7
‘Het pulseert,’ zei de verpleegster.
Catherine staarde naar de man die op de traumatafel lag, haar mond kurkdroog van afgrijzen. Een ijzeren staaf van een meter lang stak recht omhoog uit zijn borst. Eén medische student was al flauwgevallen toen hij het had gezien en de drie verpleegsters stonden er met open mond bij. De staaf was diep doorgedrongen in de borst van de man en bewoog op en neer, in het ritme van zijn hartslag.
‘Bloeddruk?’ vroeg Catherine.
Het was alsof het geluid van haar stem iedereen weer op gang bracht. De manchet van de bloeddrukmeter bolde op, zuchtte weer leeg.
‘Zeventig op veertig. Hartslag gestegen tot honderdvijftig!’
‘Ik zet beide infusen wijdopen!’
‘Het blad voor borstoperaties staat klaar.’
‘Laat iemand dokter Falco gaan halen. Ik heb hulp nodig.’ Catherine trok een steriel schort en handschoenen aan. Haar palmen waren nu al klam van het zweet. Het feit dat de staaf pulseerde, vertelde haar dat de punt tot heel dicht bij het hart was doorgedrongen – of erger nog, dat hij in het hart zat. Het ergste wat ze kon doen, was hem eruit trekken. Vanwege het gat dat daardoor zou worden veroorzaakt, zou de man binnen een paar minuten doodbloeden.
Het ambulancepersoneel had de juiste beslissing genomen: ze hadden een infusie aangebracht, een slangetje in. de luchtpijp ingebracht en hem naar de eerstehulpafdeling vervoerd met de staaf nog in zijn borst. De rest moest zij doen.
Ze stak net haar hand uit naar de scalpel toen de deur openzwaaide. Ze keek op en slaakte een zucht van opluchting toen Peter Falco binnenkwam. Hij bleef staan en keek naar de borstkas van de patiënt en de staaf die eruit omhoogstak als een staak uit het hart van een vampier.
‘Dat zie je niet iedere dag,’ zei hij.
‘De bloeddruk zakt sterk!’ riep een verpleegster.
‘Er is geen tijd voor een bypass. Ik ga snijden,’ zei Catherine.
‘Ik kom eraan.’ Peter draaide zich om en vroeg, op een bijna nonchalante toon: ‘Kan iemand me een operatieschort geven?’
Catherine maakte snel een anterolaterale incisie. Dat was de beste manier om de belangrijke organen in de borstkas bloot te leggen. Ze was kalmer, nu Peter erbij was. Het ging niet alleen om een extra paar ervaren handen; het ging om Peter zelf. De manier waarop hij een kamer kon binnenkomen en met één blik de situatie overzien. Het feit dat hij in de operatiekamer nooit zijn stem verhief, nooit tekenen van paniek liet zien. Hij had vijf jaar meer ervaring dan zij aan de frontlinie van traumachirurgie en juist bij afgrijselijke gevallen als dit kon je dat goed merken.
Hij nam zijn plaats in tegenover Catherine, aan de overkant van de tafel, en zijn blauwe ogen richtten zich op de incisie. ‘Zo, mensen. Hebben we lol?’
‘We liggen krom.’
Hij ging aan het werk. Zijn handen bewogen zich harmonieus met de hare toen ze met bijna brute kracht de borst openden. Ze hadden samen al zoveel operaties verricht dat ze automatisch wisten wat de ander nodig had en steeds een paar stappen vooruit konden denken.
‘Hoe is dit gebeurd?’ vroeg Peter. Toen er bloed uit de wond spoot, zette hij kalm een klem op de ader.
‘Bouwvakker. Is op zijn werk gestruikeld en doorboord.’
‘Dat noem ik nog eens pech. Burford-retractor, alsjeblieft.’
‘Burford-rectractor.’
‘Hoe zitten we met het bloed?’
‘We wachten op het O-negatief,’ antwoordde de verpleegster.
‘Is dokter Murata aanwezig?’
‘Zijn bypassteam is al onderweg.’
