename trek over Fanny’s gezicht zag glijden. Daarom gingen de zaken van de Black Spar zo achteruit. Wie een klein stukje doorliep naar de Mermaid, de nieuwe taveerne verderop in de straat, werd bediend door een lachende, jonge barmeid en kon genieten van een laaiend vuur dat de draak stak met de armetierige vlammetjes in Fanny’s haard.

De Mermaid zat altijd vol en veel van de voormalige vaste klanten van de Black Spar waren er avond aan avond te vinden.

Geen wonder: wie kon kiezen tussen een vrolijke barmeid en Fanny’s zure gezicht, koos uiteraard de Mermaid. Jack wist wat Fanny nu ging doen. Eerst zou ze bars tegen die arme zeeman zeggen dat hij nog een glaasje moest bestellen, en omdat hij dat niet kon doen, zou ze tegen hem tekeergaan. Denk je soms dat je hier voor niks mag zitten? Dat ik het me kan veroorloven je hier de hele avond te laten rondhangen, in plaats van een betalende klant dit tafeltje te gunnen? Alsof de klanten in de rij stonden. Ik moet de huur en de rekeningen van de leveranciers betalen. Voor niks gaat de zon op! Hij zag hoe ze haar kaken op elkaar klemde en haar dikke armen spande voor de strijd.

Voordat ze iets kon zeggen, ving ze zijn blik op. Hij schudde waarschuwend zijn hoofd. Laat hem met rust, Fanny.

Ze staarde Jack aan. Toen knikte ze begrijpend, keerde terug naar haar plaats achter de tapkast en schonk een glaasje rum in. Ze liep ermee naar de tafel van de matroos en zette het voor hem neer.

Hij deed er niet lang over. Een paar slokken en de drank was verdwenen.

Fanny zette nog een glas rum voor hem neer. Ze deed het stilletjes, zonder de aandacht te vestigen op het schijnbaar bodemloze glas van de man. Niet dat de andere klanten mensen waren die erop zouden letten. In de Black Spar deed je er goed aan je niet met anderen te bemoeien. Niemand telde hoe vaak Fanny een leeg glas wegnam en er een vol glas voor in de plaats zette. Het kon niemand iets schelen toen de man zijn armen op het tafeltje legde en zijn hoofd erop liet zakken.

Een voor een, al naar gelang hun geld opraakte, liepen de klanten op onvaste benen de kou weer in, tot er maar één man over was, de snurkende zeeman aan het tafeltje in de hoek.

Fanny liep naar de deur, deed hem op slot en draaide zich om naar Jack.

‘Hoeveel heb je hem gegeven?’ vroeg hij.

‘Genoeg om een paard om zeep te helpen.’

De zeeman liet een luid gesnurk horen.

‘Hij is anders nog springlevend,’ zei Jack.

‘Ja, hoor ‘s, ik kan het spul moeilijk in zijn keel gieten.’

Ze keken naar de slapende man. Een lange, slijmerige sliert speeksel droop uit zijn mondhoek op de tafel. Boven de versleten kraag van zijn jasje was zijn nek zwart van het kolengruis. Een dikke luis, gezwollen van bloed, kroop door zijn smerige blonde haar.

Jack duwde tegen zijn schouder; de man snurkte rustig door.

Fanny snoof. ‘Ze vallen niet allemaal zomaar dood neer.’

‘Hij is jong. En hij ziet er gezond uit.’ Te gezond.

‘Ik heb hem voor een klein kapitaal aan rum gegeven. Dat krijg ik nooit meer terug.’

Jack duwde harder. Langzaam zakte de man opzij en kwam met een bons op de grond terecht. Jack bleef even naar hem staan kijken, bukte zich toen en rolde hem op zijn rug. Verdomme. Hij ademde nog steeds.

‘Ik heb hem al die rum niet voor niks gegeven,’ drong Fanny aan.

‘Doe het dan.’

‘Ik ben niet sterk genoeg.’

Jack keek naar haar armen, die dik en gespierd waren van het dragen van dienbladen en vaten. Ze was wel degelijk sterk genoeg om een man te wurgen. Ze wilde alleen de verantwoordelijkheid niet.

‘Vooruit,’ zei ze.

‘Er mogen geen sporen in zijn hals achterblijven. Dan gaan ze vragen stellen.’

‘Ze willen alleen maar een lijk. Het interesseert ze niet waar het vandaan komt.’

‘Maar als je duidelijk kunt zien dat hij is vermoord…’

‘Lafaard.’

‘Ik zeg alleen dat het eruit moet zien alsof hij een natuurlijke dood is gestorven.’

‘Dan zorgen we daarvoor.’ Fanny keek op de man neer en kneep haar ogen tot spleetjes. O, je kon maar beter wensen dat Fanny nooit zo naar je zou kijken. Jack was voor weinig dingen bang, maar kende Fanny goed genoeg om te weten dat je verdoemd was als ze het op je had voorzien. ‘Wacht hier,’ zei ze.

