24

Rizzoli schrok wakker. Pijn schoot door haar nek als een mes. Jezus, niet weer een verrekte spier, dacht ze, toen ze langzaam haar hoofd ophief en knipperde tegen het zonlicht dat door het raam van het kantoor naar binnen viel. De andere werkplekken op haar afdeling waren verlaten; ze was de enige die nog achter haar bureau zat. Rond zes uur had ze uitgeput haar hoofd op haar armen laten zakken voor een klein dutje. Het was nu halftien. De stapel computeruitdraaien die ze als kussen had gebruikt, was vochtig van haar speeksel.

Ze keek naar Frosts werkplek en zag zijn jasje over de rugleuning van zijn stoel hangen. Een donutzak stond op Crowes bureau. De rest van het team was dus binnengekomen terwijl ze sliep en iedereen had haar zien kwijlen. Daar zouden ze wel van genoten hebben.

Ze stond op en rekte zich uit. Ze probeerde de knik uit haar nek te krijgen, maar dat lukte niet. Ze zou de rest van de dag met haar hoofd scheef moeten lopen.

‘Hallo, Rizzoli. Een schoonheidsslaapje gedaan?’

Ze draaide zich om en zag een rechercheur van een van de andere teams over het schot heen naar haar grijnzen.

‘Is me dat niet aan te zien?’ gromde ze. ‘Waar is iedereen?’

‘Jouw team is al vanaf acht uur in vergadering.’

‘Wat?’

‘Ik geloof dat ze net klaar zijn.’

‘Daar hebben ze mij niks over verteld.’ Ze liep de gang in en de laatste spinnenwebben van de slaap werden ruw weggeslagen door haar woede. Ze wist precies wat er aan de hand was. Dit was de manier waarop je opzij werd geduwd, niet met brute kracht, maar met het drup-drup van de vernedering. Ze roepen je niet voor vergaderingen, houden je niet op de hoogte. Voor je het weet sta je volledig buitenspel.

Ze liep de vergaderkamer in. Alleen Barry Frost zat er nog. Hij was bezig zijn paperassen bij elkaar te pakken. Hij keek op en een lichte blos verspreidde zich over zijn gezicht toen hij haar zag.

‘Bedankt dat je me hebt geroepen voor de vergadering,’ zei ze.

‘Je zag er zo moe uit. Ik vond dat ik je er later wel over kon vertellen.’

‘Wanneer, volgende week?’

Frost boog zijn hoofd om aan haar blik te ontsnappen. Ze kende hem inmiddels goed genoeg om de schuldgevoelens van zijn gezicht te kunnen aflezen.

‘Ik ben dus buitenspel gezet,’ zei ze. ‘Heeft Marquette daartoe besloten?’

Frost knikte met een ongelukkig gezicht. ‘Ik heb geprotesteerd. Gezegd dat we je nodig hebben. Maar hij zei dat vanwege de schietpartij…’

‘Ja?’

Met grote tegenzin maakte Frost zijn zin af: ‘Dat je in het team niet meer van nut was.’

Niet meer van nut. Vertaling: het was afgelopen met haar carrière.

Frost liep de kamer uit. Opeens duizelig van het tekort aan slaap en voedsel, liet ze zich op een stoel neervallen en bleef naar de lege tafel zitten staren. Heel even kreeg ze een flashback van zichzelf als negenjarige, het veronachtzaamde zusje dat zo graag net als de jongens wilde zijn. Maar de jongens hadden haar verworpen, zoals altijd. Ze wist dat de dood van Pacheco niet de ware reden was waarom ze buitenspel was gezet. Ongelukkige schietpartijen hadden niet altijd de carrière van een agent verwoest. Maar wanneer je niet alleen een vrouw was, maar bovendien beter was dan alle anderen en wanneer je zo brutaal was ze dat te laten merken, was een enkel foutje als Pacheco genoeg.

Toen ze naar haar bureau terugkeerde, was de afdeling uitgestorven. Frosts jasje was weg, evenals Crowes donutzak. Ze kon zelf net zo goed ook weggaan. Ze kon net zo goed haar bureau uitruimen en oprotten, want hier had ze geen toekomst meer.