‘We hoeven dus alleen wat tijd te winnen. Hoe is de hartslag?’
‘Sinus tach, honderdvijftig. Lichte PVC –’
‘Systole gezakt tot vijftig!’
Catherine keek snel op naar Peter. ‘We redden het niet tot de bypass,’ zei ze.
‘Dan zullen we eens kijken wat we kunnen doen.’
Er viel een stilte toen hij in de wond keek.
‘O god,’ zei Catherine. ‘De staaf zit in het atrium.’
De punt van de staaf had de wand van het hart doorboord en met iedere hartslag gutste rondom de wond vers bloed naar buiten. De borstkas begon zich al met bloed te vullen.
‘Als we de staaf eruit trekken, krijgen we een spuiter,’ zei Peter.
‘Maar nu bloedt hij rondom de staaf leeg.’
De verpleegster zei: ‘Ik voel nauwelijks een pols!’
‘Goed,’ zei Peter. Geen paniek in zijn stem. Geen enkel teken van angst. Hij vroeg een van de verpleegsters: ‘Kun je ergens een Foley-katheter met een 30-cc-ballon voor me opduikelen?’
‘Eh, dokter Falco? Zei u een Foley?’
‘Ja. Een urinekatheter.’
‘En we hebben een injectiespuit nodig met tien cc saline,’ zei Catherine. ‘Wees gereed om te spuiten.’ Zij en Peter hoefden elkaar niets uit te leggen; ze begrepen allebei wat het plan was.
Een verpleegster gaf Peter een Foley-katheter – een slangetje dat was ontworpen om in de blaas ingebracht te worden om urine af te tappen. Ze gingen die nu gebruiken voor een heel ander doel.
Hij keek Catherine aan. ‘Klaar?’
‘Ja.’
Met bonkend hart keek ze toe toen Peter de staaf vastpakte en langzaam uit de hartwand trok. Op het moment dat de staaf loskwam, spoot het bloed met kracht uit de wond. Catherine stopte snel het uiteinde van de urinekatheter in het gat.
‘Vul de ballon!’ zei Peter.
De verpleegster drukte op de injectienaald en spoot tien cc saline in de ballon aan het uiteinde van de katheter.
Peter trok de katheter naar beneden en drukte de ballon tegen de binnenkant van de hartkamerwand. De stroom bloed werd tegengehouden. Er sijpelde nu nauwelijks nog iets naar buiten.
‘Vitale gegevens?’ riep Catherine.
‘Systole nog steeds vijftig. Het O-negatief is er. We hangen het nu op.’
Nog steeds met bonkend hart keek Catherine op naar Peter en zag hem tegen haar knipogen achter zijn beschermbril.
‘Gezellig, hè?’ zei hij. Hij pakte de houder met de hartnaald. ‘Wil jij de honneurs waarnemen?’
‘Graag.’
Hij gaf haar de naaldhouder. Ze zou de randen van de wond aan elkaar naaien en vlak voordat ze het gat helemaal dichtte de Foley-katheter eruit trekken. Bij iedere diepe hechting die ze maakte, voelde ze Peters goedkeurende blik. Haar gezicht werd warm door de gloed van succes. Ze voelde het in haar binnenste: deze patiënt zou het halen.
‘Fijn begin van de dag, hè?’ zei hij. ‘Borstkassen openmaken.’
‘Deze verjaardag zal ik niet snel vergeten.’
‘Mijn uitnodiging voor vanavond geldt nog steeds. Zeg het maar.’
‘Ik heb dienst.’
‘Ik zal Ames vragen met je te ruilen. Toe nou. Diner en dansen.’
‘Ik dacht dat je me mee wilde nemen in je vliegtuig.’
‘Dat kan ook. Voor mijn part eten we brood met pindakaas. Ik neem wel een potje mee.’
‘Ha! Ik heb altijd geweten dat je met geld smeet.’
‘Catherine, ik meen het.’
