26
Sturdee Farm was het enige huis aan het einde van een lange onverharde weg. Het was een oude boerderij met afbladderende witte verf en een veranda die in het midden doorzakte onder het gewicht van een stapel brandhout.
Rizzoli bleef nog even in haar auto zitten, te moe om uit te stappen. En te gedemoraliseerd door waar haar ooit zo veelbelovende carrière opuit was gedraaid: dat ze nu in haar eentje op deze landweg zat, nadenkend over hoe zinloos het was dat pad op te lopen en op die deur te kloppen. Te gaan praten met een verbijsterde vrouw die toevallig zwart haar had. Ze dacht aan Ed Geiger, een collega van het politiekorps van Boston, die op een dag zijn auto op net zo’n landweg had neergezet en op negenenveertigjarige leeftijd had besloten dat het voor hem afgelopen was. Rizzoli was de eerste rechercheur geweest die op de plek was aangekomen. Terwijl alle andere agenten hoofdschuddend rond de auto met de met bloed bespatte ruiten hadden gestaan en bedroefd over de arme Ed spraken, had Rizzoli weinig medeleven gevoeld met de man die zo stom was geweest zichzelf voor de kop te schieten.
Het is zo makkelijk, had ze gedacht, en ze werd zich opeens bewust van het wapen aan haar heup. Niet haar dienstpistool, dat ze aan Marquette had moeten geven, maar haar eigen, van thuis. Een pistool kon je beste vriend of je ergste vijand zijn. Soms allebei tegelijk.
Maar zij was geen Ed Geiger; ze was geen slappeling die een pistool in haar mond stak. Ze zette de motor af en stapte met tegenzin uit de auto om haar werk te doen.
Rizzoli had haar hele leven in de stad gewoond en vond de stilte hier een beetje griezelig. Ze liep het trapje op naar de veranda. Iedere keer dat het hout kraakte, leek het alsof het geluid werd vertienvoudigd. Vliegen zoemden rond haar hoofd. Ze klopte op de deur en wachtte. Duwde de deurknop naar beneden en merkte dat de deur op slot zat. Ze klopte nogmaals en riep toen: ‘Hallo?’ Haar stem klonk schrikbarend luid.
Inmiddels hadden de muggen haar ontdekt. Ze sloeg naar haar gezicht en zag een donkere smeer van bloed in haar handpalm. Leven op het platteland? Vergeet het maar. In de stad liepen de bloedzuigers tenminste op twee benen en kon je ze zien aankomen.
Ze gaf nog een harde roffel op de deur, sloeg naar een paar muggen en gaf het toen op. Er was blijkbaar niemand thuis.
Ze liep naar de achterkant van het huis, zoekend naar tekenen van inbraak, maar alle ramen waren dicht en alle horren zaten op hun plek. De ramen zaten zo hoog dat een inbreker een ladder zou moeten gebruiken om binnen te komen, omdat het huis op een hoge houten fundering was gebouwd.
Ze draaide zich met haar rug naar het huis en bekeek het erf. Ze zag een oude schuur en een vijver, bedekt met groen schuim. Een eenzame wilde eend dreef bedroefd in het water – waarschijnlijk verstoten door zijn makkers. Aan niets was te zien dat iemand ooit had geprobeerd een tuin aan te leggen – er was alleen maar kniehoog onkruid en gras en nog meer muggen. Een heleboel muggen. Bandensporen leidden naar de schuur. Een baan gras was geplet door een auto die er onlangs overheen was gereden.
Een laatste plek om te onderzoeken.
Ze liep over het geplette gras naar de schuur en aarzelde. Ze had geen huiszoekingsbevel, maar wie zou het ooit te weten komen? Ze wilde alleen maar een kijkje nemen, om er zeker van te zijn dat er geen auto in de schuur stond.
Ze greep de handvatten en trok de zware deuren open.
Zonlicht stroomde naar binnen, een driehoek van licht in de duistere schuur; stofdeeltjes dansten in de plotselinge verstoring van de lucht. Ze bleef als bevroren staan staren naar de auto die in de schuur stond.
Het was een gele Mercedes.
IJzig zweet droop over haar gezicht. Zo stil; afgezien van een vlieg die in de schaduwen zoemde, was het veel te stil.
Ze herinnerde zich niet dat ze haar holster openklikte en haar wapen trok, maar had het opeens in haar hand toen ze op de auto afliep. Ze keek door het raampje aan de kant van de bestuurder en één blik bevestigde dat er niemand in zat. Met een tweede, langere blik bekeek ze het interieur. Haar oog viel op een donker voorwerp op de stoel naast die van de bestuurder. Een pruik.