Ze deed haar la open om haar tas te pakken en stokte. Een autopsiefoto van Elena Ortiz staarde haar aan op een stapel paperassen. Ook ik ben zijn slachtoffer, dacht ze. Wat voor wroeging ze ook koesterde tegenover haar collega’s, ze mocht niet vergeten dat de Chirurg degene was die haar ondergang teweeg had gebracht. De Chirurg was degene die haar had vernederd.

Ze deed de la met een klap dicht. Nog niet. Ik ben er nog niet klaar voor me over te geven.

Ze keek naar het bureau van Frost en zag de stapel paperassen die hij op de vergadertafel bij elkaar had gepakt. Ze keek om zich heen om te zien of er iemand naar haar keek. Alleen in een werkruimte aan het eind van de grote zaal zaten rechercheurs.

Ze greep Frosts papieren, liep ermee naar haar bureau en begon te lezen.

Het waren financiële documenten betreffende Warren Hoyt. Hier waren ze dus op teruggevallen: het papierspoor. Volg het geld, en je zult Hoyt vinden. Ze zag afschriften van creditcards, cheques, bij- en afschrijvingen. Een hoop grote getallen. Hoyts ouders hadden hem veel geld nagelaten en hij had iedere winter een reis gemaakt naar het Caribisch gebied en Mexico. Ze vond geen bewijs van een tweede woning, geen overmakingen voor huur, geen vaste maandelijkse overschrijvingen.

Natuurlijk niet. Hij was niet dom. Als hij een hol had, betaalde hij daarvoor contant.

Contant geld. Je kon niet altijd voorzien wanneer je contant geld nodig had. Opnamen uit geldautomaten waren vaak niet-geplande of spontane transacties.

Ze bladerde in de bankafschriften, speurend naar de afschriften van de geldopnamen via automaten, en noteerde ze op een apart velletje papier. De meeste waren afkomstig van locaties dicht bij Hoyts flat en het laboratorium, binnen zijn dagelijkse leefterrein. Waar ze naar zocht, waren afwijkende afschriften, transacties die niet in het patroon pasten.

Ze vond er twee. Een van een bank in Nashua, New Hampshire, op 26 juni. En een van een geldautomaat in Hobb’s Food Mart in Lithia, Massachusetts, op 13 mei.

Ze leunde achterover en vroeg zich af of Moore al achter deze twee transacties aan was. Nu ze zoveel andere details hadden die nagetrokken moesten worden, en alle collega’s van Hoyt op het laboratorium ondervraagd moesten worden, stonden twee afschriften van geldautomaten misschien helemaal onder aan de lijst van dingen die nog gedaan moesten worden.

Ze hoorde voetstappen en keek met een ruk op, bang dat ze betrapt zou worden met Frosts paperassen, maar het was slechts een man van het lab die de kamer inkwam. Hij glimlachte tegen Rizzoli, legde een map op Moore’s bureau en liep weer weg.

Even later stond Rizzoli op en liep naar Moore’s bureau om te kijken wat er in de map zat. De eerste pagina was een rapport van de afdeling Haar en Vezel, een analyse van de lichtbruine haren die op het kussen van Warren Hoyt waren gevonden.

Trichorrhexis invaginata, gelijk aan de haar die is gevonden in de wond van slachtoffer Elena Ortiz. Bingo. De bevestiging dat Hoyt de dader was.

Ze sloeg de tweede pagina op. Ook dat was een rapport van Haar en Vezel, over een haar die op de vloer van Hoyts badkamer was gevonden. En daarmee klopte iets niet. Die paste niet in het geheel.

Ze deed de map dicht en liep naar het laboratorium.

Erin Volchko zat voor het gammatechprisma een stapeltje microfoto’s te bekijken. Toen ze Rizzoli het laboratorium binnen zag komen, hield ze een foto omhoog en vroeg uitdagend: ‘Snel! Wat is dit?’

Rizzoli keek fronsend naar de zwartwitfoto van een schubbige lijn. Tets lelijks.’

‘Ja, maar wat is het?’

‘Waarschijnlijk iets onaangenaams. De poot van een kakkerlak of zo.’