Toen ze de veranderde toon van zijn stem hoorde, keek ze op in zijn vaste blik. Opeens merkte ze dat het stil was geworden in de kamer en dat iedereen meeluisterde om te horen of de ongenaakbare dokter Cordell eindelijk zou bezwijken voor de charme van dokter Falco.
Ze maakte nog een hechting terwijl ze erover nadacht hoe graag ze Peter mocht als collega, hoezeer ze hem respecteerde en hij haar. Ze wilde niet dat daar verandering in zou komen. Ze wilde die kostbare relatie niet in gevaar brengen met een noodlottige stap in de richting van intimiteiten.
Maar o, wat miste ze de dagen dat ze had kunnen genieten van een avondje uit! De dagen dat een avond iets was om naar uit te kijken, niet iets om met angst en beven tegemoet te zien.
Het was nog steeds stil in de kamer. Iedereen wachtte.
Ze keek weer naar hem op. ‘Kom me om acht uur dan maar halen.’
Catherine schonk een glas merlot in en ging ermee voor het raam staan. Ze nipte aan de wijn terwijl ze uitkeek in de nacht. Ze hoorde gelach en zag mensen door Commonwealth Avenue wandelen. Newbury Street, hét uitgaanscentrum, was maar één straat bij haar vandaan en op een zomerse vrijdagavond was Back Bay een magneet voor toeristen. Dat was een van de redenen waarom Catherine ervoor had gekozen daar te gaan wonen; het deed haar goed te weten dat er altijd mensen in de buurt waren, ook al waren het vreemdelingen. Het geluid van muziek en lachende mensen wilde zeggen dat ze niet alleen was, niet geïsoleerd.
En nu stond ze hier, achter haar verzegelde raam, met haar eenzame glas wijn, en probeerde ze zichzelf ervan te overtuigen dat ze er klaar voor was om weer tot die wereld toe te treden.
Een wereld die Andrew Capra van me heeft gestolen.
Ze drukte haar hand tegen het raam, de vingertoppen tegen het glas geperst, alsof ze het wilde verbrijzelen om uit haar steriele gevangenis te ontsnappen.
Met een roekeloos gebaar sloeg ze haar wijn achterover en zette het glas op de vensterbank. Ik weiger een slachtoffer te blijven, dacht ze. Ik laat hem niet winnen.
Ze liep haar slaapkamer in en bekeek de kleren in haar kast. Ze haalde er een groene zijden jurk uit en ritste zich erin. Hoe lang was het geleden dat ze deze jurk had gedragen? Ze kon het zich niet herinneren.
Vanuit de zitkamer klonk opeens een opgewekt: ‘Je hebt mail!’ uit haar computer. Ze negeerde het bericht en liep de badkamer in om zich op te maken. Oorlogsverf, dacht ze toen ze wat mascara en lippenstift op deed. Een masker van moed om haar te helpen de wereld het hoofd te bieden. Met iedere haal van de make-upborsteltjes beschilderde ze zich met zelfvertrouwen. In de spiegel zag ze een vrouw die ze amper herkende. Een vrouw die ze al twee jaar niet had gezien.
‘Welkom terug,’ mompelde ze en ze glimlachte erbij.
Ze deed het badkamerlicht uit en liep de zitkamer in. Haar voeten moesten opnieuw wennen aan de marteling van hoge hakken. Peter was laat; het was al kwart over acht. Ze herinnerde zich het ‘Je hebt mail!’ dat ze vanuit de slaapkamer had gehoord en liep naar haar computer om de mailbox-icoon aan te klikken.
Er was één nieuw bericht van iemand die SavvyDoc heette. Bij de onderwerpregel stond: ‘Lab Rapport.’ Ze opende de e-mail.
Dokter Cordell,
Bijgevoegd lijkschouwingsfoto’s die u zullen interesseren.
Het bericht was niet ondertekend.
Ze bewoog het pijltje naar de icoon ‘download file’, maar aarzelde met haar vinger boven de muis. Ze kende de afzender – SavvyDoc – niet, en ze was niet gewend attachments van onbekenden te downloaden. Maar dit bericht had duidelijk met haar werk te maken en haar naam stond erbij.