Alsof hij ergens naartoe zou gaan.

Hij hoorde haar de trap op bonken naar hun slaapkamer. Even later kwam ze terug met een versleten kussen en een vuile lap. Hij begreep meteen wat de bedoeling was, maar toen ze hem de onschuldig uitziende moordinstrumenten overhandigde, bleef hij besluiteloos staan. Hij had lijken opgegraven waarvan het vlees los aan de botten hing. Hij had ze uit de rivier gevist, uit doodkisten gesleurd, in pekelvaten gestouwd. Maar een lijk maken was een heel andere zaak. Een moordzaak.

Maar toch. Twintig dollar was niet niks en wie zou deze vent nou missen?

Hij zakte door zijn pijnlijke knieën naast de dronken zeeman en maakte een prop van de lap. De mond van de man hing open, met zijn tong opzij. Hij duwde de prop in de gapende mond. De man bewoog met een ruk zijn hoofd en zoog moeizaam lucht naar binnen door zijn neus. Jack drukte snel het kussen op zijn neus en mond. Meteen was de man klaarwakker. Hij probeerde het kussen weg te trekken.

‘Hou zijn armen in bedwang!’ riep Jack.

‘Dat probeer ik toch!’

De man gooide zijn lichaam heen en weer en roffelde met zijn hakken op de vloer.

‘Ik hou het niet! Hij beweegt te veel!’

‘Ga op hem zitten.’

‘Ga zelf op hem zitten!’

Fanny tilde haar rokken op en zeeg met haar dikke billen neer op de draaiende heupen van de man. Toen hij probeerde haar van zich af te wippen, bereed ze hem als een hoer, met een rood en bezweet gezicht.

‘Hij verzet zich nog steeds!’ riep Jack.

‘Laat het kussen niet los! Druk harder!’

Doodsangst gaf het slachtoffer bovennatuurlijke kracht. Hij klauwde aan Jacks armen en liet er bloederige striemen op achter. Hoe lang duurde het verdomme voordat iemand dood was? Waarom gaf die vent het niet gewoon op, dan waren ze er vanaf. De man zette zijn nagels in Jacks hand. Met een kreet van pijn drukte Jack met zijn volle gewicht op het kussen, maar de man bleef vechten. Godverdomme, ga toch dood!

Jack ging op zijn borst zitten. Nu bereden ze hem samen, Fanny en Jack, zij op zijn heupen, hij op zijn borst. Ze waren allebei aardig zwaar en onder hun gecombineerde gewicht kon de man zich niet meer bewegen. Alleen zijn hakken sloegen nog een paniekerig staccato op de vloer. Hij klauwde weer naar Jack, maar veel zwakker nu de kracht uit zijn armen verdween. Toen stopte het getrappel en bleven de schoenen stil liggen. Jack voelde de borst nog één keer schokken. De armen zakten slap neer.

Het duurde nog een hele tijd voordat Jack het kussen durfde op te tillen. Hij keek naar het vlekkerige gezicht en zag de afdruk van de ruwe stof van het kussenovertrek op de huid. Hij trok de lap, nu doorweekt met speeksel, uit de mond van de man en gooide hem van zich af. De prop landde met een natte bons op de vloer.

‘Zo, dat was dat,’ zei Fanny. Ze stond hijgend op, haar haren helemaal door de war.

‘We moeten hem uitkleden.’

Samen trokken ze hem zijn jas en hemd uit, zijn schoenen en broek, oude, versleten kleding, te vies om te bewaren. Bovendien mochten ze het risico niet nemen betrapt te worden met de spullen van de man. Fanny doorzocht wel zijn zakken en slaakte een woedende kreet toen ze een handjevol munten vond.

‘Kijk nou! Hij had wél geld! Hij heeft lekker gratis zitten zuipen zonder iets te zeggen!’ Ze draaide zich om en smeet de kleren van de man in de open haard. ‘Als hij niet al dood was, zou ik hem – ‘

Er werd op de deur geklopt. Ze bleven roerloos staan en keken elkaar aan.

‘Niet opendoen,’ fluisterde Jack.

Weer werd er geklopt, luider en aanhoudender. ‘Hé, doe ‘s open. Ik wil een borrel!’ riep een lallende stem.

Fanny riep: ‘We zijn gesloten!’

‘Gesloten? Dat kan helemaal niet!’

‘We zijn dicht! Ga maar ergens anders naartoe!’

De man bonkte nog een keer boos op de deur en liep toen vloekend weg. Hij zou wel naar de Mermaid gaan.