‘Het is een haar van een hert. Hoe vind je dat? Lijkt absoluut niet op een menselijke haar.’

‘Over menselijk haar gesproken.’ Rizzoli gaf haar het rapport dat ze zojuist had gelezen. ‘Kun je me hierover iets meer vertellen?’

‘De haren uit Warren Hoyts flat?’

‘Ja.’

‘De korte bruine haren op Hoyts kussen tonen sporen van Trichorrhexis invaginata. Zo te zien is hij de man die jullie zoeken.’

‘En de andere? De zwarte haar die op de vloer van zijn badkamer lag?’

‘Ik zal je de foto laten zien.’ Erin stak haar hand uit naar een stapeltje microfoto’s, liet ze ritselen als speelkaarten en trok er een uit. ‘Dit is de haar uit de badkamer. Zie je de numerieke reeks?’

Rizzoli keek naar het vel papier, naar Erins keurige handschrift. A00-B00-C05-D33. ‘Ja. Wat betekent dat?’

‘De eerste twee reeksen, A00 en B00 vertellen je dat de haar steil en zwart is. Onder de samengestelde microscoop kun je meer details zien.’ Ze gaf Rizzoli de foto. ‘Kijk eens naar de schacht. Die is nogal dik. En je ziet dat de vorm bij de dwarsdoorsnede bijna rond is.’

‘Wat wil dat zeggen?’

‘Het is een kenmerk dat ons helpt onderscheid te maken tussen rassen. Een haarschacht van een Afrikaan, bijvoorbeeld, is bijna plat, als een lint. Kijk nu eens naar de pigmentatie, dan zie je dat die erg dicht is. Zie je de dikke opperhuid? Dat alles leidt ons naar één en dezelfde conclusie.’ Erin keek haar aan. ‘Deze haar is karakteristiek voor mensen van Oost-Aziatische afkomst.’

‘Wat bedoel je met Oost-Aziatisch?’

‘Chinees of Japans. Het Indiase schiereiland. Mogelijk een indiaanse.’

‘Kan dat bevestigd worden? Is er genoeg haarwortel voor DNA-onderzoek?’

‘Helaas niet. De haar lijkt afgeknipt te zijn en niet op een natuurlijke wijze uitgevallen. Hij bevat geen folliculair weefsel. Maar ik ben er zeker van dat deze haar afkomstig is van iemand die niet van Europese of Afrikaanse afkomst is.’

Een Aziatische vrouw, dacht Rizzoli toen ze terugliep naar Moordzaken. Hoe past dat in het geheel? Bij de glazen gang die naar de noordvleugel liep, bleef ze staan. Haar vermoeide ogen knipperden tegen het zonlicht toen ze uitkeek over de wijk Roxbury. Was er een slachtoffer van wie ze het lijk nog moesten vinden? Had Hoyt haar haar afgeknipt als souvenir, net zoals hij bij Catherine Cordell had gedaan?

Ze draaide zich om en zag tot haar stomme verbazing Moore straal langs zich heen lopen, op weg naar de zuidvleugel. Hij zou niet eens hebben laten merken dat hij haar had gezien als ze hem niet had geroepen.

Hij bleef staan en draaide zich met tegenzin naar haar toe.

‘Die lange zwarte haar op Hoyts badkamervloer,’ zei ze. ‘Volgens het lab is die afkomstig van een Oost-Aziatische persoon. Het kan zijn dat er nog een slachtoffer is.’

‘We hebben die mogelijkheid besproken.’

‘Wanneer?’

‘Tijdens de vergadering van vanochtend.’

‘Godverdomme, Moore! Sluit me toch niet buiten!’

Door zijn kille zwijgen kwam de schrilheid van haar uitroep eens zo hard over.

‘Ik wil hem net zo goed te pakken zien te krijgen als jij,’ zei ze. Langzaam, meedogenloos, liep ze op hem af, tot ze vlak voor hem stond. ‘Laat me weer meedoen.’

‘Daar heb ik niets over te zeggen. Het was Marquettes besluit.’ Hij draaide zich om en wilde weglopen.

‘Moore?’