Ze klikte op ‘download’.
Een kleurenfoto verscheen op het scherm.
Met een verstikte kreet schoot ze overeind, alsof ze zich gebrand had. Haar stoel viel om. Ze strompelde achteruit, haar hand tegen haar mond gedrukt.
Toen holde ze naar de telefoon.
Thomas Moore stond in haar deuropening, zijn blik geconcentreerd op haar gezicht gericht. ‘Staat de foto nog op het scherm?’
‘Ik heb er niet aangezeten.’
Ze deed een stap opzij en hij liep naar binnen, doelbewust, altijd de politieman. Zijn blik gleed naar de man die bij de computer stond.
‘Dit is Peter Falco,’ zei Catherine. ‘Mijn partner uit het ziekenhuis.’
‘Dokter Falco,’ zei Moore en de twee mannen gaven elkaar een hand.
‘Catherine en ik zouden vanavond uitgaan,’ zei Peter. ‘Ik was opgehouden in het ziekenhuis en ben zojuist pas aangekomen… vlak voor u…’ Hij zweeg en keek naar Catherine. ‘Ik neem aan dat we dat dineetje wel kunnen vergeten?’
Haar antwoord was een flauw knikje.
Moore nam plaats voor de computer. De screensaver was gaan werken en liet felgekleurde tropische vissen over het scherm zwemmen. Hij bewoog de muis.
De gedownloade foto verscheen weer op het scherm.
Catherine draaide zich met een ruk om en liep naar het raam, waar ze haar armen om zich heen sloeg en probeerde de beelden die ze op het scherm had gezien, uit haar hoofd te zetten. Ze hoorde Moore achter haar op het toetsenbord tikken. Hoorde hem vervolgens een telefoonnummer intoetsen en zeggen: ‘Ik heb het bestand doorgestuurd. Heb je het ontvangen?’ In de duisternis achter haar raam was het opvallend stil geworden. Is het al zo laat, vroeg ze zich af. Ze keek neer op de verlaten straat en kon nauwelijks geloven dat ze amper een uur geleden zelf klaar had gestaan om de nacht in te stappen en zich weer onder de mensen te begeven.
Nu wilde ze alleen nog maar de deur vergrendelen en zich verstoppen.
Peter zei: ‘Wie zou je zoiets gestuurd kunnen hebben? Het is pervers.’
‘Ik wil er niet over praten,’ zei ze.
‘Heb je al vaker zulke dingen ontvangen?’
‘Nee.’
‘Waarom is de politie hier dan?’
‘Hou alsjeblieft op, Peter. Ik wil er niet over praten!’
Een korte stilte. ‘Je bedoelt dat je er niet met mij over wilt praten.’
‘Niet nu. Niet vanavond.’
‘Maar je gaat het wel met de politie bespreken?’
‘Dokter Falco,’ zei Moore. ‘Ik geloof dat het beter zou zijn als u wegging.’
‘Catherine? Wat wil jij?’
Ze hoorde aan zijn stem dat hij gekwetst was, maar ze draaide zich niet naar hem om. ‘Ik wil dat je weggaat. Alsjeblieft.’
Hij gaf geen antwoord. Pas toen de deur dichtging, wist ze dat hij was vertrokken.
Er bleef een lange stilte hangen.
‘Je hebt hem niets verteld over Savannah?’ vroeg Moore.
‘Nee. Ik heb het nooit kunnen opbrengen het hem te vertellen.’ Verkrachting is een onderwerp dat te intiem is, te beschamend om erover te kunnen praten. Zelfs met iemand die om je geeft.
Ze vroeg: ‘Wie is de vrouw op de foto?’
‘Ik had gehoopt dat jij me dat kon vertellen.’
Ze schudde haar hoofd. ‘En ik weet ook niet wie dit heeft gestuurd.’