‘Laten we hem gauw in de wagen leggen,’ zei Jack. Toen hij de naakte man onder zijn oksels greep, schrok hij van de hem onbekende warmte van het kersverse lijk. Godzijdank was het buiten zo koud dat hij niet lang warm zou blijven. De luizen verlieten hun gastheer al; hij zag ze krioelen op de schedel en uit het klitterige haar tevoorschijn komen, en toen hij het lijk samen met Fanny door de achterkamer droeg, zag hij hongerige zwarte stipjes overspringen op zijn eigen armen en moest hij vechten tegen de aandrang het lijk te laten vallen om het ongedierte van zich af te slaan.

Op de ijskoude binnenplaats gooiden ze het lijk op de kar en lieten het daar onbedekt liggen, terwijl Jack het paard inspande. Hij wilde geen warm lijk afleveren, hoewel het waarschijnlijk niets zou uitmaken, want dokter Sewall stelde nooit vragen.

En dat deed hij ditmaal ook niet. Jack deponeerde het lijk bij de arts op de tafel en bleef nerveus staan toen de patholoog het zeildoek optilde. Een poosje zei Sewall niets, hoewel het hem moest zijn opgevallen hoe ongelooflijk vers dit specimen was. Hij hield een lamp dicht bij het lijk, bekeek de huid, bewoog de gewrichten, keek in de mond. Geen blauwe plekken, dacht Jack. Geen wonden. Gewoon een arme stakker die hij op straat dood had aangetroffen. Dat zou hij zeggen. Angst sloeg hem om het hart toen hij een luis over de borst zag kruipen. Luizen bleven nooit lang op een dode zitten, maar op dit lijk krioelde het er nog van. Ziet hij het? Weet hij het?

Dokter Sewall zette de lamp neer en verliet de kamer. Jack vond dat hij lang weg bleef, te lang. Uiteindelijk kwam Sewall terug met een zakje geld.

‘Dertig dollar,’ zei hij. ‘Kunt u me nog meer van zulke brengen?’

Dertig? Dat was meer dan Jack had verwacht. Hij grijnsde toen hij het zakje aanpakte.

‘Zo veel als u er kunt vinden,’ zei Sewall. ‘Ik heb kopers.’

‘Dan zal ik u er nog meer brengen.’

‘Wat is er met uw handen gebeurd?’ Sewall keek naar de striemen die de nagels van de dode man op Jacks huid hadden achtergelaten. Jack trok meteen zijn handen achteruit en verborg ze in de plooien van zijn jas. ‘Ik heb een kat verdronken. Die vond dat niet leuk.’

Het zakje met geld rinkelde aangenaam in Jacks zak toen hij met de lege kar terugreed over de keien. Een paar krabben op je handen waren dertig dollar wel waard. Zoveel geld had hij nog nooit gekregen voor de lijken die hij had afgeleverd. De hele weg naar huis zag hij in zijn verbeelding grote zakken die bulkten van het geld. Het enige probleem was de clientèle van de Black Spar; het waren er niet genoeg en als hij hiermee doorging, was er binnenkort helemaal niemand meer over. En dat was Fanny’s schuld, omdat die met haar chagrijnige gezicht en haar karige drankjes alle klanten wegjoeg. Daar moesten ze iets aan doen. Ze moesten om te beginnen iets guller worden. Geen water meer in de drank, en misschien wat gratis hapjes erbij.

Nee, geen hapjes. Dan duurde het langer voordat ze dronken werden. Ze konden beter gewoon de rum laten vloeien. Maar het zou niet gemakkelijk zijn om Fanny van die noodzaak te overtuigen. Al zou ze vermoedelijk wel bijdraaien als hij het zakje met de dertig dollars voor haar neus liet bengelen.

Hij sloeg de hoek om naar de smalle steeg waar de binnenplaats van het café op uitkwam. Abrupt rukte hij aan de teugels en kwam het paard tot stilstand.

Midden in de steeg stond een gedaante in een zwarte cape, in silhouet afgetekend tegen de glans van de beijzelde straatstenen.

Jack kneep zijn ogen tot spleetjes om het gezicht te kunnen onderscheiden, maar het werd overschaduwd door de capuchon. Zelfs toen de gedaante dichterbij kwam, zag hij alleen de bleke glans van tanden.

‘U hebt een drukke avond gehad, meneer Burke.’

‘Ik weet niet waar u het over hebt.’

‘Hoe verser ze zijn, hoe meer je ervoor krijgt.’

Jack voelde het bloed in zijn aderen stollen. Iemand heeft het gezien. Hij bleef doodstil zitten, met bonkend hart, zijn handen om de teugels geklemd. Deze ene getuige is genoeg om me te laten opknopen.

‘Uw echtgenote heeft me laten weten dat u eenvoudiger manieren zoekt om aan de kost te komen.’

Fanny? Wat had ze nou weer gedaan? Jack had het gevoel dat de gedaante naar hem grijnsde. Er trok een rilling door zijn lichaam. ‘Wat wilt u?’

‘Een kleine dienst, meneer Burke. Dat u iemand voor me opspoort.’

‘Wie dan?’

‘Een meisje. Haar naam is Rose Connolly.’