21

De secretaresse van het bureau Studentenzaken van de medische faculteit van de Emory University was een kopie van Doris Day, een zonnige blondine die gerijpt was tot een bevallige matrone. Winnie Bliss had altijd een volle pot koffie klaarstaan bij de postvakjes van de studenten en een kristallen kom met boterbabbelaars op haar bureau en Moore kon zich heel goed voorstellen dat gestresste medische studenten deze kamer als een welkom toevluchtsoord beschouwden. Winnie werkte hier al twintig jaar en aangezien ze zelf geen kinderen had, richtte ze al haar moederlijke instincten op de studenten die iedere dag haar kantoor binnenliepen om hun post op te halen. Ze stopte ze koekjes toe, gaf tips door over kamers die te huur waren, troostte hen bij ongelukkige liefdes en slechte cijfers. En ieder jaar huilde ze bij de diplomauitreiking tranen met tuiten omdat 110 van haar kinderen haar gingen verlaten. Dit alles vertelde ze Moore met haar zangerige zuidelijke accent, terwijl ze hem koekjes gaf en koffie voor hem inschonk, en hij geloofde haar. Winnie Bliss, een en al magnolia, zonder staal.

‘Ik wist gewoon niet wat ik hoorde toen de politie van Savannah me twee jaar geleden belde,’ zei ze, terwijl ze bevallig ging zitten. ‘Ik heb meteen gezegd dat het een vergissing moest zijn. Ik heb Andrew iedere dag dit kantoor in zien komen voor zijn post en het was zo’n aardige jongen. Beleefd, nooit een onvertogen woord. Ik kijk de mensen altijd in de ogen, rechercheur Moore, om duidelijk te maken dat ik ze echt zie. En in Andrews ogen zag ik een goede jongen.’

Een bewijs, dacht Moore, hoe makkelijk we door het kwaad misleid worden.

‘Kunt u zich herinneren of Capra in de vier jaar dat hij hier heeft gestudeerd met iemand in het bijzonder bevriend was?’ vroeg Moore.

‘U bedoelt een meisje?’

‘Ik ben meer geïnteresseerd in zijn mannelijke vrienden. Ik heb met zijn voormalige hospita hier in Atlanta gesproken. Ze zei dat er af en toe een jongeman bij hem op bezoek kwam. Ze meende dat die ook medicijnen studeerde.’

Ze stond op en liep naar de dossierkast, waar ze een computeruitdraai uit haalde. ‘Dit is de studentenlijst van Andrews jaar. Er zaten honderdtien studenten in zijn eerste jaar. Ongeveer de helft daarvan waren jongens.’

‘Had hij onder hen goede vrienden?’

Ze bekeek de drie pagina’s namen en schudde haar hoofd. ‘Het spijt me, maar ik kan me niet herinneren dat iemand op deze lijst echt goed met hem bevriend was.’

‘Bedoelt u dat hij geen vrienden had?’

‘Ik zeg dat ik niet weet of hij vrienden had.’

‘Mag ik die lijst even zien?’

Ze gaf hem de lijst. Hij liep de namen langs, maar afgezien van die van Capra was er niet één bij die hem bekend voorkwam. ‘Weet u toevallig waar deze studenten nu wonen?’

‘Jazeker. Ik hou hun adressen bij voor de nieuwsbrieven van de oud-studenten.’

‘Woont iemand van hen in Boston of omgeving?’

‘Dat zal ik even nakijken.’ Ze draaide zich om naar haar computer en tikte met haar gepolijste roze nagels op de toetsen. Winnie Bliss’ onschuld deed haar lijken op een vrouw uit een ouder, eleganter tijdperk en het kwam als eigenaardig op hem over dat ze zo behendig met haar computerdossiers omsprong. ‘Er is er eentje in Newton, Massachusetts. Is dat dicht bij Boston?’

‘Ja.’ Moore leunde naar voren, opeens met sneller kloppend hart. ‘Hoe heet hij?’