De stoel piepte toen hij opstond. Ze voelde zijn hand op haar schouder, zijn warmte die door de groene zijde heendrong. Ze had zich niet omgekleed, was nog uitgedost voor haar avondje uit. Het idee dat ze het nachtleven in zou gaan, leek haar nu meelijwekkend. Wat had ze nu eigenlijk gedacht? Dat ze weer net zo kon worden als iedereen? Dat ze weer heel kon worden?
‘Catherine,’ zei hij. ‘Je moet met me praten over deze foto.’
Zijn vingers klemden zich om haar schouder en ze besefte opeens dat hij haar bij haar voornaam had genoemd. Hij stond dicht bij haar, zo dichtbij dat ze zijn warme adem in haar haar voelde en toch voelde ze zich niet bedreigd. De aanraking van iedere andere man zou als een schending aangevoeld hebben, maar die van Moore had juist een sussend effect.
Ze knikte. ‘Ik zal het proberen.’
Hij trok een stoel bij en ze gingen samen voor de computer zitten. Ze dwong zichzelf zich op de foto te concentreren. De vrouw had krullend haar, uitgespreid als kurkentrekkers op het kussen. Haar mond was dichtgeplakt met een stuk zilverkleurig tape, maar haar ogen waren open. De pupillen waren vanwege het flitslicht bloedrood gekleurd. De foto liet haar tot aan haar middel zien. Ze lag vastgebonden aan het bed en ze was naakt.
‘Herkent u haar?’ vroeg hij.
‘Nee.’
‘Is er iets op de foto dat u bekend voorkomt? De kamer, het meubilair?’
‘Nee. Maar…’
‘Wat?’
‘Hij heeft dit met mij ook gedaan,’ fluisterde ze. ‘Andrew Capra heeft ook van mij foto’s genomen. Vastgebonden aan mijn bed…’ Ze slikte. Vernedering spoelde over haar heen, alsof het haar eigen lichaam was dat zo intiem was blootgesteld aan Moore’s blik. Ze merkte dat ze haar armen voor haar borst over elkaar sloeg, om haar borsten te beschermen tegen een nieuwe aanranding.
‘Dit bestand is om vijf voor acht ‘s avonds binnengekomen. Zegt de naam van de afzender – SavvyDoc – je iets?’
‘Nee.’ Ze concentreerde zich weer op de vrouw, die terugstaarde met helderrode pupillen. ‘Ze is wakker. Ze weet wat hij gaat doen. Hij wacht daarop. Hij wil dat je wakker bent, dat je de pijn voelt. Je moet wakker zijn, anders valt er voor hem niets te genieten…’ Hoewel ze het over Andrew Capra had, was ze overgegaan op de tegenwoordige tijd, alsof Capra nog leefde.
‘Hoe kan hij achter jouw e-mailadres gekomen zijn?’
‘Ik weet niet eens wie “hij” is.’
‘Catherine, hij heeft dit naar jou gestuurd. Hij weet wat er in Savannah met je is gebeurd. Ken je iemand die dit gedaan kan hebben?’
Ik ken er maar één, dacht ze. En die is dood. Andrew Capra is dood.
Moore’s mobieltje begon te rinkelen. Ze sprong van schrik bijna uit haar stoel. ‘Jezus,’ zei ze met bonkend hart en ze liet zich weer op de stoel zakken.
Hij klapte het mobieltje open. ‘Ja, ik ben bij haar…’ Hij luisterde even en keek toen opeens naar Catherine. De manier waarop hij naar haar staarde, maakte haar bang.
‘Wat is er?’ vroeg Catherine.
‘Het is rechercheur Rizzoli. Ze zegt dat ze is nagegaan waar de e-mail vandaan is gekomen.’
‘En wie heeft hem gestuurd?’
‘Jij.’
Het was alsof hij haar een klap in haar gezicht had gegeven. Ze kon alleen maar haar hoofd schudden, te onthutst om antwoord te geven.
‘De naam “SavvyDoc” is vanavond gecreëerd, via jouw America Online-rekening,’ zei hij.
‘Maar ik heb twee afzonderlijke rekeningen. De ene is voor privé-gebruik –’
‘En de andere?’