Waar komt het haar voor de meeste zwarte pruiken vandaan? Uit het Verre Oosten.
De zwartharige vrouw.
Ze dacht terug aan de videofilms uit de bewakingscamera’s van het ziekenhuis die gemaakt waren op de dag dat Nina Peyton was vermoord. Op geen van de films hadden ze Warren Hoyt op 5 West zien aankomen.
Omdat hij als een vrouw de chirurgische afdeling op was gekomen en als een man was weggegaan.
Een gil.
Ze draaide zich met een ruk om naar het huis. Haar hart bonkte.
Cordell?
Ze vloog de schuur uit, sprintte door het kniehoge gras, regelrecht naar de achterdeur van het huis.
Op slot.
Met longen die hijgden als een blaasbalg, liep ze achteruit, de deur bekijkend, de deurpost. Het opentrappen van deuren had meer te maken met adrenaline dan met spierkracht. Als jonge agente, en de enige vrouw in haar team, had Rizzoli eens de opdracht gekregen de deur van een verdachte woning in te trappen. Het was een test geweest en de andere agenten hadden verwacht, misschien zelfs gehoopt, dat ze er niet in zou slagen. Terwijl ze afwachtend stonden te kijken hoe ze zich zou vernederen, had Rizzoli al haar weerzin, al haar razernij op die deur gericht. Met slechts twee schoppen had ze hem opengetrapt en was ze als de Tasmaanse duivel naar binnen gestormd.
Diezelfde adrenaline joeg door haar heen nu ze haar pistool op de deurpost richtte en drie schoten afvuurde. Ze trapte met haar hak tegen de deur. Hout versplinterde. Ze trapte nog een keer. Ditmaal vloog de deur open en was ze binnen. Ze zakte meteen op haar hurken en liet haar wapen en haar ogen een baan door de kamer beschrijven. Een keuken. De rolgordijnen zaten dicht, maar er was nog genoeg licht om te zien dat er niemand was. Vuile vaat in de gootsteen. De koelkast zoemde en borrelde.
Is hij hier? Zit hij in de kamer hiernaast op me te wachten?
Jezus, ze had een vest moeten dragen. Maar ze had dit niet verwacht.
Zweet droop tussen haar borsten, drong in haar sport-bh. Ze zag een telefoon aan de muur. Schuifelde er voetje voor voetje naartoe en nam de hoorn van de haak. Geen kiestoon. Geen kans om om versterking te vragen.
Ze liet de hoorn hangen en sloop naar de deur. Gluurde de kamer ernaast in en zag een woonkamer, een versleten bank, een paar stoelen.
Waar was Hoyt? Waar?
Ze liep de woonkamer in. Halverwege slaakte ze een kreet van schrik toen haar pieper vibreerde. Shit. Ze zette hem af en vervolgde haar weg door de woonkamer.
In de hal bleef ze met open mond staan.
De voordeur stond wijdopen.
Hij is ervandoor.
Ze stapte de veranda op. Terwijl muggen rond haar hoofd jankten, liet ze haar ogen over het erf aan de voorkant van het huis glijden, tot aan de ongeplaveide weg, waar haar auto stond. Ze keek naar het hoge gras en het nabijgelegen bos met de ongelijke rand opgeschoten jonge bomen. Te veel plekken waar je je kon verschuilen. Terwijl ze als een idioot de achterdeur had ingetrapt, was hij de voordeur uitgeglipt en in het bos verdwenen.
Cordell is in het huis. Ga haar zoeken.
Ze liep het huis weer in en holde de trap op. Het was warm op de bovenverdieping, en benauwd. Ze zweette zich een ongeluk toen ze snel de drie slaapkamers, de badkamer en de kasten bekeek. Geen Cordell.
God, ze legde het zowat af.
Ze liep de trap weer af. De stilte in huis deed de haren in haar nek overeind komen. Opeens wist ze dat Cordell dood was. Dat wat ze bij de schuur had gehoord een doodskreet was geweest, het laatste geluid uit een stervende keel.
Ze keerde terug naar de keuken. Door het raam boven het aanrecht had ze vrij uitzicht op de schuur.
Hij heeft me over het gras naar de schuur zien lopen. Hij heeft me de deuren open zien maken. Hij wist dat ik de Mercedes zou zien. Hij wist dat zijn tijd om was.
Dus heeft hij het karwei afgerond. En is hij ervandoor gegaan.
De koelkast tikte een paar keer luid en werd stil. Ze hoorde haar eigen hartslag, bonkend als een trom.