‘Het is een zij. Latisha Green. Heel aardig meisje. Ze bracht me altijd grote zakken pecannoten. Dat was erg flauw van haar, omdat ze wist dat ik aan de lijn deed, maar ik geloof dat ze het gewoon leuk vond om mensen te eten te geven. Zo was ze.”

‘Was ze getrouwd? Had ze een vriend?’

‘O, ze heeft een geweldige man! Een reus van een vent! Eén meter tweeënnegentig lang met zo’n prachtige zwarte huid.’ ‘Zwart,’ herhaalde hij.

‘Ja. Zo mooi als lakleer.’

Moore zuchtte en keek weer naar de lijst. ‘En er woont verder niemand uit Capra’s klas in Boston, voorzover u weet?’

‘Volgens mijn lijst niet.’ Ze draaide zich weer naar hem toe. ‘Wat kijkt u teleurgesteld.’ Ze zei het een beetje ontdaan, alsof ze zich er persoonlijk voor verantwoordelijk voelde dat ze hem niet had kunnen helpen.

‘Ik krijg vandaag overal nul op het rekest,’ gaf hij toe.

‘Neem een snoepje.’

‘Nee, dank u.’

‘Doet u ook al aan de lijn?’

‘Nee, maar ik hou niet van zoet.’

‘Dan komt u duidelijk niet uit het Zuiden, rechercheur.’

Hij moest onwillekeurig lachen. Winnie Bliss, met haar grote ogen en zachte stem, had hem gecharmeerd, net zoals ze alle studenten, jongens én meisjes, die ooit haar kantoor waren binnengewandeld, had gecharmeerd. Zijn blik gleed naar de muur achter haar, waar een reeks groepsfoto’s hing. ‘Zijn dat de medische studenten?’

Ze keek om naar de muur. ‘Ik laat mijn man ieder jaar bij de diploma-uitreiking een foto nemen. Al is het niet makkelijk om al die studenten bij elkaar te krijgen. Het is alsof je katten bij elkaar moet drijven, zegt mijn man altijd. Maar ik wil die foto’s per se, dus dwing ik ze gewoon. En zijn het geen geweldige jonge mensen?’

‘Welke is Andrew Capra’s jaar?’

‘Ik zal u het jaarboek laten zien. Daar staan de namen ook bij.’ Ze stond op en liep naar een boekenkast met glazen deurtjes. Bevallig nam ze een dun boek van de plank en liet haar hand over het omslag glijden, alsof ze stof wegveegde. ‘Deze is van het jaar dat Andrew is afgestudeerd. De foto’s van al zijn klasgenoten staan erin en ook waar ze zijn aangenomen voor hun stage.’ Ze zweeg en stak hem het boek toe. ‘Het is het enige exemplaar dat ik heb, dus wilt u het alstublieft hier bekijken en niet meenemen?’

‘Ik ga wel daar in de hoek zitten, dan hebt u geen last van me en kunt u me in de gaten houden. Goed?’

‘O, ik zeg niet dat ik u niet vertrouw!’

‘Een beetje wantrouwen zou anders geen kwaad kunnen,’ zei hij en hij knipoogde tegen haar. Ze bloosde als een schoolmeisje.

Hij liep met het boek naar de zithoek, waar de koffiepot en het schaaltje koekjes stonden. Hij liet zich in een versleten fauteuil zakken en deed het jaarboek van de Emory Medical School open. Om twaalf uur kwam een parade van studenten met frisse gezichten in witte jassen binnen om te kijken of er post voor hen was. Sinds wanneer waren kinderen artsen? Hij kon zich niet voorstellen dat hij zijn middelbare lijf zou overdragen aan de zorgen van een van deze jongelingen. Hij zag hun nieuwsgierige blikken, hoorde Winnie Bliss fluisteren: ‘Hij is een rechercheur van moordzaken, uit Boston.’ Jaja, die afgeleefde ouwe kerel in de hoek.