Weerspannig bleef hij weer staan.

‘Ik vind dit vreselijk,’ zei ze. ‘Deze vete tussen ons.’

‘Dit is niet het juiste moment om dat te bespreken.’

‘Het spijt me, oké? Ik was woedend op je vanwege Pacheco. Ik weet dat het geen excuus is voor wat ik heb gedaan. Dat ik Marquette over jou en Cordell heb verteld.’

Hij draaide zich weer naar haar toe. ‘Waarom heb je dat gedaan?’

‘Dat zeg ik toch. Ik was kwaad.’

‘Nee, het gaat niet alleen om Pacheco. Het gaat om Catherine. Vanaf het allereerste moment had je iets tegen haar. Je kon het niet uitstaan –’

‘Dat je verliefd op haar aan het worden was?’

Er bleef een stilte hangen.

Toen Rizzoli weer sprak, kon ze het sarcasme niet uit haar stem houden. ‘Weet je, Moore, ondanks al je hoogdravende praatjes over respect voor het intellect van vrouwen, bewondering voor de bekwaamheden van vrouwen, val je nog steeds voor precies dezelfde dingen als iedere andere man. Tieten en billen.’

Hij werd bleek van woede. ‘Je haat haar dus om haar uiterlijk. En je bent woedend op mij omdat ik daarvoor bezweken ben. Maar zal ik je eens iets vertellen, Rizzoli? Welke man zal er ooit voor jou vallen als je jezelf niet eens mag?’

Ze keek hem verbitterd na toen hij wegliep. Nog maar een week geleden had ze gedacht dat Moore de laatste persoon op de wereld was die iets zo wreeds zou kunnen zeggen. Zijn woorden staken haar veel meer dan wanneer ze door iemand anders waren uitgesproken.

En dat hij misschien de waarheid had gesproken, was iets waar ze weigerde over na te denken.

Beneden, in de hal, bleef ze staan bij de gedenkplaat voor de agenten van het korps van Boston die waren gevallen. De namen van de doden waren in chronologische volgorde in de muur gegraveerd, beginnend met Ezekiel Hodson in 1854. Een vaas met bloemen stond voor de plaat op de vloer. Laat je tijdens je werk doodschieten en je bent een held. Hoe eenvoudig, hoe permanent. Ze wist niets over de mannen van wie de namen waren vereeuwigd. Het konden net zo goed corrupte agenten zijn geweest, maar de dood had hun namen en reputaties onaantastbaar gemaakt. En terwijl ze daar voor de plaquette stond, benijdde ze hen bijna.

Ze liep de deur uit naar haar auto. Zocht in het handschoenenkastje naar een kaart van New England. Spreidde hem uit op de stoel naast haar en bekeek de twee keuzemogelijkheden: Nashua in New Hampshire of Lithia in West-Massachusetts. Warren Hoyt had in beide stadjes gebruikgemaakt van een geldautomaat. Het was nu een kwestie van puur giswerk. Kruis of munt.

Ze startte de motor. Het was halfelf; het was bijna twaalf uur toen ze in Lithia aankwam.

Water. Dat was het enige waar Catherine aan kon denken, de koele, schone smaak van water dat in haar mond stroomde. Ze dacht aan alle kraantjes waaruit ze had gedronken, de roestvrijstalen oases in de ziekenhuisgangen die ijskoud water deden opspuiten naar haar lippen, haar kin. Ze dacht aan gestampt ijs en de manier waarop patiënten na een operatie hun nek rekten en hun uitgedroogde mond openden als jonge vogels om er een paar stukjes van binnen te krijgen.

En ze dacht eraan hoe Nina Peyton, vastgebonden in haar slaapkamer, wetend dat ze gedoemd was te sterven, waarschijnlijk toch alleen maar aan haar afgrijselijke dorst had kunnen denken.

Dit is de manier waarop hij ons martelt. Waarop hij ons klein weet te krijgen. Hij wil dat we hem smeken om water, om ons leven. Hij wil ons volledig in zijn macht hebben. Hij wil dat we zijn macht erkennen.