Toen ze zich omdraaide zag ze de deur naar de kelder. De enige plek waar ze nog niet had gekeken.
Ze deed de deur open en zag duisternis in de gapende diepte. God, ze vond niets zo erg als om vanuit het licht de duisternis in te moeten gaan, een trap af te moeten dalen naar iets waarvan ze wist dat het afgrijselijk zou zijn. Ze wilde het niet doen, maar ze wist dat Cordell daar beneden moest zijn.
Rizzoli tastte in haar zak naar de mini-Maglite. Geleid door de smalle lichtbundel daalde ze één tree de trap af en nog een. De lucht voelde koeler aan, vochtiger.
Ze rook bloed.
Er streek iets langs haar gezicht. Ze deinsde geschrokken achteruit. Liet een scherpe zucht van verlichting ontsnappen toen ze besefte dat het een trektouw was voor een lamp. Ze stak haar hand uit en trok aan het touw. Er gebeurde niets.
Ze zou genoegen moeten nemen met de zaklantaarn.
Ze richtte de straal weer op de traptreden terwijl ze afdaalde, haar wapen dicht tegen haar lichaam. Na de drukkende hitte boven voelde de lucht hier bijna kil aan en hij maakte het zweet op haar huid ijskoud.
Ze was nu onder aan de trap en haar schoenen kwamen neer op aangestampte aarde. Hier helemaal beneden was het nog kouder en werd de geur van bloed sterker. De lucht was dik en vochtig. Stil, zo stil; stil als de dood. Het hardste geluid was dat van haar eigen ademhaling, die in en uit haar longen stroomde.
Ze beschreef een boog met de zaklantaarn en gilde het bijna uit toen haar reflectie naar haar terugflitste. Ze sprong in positie, met bonkend hart, haar wapen in de aanslag, en zag toen waarin het licht werd weerspiegeld.
Glazen potten. Grote apothekerspotten, op een rijtje op een plank. Ze hoefde niet naar de voorwerpen te kijken die erin dreven om te weten wat erin zat.
Zijn souvenirs.
Er waren zes potten, elk met een etiket, elk met een andere naam. Meer slachtoffers dan ze hadden geweten.
De laatste was leeg, maar de naam stond al op het etiket, de pot stond klaar en wachtte op de prijs. De allermooiste prijs.
Catherine Cordell.
Rizzoli draaide zich met een ruk om. Haar Maglite zwaaide zigzaggend door de kelder, vloog langs dikke palen en funderingsstenen en kwam abrupt tot stilstand op de verste hoek. Daar was iets donkers tegen de muur gespat.
Bloed.
Ze bewoog de lichtbundel tot die rechtstreeks op Cordells lichaam viel, met polsen en enkels met tape aan het bed gebonden. Bloed glansde, vers en nat, op haar flank. Op een van haar witte dijen stond een bloedrode handafdruk. De Chirurg had zijn handschoen op haar vlees gedrukt, alsof hij een brandmerk wilde achterlaten. Het blad met de chirurgische instrumenten stond nog bij het bed, het gereedschap van een beul.
O god. Het had niet veel gescheeld of ik had je kunnen redden…
Misselijk van woede liet ze de lichtbundel over Cordells bebloede torso glijden. Ze stokte bij de hals. Er was geen gapende wond, geen coup de grâce.
Opeens bewoog het licht. Nee, niet het licht; Cordells borst bewoog!
Ze ademt nog.
Rizzoli rukte de tape van Cordells mond en voelde warme adem op haar hand. Ze zag Cordells oogleden trillen.
Ze leeft!
Een triomfantelijk gevoel barstte in haar los, maar tegelijkertijd kreeg ze een tintelend gevoel dat er iets fout zat. Ze had geen tijd om daarover na te denken. Ze moest Cordell hier weg zien te krijgen.
Met de Maglite tussen haar tanden sneed ze snel Cordells polsen los en voelde naar haar hartslag. Die vond ze – zwak, maar haar hart klopte tenminste.
Nog steeds kon ze het gevoel niet van zich afzetten dat er iets mis was. En toen ze de tape lossneed waarmee Cordells rechterenkel was vastgebonden, en haar handen al uitstak naar de linkerenkel, begon in haar hoofd een alarm te rinkelen. En meteen wist ze waarom.
De gil. Ze had Cordells gil bij de schuur gehoord.
Maar Cordells mond was bedekt geweest met tape.
Hij had het eraf gehaald. Hij had gewild dat ze zou gillen. Hij had gewild dat ik het zou horen.
Een valkuil.