Moore zakte iets dieper weg in de stoel en concentreerde zich op de foto’s. Naast elk ervan stond de naam van de student, de stad waar hij vandaan kwam en het ziekenhuis waar hij stage zou lopen. Toen hij bij Capra’s foto kwam, pauzeerde hij. Capra keek recht in de camera, een glimlachende jongeman met ernstige ogen die niets verborg. Dit was wat Moore het griezeligst vond – dat roofdieren onopgemerkt tussen de kudden konden lopen.

Naast Capra’s foto stond de naam van het ziekenhuis en de afdeling waar hij voor zijn stage was aangenomen. Chirurgie, Riverland Medical Center, Savannah, Georgia.

Hij vroeg zich af wie van Capra’s jaar er nog meer stage hadden gelopen in Savannah, wie er nog meer in die stad hadden gewoond terwijl Capra vrouwen aan het vermoorden was. Hij bladerde verder, las de bijschriften en zag dat er nog drie medische studenten als stagiairs in Savannah terecht waren gekomen. Twee van hen waren vrouwen; de derde een man van Aziatische afkomst.

Alweer een doodlopend spoor.

Hij leunde ontmoedigd achterover. Het boek viel open op zijn schoot en hij zag de foto van de decaan van de medische faculteit naar zich glimlachen. Eronder stond de boodschap die hij de afgestudeerde studenten meegaf: De wereld te genezen.

Vandaag leggen 108 geweldige jonge mensen de eed af die de afronding vormt van een lange, moeilijke weg. Deze eed, als arts en genezer, mag niet licht worden opgevat, want hij moet een heel leven mee…

Moore ging rechtop zitten en las de verklaring van de decaan nogmaals.

Vandaag leggen 108 geweldige jonge mensen…

Hij stond op en liep naar Winnies bureau. ‘Mevrouw Bliss?’

‘Ja, rechercheur?’

‘U zei dat er in het eerste jaar dat Andrew hier studeerde honderdtien studenten in zijn jaar zaten.’

‘We laten ieder jaar honderdtien studenten toe.’

‘In zijn speech zegt de decaan hier dat er maar honderdacht zijn afgestudeerd. Wat is er met de andere twee gebeurd?’

Winnie schudde bedroefd haar hoofd. ‘Ik ben er nog steeds niet overheen, wat er met dat arme meisje is gebeurd.’

‘Welk meisje?’

‘Laura Hutchinson. Ze werkte in een kliniek in Haïti. Een van onze keuzebestemmingen. De wegen waren, dat wil zeggen, ik heb gehoord dat ze abominabel waren. De vrachtwagen is in een greppel geraakt en op zijn kop terechtgekomen.’

‘Het was dus een ongeluk.’

‘Ze zat achterin. Het heeft tien uur geduurd voor ze haar eruit kregen.’

‘En de andere student? Er is er nóg een die niet met de rest is afgestudeerd.’

Winnies blik zakte naar haar bureau en hij kon zien dat ze niet graag over dit onderwerp sprak.

‘Mevrouw Bliss?’

‘Het gebeurt zo nu en dan,’ zei ze, ‘dat een student ermee ophoudt. We proberen ze te helpen hun studie voort te zetten, maar sommigen hebben nu eenmaal moeite met de leerstof.’

‘En deze student – hoe heette hij?’

‘Warren Hoyt.’

‘Die heeft zijn studie afgebroken?’

‘Ja, dat kun je wel zeggen.’

‘Ging het om een academisch probleem?’

‘Nou…’ Ze keek om zich heen alsof ze naar hulp zocht maar die niet kon vinden. ‘Misschien kunt u even met een van onze docenten, dr. Kahn, praten. Die zal wel antwoord kunnen geven op uw vragen.’

‘Weet u de antwoorden niet?’

‘Het is nogal persoonlijk. Ik vind dat dr. Kahn het u moet vertellen.’

Moore keek op zijn horloge. Hij had gehoopt vanavond een vliegtuig terug te kunnen nemen naar Savannah, maar het zag ernaar uit dat hij dat niet zou halen. ‘Waar kan ik dr. Kahn vinden?’

‘In het anatomielaboratorium.’