De hele nacht had ze naar de kale lamp liggen staren. Ze was een paar keer in slaap gevallen, maar meteen weer wakker geschrokken, haar maag samengebald van paniek. Maar het is moeilijk om in paniek te volharden en naarmate de uren verstreken, was het alsof haar lichaam zich overgaf aan een staat van schijndood. Ze hing in de spookachtige schemering tussen ontkenning en werkelijkheid, haar denken gespitst op haar verlangen naar water.

Voetstappen kraakten. Een deur ging piepend open.

Ze was meteen klaarwakker. Haar hart bonkte opeens als een dier dat probeerde uit haar borst los te komen. Ze snoof de vochtige lucht in haar longen, koele kelderlucht die rook naar grond en vochtige stenen. Ze begon te hijgen toen de voetstappen de trap afkwamen. En toen stond hij daar, naast haar. Het licht van de kale lamp wierp schaduwen op zijn gezicht, veranderde het in een glimlachende schedel met holtes als ogen.

‘Je wilt water, hè?’ zei hij. Zo’n rustige stem. Zo’n doodnormale stem.

Ze kon niet praten vanwege het plakband op haar mond, maar hij zag het antwoord in haar koortsachtige ogen.

‘Kijk eens wat ik hier heb, Catherine.’ Hij hief een glas op en ze hoorde het heerlijke geklingel van ijsblokjes en zag heldere waterdruppeltjes op het koude glas. ‘Wil je een slokje?’

Ze knikte, haar ogen niet op hem gericht, maar op het glas. Ze was gek van dorst, maar ze dacht ook vooruit, verder dan die eerste heerlijke slok water. Ze stippelde haar strategie uit, woog haar kansen af.

Hij liet het water in de rondte draaien en het ijs klingelde als klokjes tegen het glas. ‘Alleen als je je netjes gedraagt.’

Dat zal ik doen, beloofden haar ogen.

Het plakband schrijnde toen het werd weggetrokken. Ze bleef volkomen passief liggen, liet hem een rietje in haar mond steken. Ze nam een gulzige slok, maar het was niet meer dan een druppel in vergelijking met het laaiende vuur van haar dorst. Ze dronk weer en begon meteen te hoesten. Het kostbare water droop langs haar wang.

‘Kan niet – kan niet liggend drinken,’ hijgde ze. ‘Laat me alsjeblieft zitten. Alsjeblieft.’

Hij zette het glas neer en bekeek haar, zijn ogen bodemloze zwarte poelen. Hij zag een vrouw die op het punt stond flauw te vallen. Een vrouw die weer bijgebracht moest worden als hij volledig van haar doodsangst wilde genieten.

Hij begon het tape door te snijden waarmee haar rechterpols aan het bed was vastgebonden.

Haar hart bonkte zo dat ze ervan overtuigd was dat hij het tegen haar borstbeen kon zien opspringen. De rechterboei was los en haar hand lag er slap bij. Ze bewoog zich niet, spande geen enkele spier.

Er volgde een eindeloze stilte. Vooruit. Snij mijn linkerhand los. Doe het!

Te laat besefte ze dat ze haar adem inhield en hij dat had gemerkt. In wanhoop hoorde ze het knerpen van een nieuw stuk tape dat werd afgerold.

Nu of nooit.

Ze tastte blindelings naar het blad met instrumenten, zwiepte het glas water eraf. De ijsklontjes vlogen door de lucht. Haar vingers sloten zich rond staal. De scalpel!

Toen hij zich op haar stortte, haalde ze uit met de scalpel en voelde het mes in zijn vlees dringen.

Hij deinsde brullend achteruit en greep met zijn ene hand zijn andere vast.

Ze draaide zich op haar zij en haalde de scalpel hard over de tape waarmee haar linkerpols vastgebonden was. Nog een hand vrij!

Ze schoot overeind in bed en zag opeens alles wazig. Een dag zonder water had haar verzwakt en ze kon niet scherp zien. Ze stak het mes in de richting van de tape rond haar rechterenkel en deed blindelings een haal. Pijn vlamde door haar huid. Een harde trap en haar rechterenkel was los.

Ze bukte zich naar de laatste boei.