Haar hand flitste naar haar pistool, dat ze op het bed had gelegd. Maar ze kreeg het niet te pakken.
De kolf van het pistool beukte tegen haar slaap, zo hard dat ze languit neerviel op de lemen vloer. Ze worstelde om overeind te komen.
Nogmaals kwam het pistool fluitend op haar af en raakte haar nu in haar zij. Ze hoorde haar ribben kraken en alle lucht stroomde uit haar weg. Ze rolde op haar rug, de pijn was zo erg dat ze geen lucht in haar longen kon krijgen.
Een licht ging aan, een naakte lamp die hoog boven haar heen en weer zwaaide.
Hij torende boven haar uit, zijn gezicht een zwarte ovaal onder de lichtkegel. De Chirurg, die zijn nieuwe prooi bekeek.
Ze rolde op haar gezonde zij en probeerde zich overeind te duwen.
Hij schopte haar arm onder haar vandaan. Ze viel weer op haar rug met een klap die haar gebroken ribben deed trillen. Ze slaakte een kreet van pijn en kon zich niet bewegen. Zelfs niet toen hij dichterbij kwam. Zelfs niet toen ze het pistool boven haar hoofd zag.
Zijn schoen kwam neer op haar pols, trapte hem tegen de grond.
Ze gilde.
Hij stak zijn hand uit naar het instrumentenblad en pakte een van de scalpels.
Nee. God, nee.
Hij zakte op zijn hurken, zijn schoen nog steeds op haar pols en hief de scalpel op. Bracht hem in een meedogenloze boog neer op haar open hand.
Een ijselijke kreet ditmaal, toen het staal door haar vlees reet en er dwars doorheen in de lemen vloer drong, zodat haar hand aan de grond werd genageld.
Hij pakte nog een scalpel van het blad. Greep haar rechterhand en trok haar rechterarm strak. Hij stampte zijn voet erop neer, drukte haar pols tegen de grond. Weer hief hij de scalpel op. Weer bracht hij hem neer, dwars door haar vlees heen de grond in.
Ditmaal was haar gil zwakker. Verslagen.
Hij stond op en bleef even naar haar staan kijken, zoals een verzamelaar de prachtige nieuwe vlinder bewondert die hij zojuist op het bord heeft vastgeprikt.
Hij liep naar het instrumentenblad en pakte een derde scalpel. Met haar beide armen gestrekt, haar handen aan de grond genageld, kon Rizzoli alleen maar toekijken en op de laatste actie wachten. Hij liep om haar heen en knielde bij haar hoofd. Hij greep haar haar bij haar kruin vast en trok met een ruk haar hoofd achterover, zodat haar hals gestrekt werd. Ze keek naar hem op, maar zijn gezicht was nog steeds weinig meer dan een donkere ovaal. Een zwart gat, waarin alle licht werd opgezogen. Ze kon de aderen van haar keel voelen bonken, kloppend met iedere slag van haar hart. Bloed was het leven zelf, stroomde door haar aderen en slagaderen. Ze vroeg zich af hoe lang ze bij bewustzijn zou blijven nadat het mes zijn werk had gedaan. Of de dood een gestaag vervagen zou zijn tot alles zwart werd. Ze zag de onvermijdelijkheid. Haar hele leven was ze een vechtersbaas geweest, haar hele leven had ze zich woedend verzet tegen nederlagen, maar nu was ze verslagen. Haar hals lag bloot, haar hoofd was achterover gebogen. Ze zag de glans van het mes en deed haar ogen dicht toen hij het tegen haar huid zette.
Heer, laat het snel voorbij zijn.
Ze hoorde hem diep ademhalen, voelde zijn greep op haar haren verstevigen.
Ze schrok zich lam van de knal van het pistool.
Haar oogleden vlogen open. Hij zat nog steeds bij haar hoofd geknield, maar had haar haren niet meer vast. De scalpel viel uit zijn hand. Iets warms drupte op haar gezicht. Bloed.
Niet het hare, maar het zijne.
Hij viel achterover en verdween uit haar gezichtsveld.
Reeds verzoend met haar dood, was Rizzoli nu verbluft over het vooruitzicht dat ze zou blijven leven. Ze deed haar uiterste best zo veel mogelijk details tegelijk in zich op te nemen. Ze zag de lamp als een vollemaan heen en weer bungelen aan een koord. Op de muur bewogen schaduwen. Toen ze haar hoofd omdraaide zag ze Catherine Cordells arm zwakjes terugvallen op het bed.
Zag het pistool uit Cordells hand glijden en met een bons op de vloer terechtkomen.
In de verte gilde een sirene.