Hij rook de formaline al vanaf de gang. Hij bleef staan voor de deur waarop anatomie stond en zette zich schrap voor wat hem daar te wachten stond. Hij dacht dat hij er gereed voor was, maar toen hij naar binnen ging, kreeg hij toch een schok toen hij het tafereel zag. Achtentwintig tafels, in rijen van vier, stonden over de lengte van de zaal opgesteld. Op de tafels lagen lijken in diverse stadia van ontleding. In tegenstelling tot de lijken die Moore gewend was op het laboratorium van de forensische lijkschouwer te zien, zagen deze lichamen er onecht uit, de huid zo sterk als vinyl, de blootgelegde bloedvaten helderblauw of -rood gebalsemd. Vandaag concentreerden de studenten zich op de hoofden en waren ze bezig de spieren van het gezicht uit elkaar te halen. Bij elk van de lijken stonden vier studenten en de zaal echode van de stemmen die dingen voorlazen uit studieboeken, vragen stelden en suggesties deden. Zonder de naargeestige lijken op de tafels hadden deze studenten net zo goed fabrieksarbeiders kunnen zijn die mechanische onderdelen in elkaar zetten.

Een jonge vrouw keek nieuwsgierig op naar Moore, de in burgerkleding gestoken vreemdeling die hun zaal was binnengekomen. ‘Zoekt u iemand?’ vroeg ze, haar scalpel gereed om de wang van een lijk open te snijden.

‘Ja. Dr. Kahn.’

‘Die is aan de andere kant van de zaal. Ziet u die grote man met de witte baard?’

‘Ik zie hem, dank je.’ Hij liep langs de rij tafels, zijn blik onweerstaanbaar naar ieder lijk getrokken dat hij passeerde. De vrouw met de verschrompelde ledematen als broze stokjes op de stalen tafel. De neger, zijn huid opengesneden om de dikke spieren van zijn dijbeen bloot te leggen. Aan het eind van de rij luisterde een groep studenten aandachtig naar een man die eruitzag als de kerstman en die de tere vezels van de gezichtszenuwen aanwees.

‘Dokter Kahn?’ zei Moore.

Kahn keek op en iedere gelijkenis met de kerstman verdween. De man had donkere, indringende ogen, zonder een spoortje humor. ‘Ja?’

‘Ik ben rechercheur Moore. Mevrouw Bliss van Studentenzaken heeft me gestuurd.’

Kahn rechtte zijn rug en opeens keek Moore op naar een reus van een man. De scalpel zag er in zijn enorme vuist ongerijmd teer uit. Hij legde het instrument neer en trok zijn handschoenen uit. Toen hij zich omdraaide om boven een gootsteen zijn handen te wassen, zag Moore dat Kahns witte haar van achteren tot een staartje was gebonden.

‘Wat is er aan de hand?’ vroeg Kahn. Hij stak zijn hand uit naar een papieren handdoek.

‘Ik heb een paar vragen over een medische student aan wie u hier zeven jaar geleden les hebt gegeven. Warren Hoyt.’

Kahn stond met zijn rug naar hem toe, maar Moore zag de massieve arm boven de gootsteen bevriezen, druipend van het water. Toen trok Kahn een papieren handdoek uit de automaat en droogde zwijgend zijn handen.

‘Kunt u zich hem nog herinneren?’ vroeg Moore.

‘Ja.’

‘Herinnert u hem zich goed?’

‘Hij was een gedenkwaardige student.’

‘Zou u me iets meer willen vertellen?’

‘Liever niet.’ Kahn gooide de handdoekprop in de prullenbak.

‘Het gaat om een crimineel onderzoek, dr. Kahn.’

Een aantal studenten keek nu naar hen. Het woord crimineel had hun aandacht getrokken.

‘Laten we even naar mijn kantoor gaan.’

Moore liep achter hem aan naar een aangrenzende kamer. Door een glazen tussenwand hadden ze zicht op het laboratorium en alle 28 tafels. Een dorp van lijken.

Kahn deed de deur dicht en draaide zich naar hem om. ‘Waarom al die vragen over Warren? Wat heeft hij gedaan?’