De zware rectractor raakte haar slaap, zo hard dat ze lichtflitsen zag.

De tweede slag raakte haar wang en ze hoorde botten breken.

Ze wist zelf niet dat ze de scalpel liet vallen.

Toen ze weer bij bewustzijn kwam, deed haar hele gezicht bonkend pijn en kon ze haar rechteroog niet open krijgen. Ze probeerde haar armen en benen te bewegen en merkte dat haar polsen en enkels weer aan het bed waren vastgebonden. Maar hij had haar mond nog niet afgeplakt; hij had haar nog niet het zwijgen opgelegd.

Hij torende boven haar uit. Ze zag de vlekken op zijn overhemd. Zijn bloed, besefte ze met een dierlijk gevoel van tevredenheid. De prooi had teruggeslagen en hem tot bloedens toe verwond. Ik laat me niet zo makkelijk kisten. Hij leeft op angst; daar zal hij hij mij niets van te zien krijgen.

Hij pakte een scalpel van het blad en kwam naar haar toe. Hoewel haar hart in haar borst bonkte, bleef ze volkomen stil liggen, haar ogen op de zijne gericht. Ze tartte hem, daagde hem uit. Ze wist nu dat haar dood onvermijdelijk was en met die aanvaarding kwam de bevrijding. De moed van de veroordeelden. Twee jaar had ze ineengedoken gezeten, als een gewond dier. Twee jaar had ze het spook van Andrew Capra over haar leven laten heersen. Dat was nu afgelopen.

Ga je gang, snij gerust. Maar je zult niet winnen. Je zult me niet verslagen zien sterven.

Hij zette het mes op haar buik. Onwillekeurig trokken haar spieren strak. Hij wachtte tot hij angst op haar gezicht zou zien.

Ze toonde hem alleen uitdaging. ‘Je kunt het zonder Andrew niet doen, hè?’ zei ze. ‘Je kunt hem niet eens omhoog krijgen. Het neuken moest je aan Andrew overlaten. Het enige wat jij kon doen, was toekijken.’

Hij drukte op het mes, het drong in haar huid. Ondanks de pijn, zelfs toen de eerste bloeddruppels opwelden, bleef ze naar hem kijken, zonder angst te tonen, hem alle bevrediging ontnemend.

‘Je kunt niet eens een vrouw neuken. Nee, dat moest je held Andrew doen. Maar ook hij was een slappeling.’

De scalpel aarzelde. Kwam omhoog. Ze zag hem in het zwakke licht.

Andrew. De sleutel is Andrew, de man die hij aanbidt. Zijn god.

‘Een slappeling. Andrew was een slappeling,’ zei ze. ‘Je weet waarom hij die avond bij me was gekomen. Om bij me te soebatten.’

‘Nee.’ Het woord was nauwelijks een fluistering.

‘Hij verzocht me hem niet te ontslaan. Hij smeekte me.’ Ze lachte, een rauw, verrassend geluid in die schemerige kamer des doods. ‘Het was meelijwekkend. Dat was Andrew, jouw held. Hij smeekte mij hem te helpen.’

De hand klemde zich vaster om de scalpel. Het mes werd weer op haar buik gezet en vers bloed gutste naar buiten en droop over haar zij. Verbeten onderdrukte ze het instinct ineen te krimpen, het uit te schreeuwen. In plaats daarvan bleef ze praten, haar stem zo sterk en zelfverzekerd alsof zij degene was die de scalpel vasthad.

‘Hij heeft me alles over je verteld. Dat wist je niet, hè? Hij zei dat je niet eens met een vrouw kon praten, zo’n lafaard ben je. Hij moest ze voor je zoeken.’

‘Dat lieg je.’

‘Je betekende niets voor hem. Je was een parasiet. Een worm.’

‘Dat lieg je.’

Het mes zonk in haar vlees en hoewel ze ertegen vocht, ontsnapte een onderdrukte kreet aan haar keel. Je zult het niet winnen, schoft. Omdat ik niet meer bang voor je ben. Ik ben nergens bang voor.

Ze staarde naar hem, haar ogen brandend met de uitdaging van hen die verdoemd zijn, toen hij de volgende snede maakte.