‘Niets, voorzover we weten. Ik wil alleen meer weten over zijn relatie tot Andrew Capra.’

‘Andrew Capra,’ snoof Kahn. ‘Onze beroemdste leerling. Daar wil iedere medische faculteit bekendheid door krijgen. Hoe psychopaten kunnen leren mensen te ontleden.’

‘Denkt u dat Capra een psychopaat was?’

‘Ik weet niet of er wel een psychiatrische diagnose bestaat voor mensen als Capra.’

‘Hoe kwam hij op u over?’

‘Er is me nooit iets bijzonders aan hem opgevallen. Andrew leek me een volkomen normale jongen.’

Een beschrijving die iedere keer dat Moore haar hoorde, nog griezeliger leek.

‘En Warren Hoyt?’

‘Waarom vraagt u naar Warren?’

‘Ik wil weten of hij en Capra bevriend waren.’

Kahn dacht daarover na. ‘Dat weet ik niet. Ik kan u niets vertellen over wat er buiten dit laboratorium allemaal gaande is. Het enige wat ik zie, is wat er in deze zaal gebeurt. En ik zie studenten die worstelen om een enorme hoeveelheid informatie in hun toch al overwerkte brein te proppen. Niet iedereen kan de stress aan.’

‘Was dat het geval met Warren? Is dat de reden waarom hij zijn studie heeft opgegeven?’

Kahn draaide zich naar de glazen tussenwand en keek naar het anatomielab. ‘Hebt u zich ooit afgevraagd waar de kadavers vandaan komen?’

‘Pardon?’

‘Hoe de medische faculteiten eraan komen? Hoe de kadavers op die tafels daar terechtkomen, om opengesneden te worden?’

‘Ik neem aan dat die mensen hun lichaam hebben afgestaan aan de wetenschap.’

‘Juist. Ieder van die lijken is een mens geweest die een opmerkelijk gul besluit heeft genomen. Ze hebben hun lichamen aan ons afgestaan. In plaats van tot in de eeuwigheid in een rozenhouten doodskist te liggen, hebben ze ervoor gekozen iets nuttigs te doen met hun stoffelijk overschot. Ze geven onze volgende generatie genezers les. Dat kan niet zonder echte lijken. Studenten moeten alle variaties van het menselijk lichaam in drie dimensies zien. Ze moeten met een scalpel op zoek gaan naar de vertakkingen van de halsslagader, de spieren van het gezicht. Ja, je kunt dat gedeeltelijk leren via een computer, maar dat is toch niet hetzelfde als het snijden in de huid. Het speuren naar een tere zenuw. Daarvoor heb je een menselijk lijk nodig. Je hebt mensen nodig die goedgeefs genoeg zijn om het meest persoonlijke deel van zichzelf op te geven – hun eigen lichaam. Voor mij is ieder van deze lijken hier een opmerkelijk mens geweest. Ik behandel ze als zodanig en verwacht van mijn studenten dat ze dat ook doen. In deze zaal worden geen grapjes gemaakt, en wordt geen flauwekul uitgehaald. Ze dienen de lijken en alle onderdelen ervan met eerbied te behandelen. Wanneer de ontleding is voltooid, wordt het stoffelijk overschot gecremeerd en op een waardige manier begraven.’ Hij draaide zich om naar Moore. ‘Zo gaat het in mijn lab.’

‘Wat heeft dat te maken met Warren Hoyt?’

‘Het heeft alles met hem te maken.’

‘De reden waarom hij is vertrokken?’

‘Ja.’ Hij draaide zich weer terug naar het raam.

Moore wachtte, zijn blik gericht op de brede rug van de docent, hem de tijd gunnend om naar de juiste woorden te zoeken.

‘Ontleding,’ zei Kahn, ‘is een tijdrovend proces. Sommige studenten krijgen de opdrachten niet af in de normale lesuren. Sommigen van hen hebben extra tijd nodig om een ingewikkeld deel van de anatomie nader te bestuderen. Dus mogen ze van mij op ieder uur van de dag naar het lab komen. Ze hebben allemaal een sleutel van dit gebouw en kunnen zelfs midden in de nacht hier komen werken als dat nodig mocht zijn. En sommigen doen dat ook.’

‘Deed Warren dat?’

Een korte stilte. ‘Ja.’

Een afgrijselijk voorgevoel begon in Moore’s nek te prikken.

Kahn liep naar de dossierkast, trok de la open en begon tussen de opeengepakte mappen te zoeken. ‘Het was een zondag. Ik was het weekend de stad uit geweest en ben ‘s avonds hierheen gekomen om een lijk voor te bereiden voor de les van maandag. Er zitten tussen deze kinderen veel onhandige ontleders, die gehakt maken van hun kadaver. Dus zorg ik er altijd voor een goed exemplaar gereed te hebben, zodat ik ze de anatomie kan laten zien die ze bij hun eigen kadavers hebben beschadigd. We waren bezig met de voortplantingsorganen en ze waren al begonnen die organen te ontleden. Ik weet nog dat het al laat was toen ik de campus opreed, even na middernacht. Ik zag licht branden in het laboratorium en dacht dat het een overijverige student was die zijn klasgenoten een stap voor wilde zijn. Ik ging het gebouw binnen. Liep de gang door. Deed de deur open.’

‘En u zag Warren Hoyt,’ gokte Moore.

‘Ja.’ Kahn had in de dossierla gevonden waarnaar hij op zoek was geweest. Hij haalde de map eruit en draaide zich om naar Moore. ‘Toen ik zag wat hij aan het doen was, heb ik… ben ik mijn zelfbeheersing kwijtgeraakt. Ik heb hem bij zijn overhemd gegrepen en tegen de spoelbak gedrukt. Ik was niet zachtzinnig, dat geef ik toe, maar ik was zo kwaad dat ik me niet kon beheersen. Ik word nog steeds kwaad wanneer ik eraan terugdenk.’ Hij haalde diep adem, maar zelfs nu, bijna zeven jaar later, wist hij zijn kalmte niet te bewaren. ‘Nadat – nadat ik een poosje tegen hem had staan schreeuwen, heb ik hem meegesleurd hiernaartoe, naar mijn kantoor. Ik heb hem gedwongen een verklaring te ondertekenen dat hij om acht uur de volgende ochtend de opleiding zou verlaten. Ik verlangde niet van hem dat hij daarvoor een reden zou opgeven, maar hij moest gaan, anders zou ik een schriftelijke verklaring publiceren van wat ik in dit laboratorium had gezien. Hij stemde er uiteraard mee in. Hij had geen keus. En het leek hem ook niet veel te doen. Dat vond ik nog het vreemdste – dat niets hem iets deed. Hij accepteerde het allemaal rustig en rationeel. Maar zo was Warren. Erg rationeel. Nooit ergens door van streek. Hij was bijna…’ Kahn zocht naar het woord. ‘Mechanisch.’

‘Wat hebt u gezien? Wat was hij in het lab aan het doen?’

Kahn gaf Moore de map. ‘Het staat hierin. Ik heb het al die jaren bewaard, voor het geval Warren ooit mocht besluiten gerechtelijke stappen te nemen. Weet u, studenten kunnen je tegenwoordig voor van alles aanklagen. Als hij ooit zou proberen opnieuw op deze opleiding te komen, wilde ik een antwoord gereed hebben.’

Moore pakte de map aan. Er stond alleen maar op: ‘Hoyt, Warren.’ Erin zaten drie getypte velletjes papier.

‘Warren had een vrouwelijk kadaver toegewezen gekregen,’ zei Kahn. ‘Hij en zijn groepsgenoten waren begonnen het bekken te ontleden en de blaas en baarmoeder bloot te leggen. De organen moesten niet verwijderd worden, alleen maar blootgelegd. Die zondagnacht was Warren hierheen gekomen om het werk af te maken. Maar wat een zorgvuldige ontleding had moeten zijn, veranderde in verminking. Alsof hij de scalpel ter hand had genomen en zijn zelfbeheersing was kwijtgeraakt. Hij heeft de organen niet alleen maar blootgelegd. Hij heeft ze uit het lijk gesneden. Eerst heeft hij de blaas losgesneden en tussen de benen van het kadaver laten liggen. Toen heeft hij de baarmoeder losgehakt. Hij deed dat zonder handschoenen, alsof hij de organen op zijn eigen huid wilde voelen. Zo heb ik hem gevonden. In zijn ene hand had hij het druipende orgaan. En in zijn andere hand…’ Kahns stem stierf in walging weg.

Wat Kahn niet over zijn lippen kon krijgen, stond geschreven op de pagina die Moore nu las. Moore maakte de zin voor hem af. ‘Hij was aan het masturberen.’

Kahn liep naar het bureau en zakte neer op zijn stoel. ‘Daarom kon ik hem niet laten afstuderen. God, wat voor soort arts zou hij geworden zijn? Als hij zoiets met een lijk deed, wat zou hij dan doen met levende patiënten?’

Ik weet wat hij doet. Ik heb zijn werk met mijn eigen ogen gezien.

Moore sloeg de derde pagina van Hoyts dossier op en las de laatste paragraaf die dr. Kahn had geschreven.

Meneer Hoyt heeft erin toegestemd morgenochtend om acht uur vrijwillig de opleiding te verlaten. In ruil daarvoor zal ik dit incident geheimhouden. Vanwege de beschadiging aan het kadaver, zullen zijn groepsgenoten van tafel 19 ingedeeld worden bij andere groepen voor dit onderdeel van de ontleding.

Groepsgenoten.

Moore keek naar Kahn. ‘Hoeveel groepsgenoten had Warren?’

‘Er werken vier studenten aan iedere tafel.’

‘Wie waren de andere drie studenten?’

Kahn fronste. ‘Dat weet ik niet meer. Het is zeven jaar gelden.’

‘Wordt dat niet ergens genoteerd?’

‘Nee.’ Hij zweeg even en zei toen: ‘Maar ik kan me een van zijn partners nog herinneren. Een jonge vrouw.’ Hij draaide zich naar zijn computer en riep de studentendossiers op. De namenlijst van Warren Hoyts eerste studiejaar verscheen op het scherm. Kahn liep de namen langs en zei toen: ‘Hier heb ik haar. Emily Johnstone. Ik herinner me haar nog goed.’

‘Waarom?’

‘Nou, om te beginnen was het een schattig meisje om te zien. Een tweede Meg Ryan. En de tweede reden is dat ze wilde weten waarom Warren was vertrokken. Ik wilde haar dat niet vertellen, dus heeft ze me ronduit gevraagd of het iets te maken had met vrouwen. Toen bleek dat Warren op de campus voortdurend achter Emily aan had gelopen en ze het daarvan op haar zenuwen had gekregen. Het was voor haar dan ook een hele opluchting toen hij van school ging.’

‘Denkt u dat zij zich nog herinnert wie de andere twee studenten in hun groep waren?’

‘Dat zou best kunnen.’ Kahn pakte de telefoon en belde Studentenzaken. ‘Winnie? Heb je soms een telefoonnummer waar ik Emily Johnstone kan bereiken?’ Hij pakte een pen, noteerde het nummer en hing op. ‘Ze heeft een eigen praktijk in Houston,’ zei hij terwijl hij het nummer intikte. ‘Het is bij haar nu elf uur, dus zal ze er wel zijn… Hallo, Emily? Dit is een stem uit je verleden. Dr. Kahn van Emory. Juist, het anatomielab. Lang geleden alweer, hè?’

Moore leunde met bonzend hart naar voren.

Toen Kahn even later ophing en naar hem keek, zag Moore het antwoord in zijn ogen.

‘Ze kon zich de andere twee studenten inderdaad herinneren,’ zei Kahn. ‘De ene was een meisje dat Barb Lippman heette. En de andere…’

‘Capra?’

Kahn knikte. ‘Het vierde lid van de groep was Andrew Capra.’