‘Voor het personeel van mijn kantoor. Daar kunnen ze gebruik van maken wanneer…’ Ze zweeg. ‘Het kantoor. Hij heeft de computer op mijn kantoor gebruikt.’
Moore bracht het mobieltje naar zijn oor. ‘Heb je dat gehoord, Rizzoli?’ Een pauze en toen: ‘Dan zie we je daar.’
Rechercheur Rizzoli wachtte hen bij Catherines kantoor op. Er stond een klein groepje mensen in de hal – een bewaker van het ziekenhuis, twee politieagenten en een aantal mannen in burger. Rechercheurs, nam Catherine aan.
‘We hebben het kantoor doorzocht,’ zei Rizzoli. ‘Hij is allang weg.’
‘Maar is het zeker dat hij hier is geweest?’ vroeg Moore.
‘Beide computers staan aan. De naam SavvyDoc staat nog op de log-in-regel van America Online.’
‘Hoe is hij binnengekomen?’
‘De deur lijkt niet geforceerd. Er is een schoonmaakbedrijf dat deze ruimte schoonmaakt, dus heeft een aantal mensen een loper. Daarnaast hebben we natuurlijk de mensen die hier werken.’
‘Een administratieve kracht, een receptioniste en twee medisch assistenten,’ zei Catherine.
‘En u en dokter Falco.’
‘Ja.’
‘Dat zijn nog eens zes sleutels die verloren kunnen zijn geraakt, of geleend kunnen zijn,’ was Rizzoli’s bruuske reactie. Catherine mocht haar niet en vroeg zich af of dat wederzijds was.
Rizzoli gebaarde naar het kantoor. ‘We gaan nu samen met u de kamers bekijken, dokter Cordell, om te zien of er iets vermist wordt. Raakt u alstublieft niets aan. De deur niet, de computers niet. We gaan die onderzoeken op vingerafdrukken.’
Catherine keek naar Moore, die een geruststellende arm rond haar schouders sloeg. Ze gingen de kantoorruimte binnen.
Ze wierp slechts een korte blik op de wachtkamer voor de patiënten en liep meteen door naar de receptieruimte, waar het kantoorpersoneel werkte. De administratiecomputer stond aan. Drive A was leeg; de indringer had geen diskette achtergelaten.
Met een pen bewoog Moore de muis om de screensaver te laten verdwijnen; de sign-on-pagina van AOL verscheen op het scherm. ‘SavvyDoc’ stond nog in het hokje voor ‘selected name’.
‘Is er iets in deze kamer dat u vreemd voorkomt?’ vroeg Rizzoli.
Catherine schudde haar hoofd.
‘Goed, laten we dan doorgaan naar uw kantoor.’
Haar hart begon sneller te kloppen toen ze de gang doorliep, langs de twee onderzoekkamers. Ze stapte haar kantoor in. Meteen schoot haar blik naar het plafond. Met stokkende adem deed ze een stap achteruit en botste bijna tegen Moore aan. Hij ving haar op en hield haar overeind.
‘Die hebben we zo aangetroffen,’ zei Rizzoli. Ze wees naar de stethoscoop, die aan de plafondlamp hing. ‘Hij hing er precies zo bij. Ik neem aan dat u dat niet hebt gedaan.’
Catherine schudde haar hoofd. Ze zei, met een stem die dof klonk van de schok: ‘Hij is hier al vaker geweest.’
Rizzoli’s blik verscherpte. ‘Wanneer?’
‘De afgelopen dagen. Ik merkte steeds dat er dingen weg waren. Of ergens anders lagen.’
‘Wat voor dingen?’
‘De stethoscoop. Mijn doktersjas.’
‘Kijk om je heen,’ zei Moore en hij leidde haar zachtjes naar voren. ‘Zijn er nog meer dingen die anders zijn?’
Ze bekeek de boekenplanken, het bureau, de dossierkast. Dit was haar privé-kantoor en ze had iedere centimeter ervan zelf ingericht. Ze wist waar alles moest staan en wat er niet thuishoorde.
‘De computer staat aan,’ zei ze. ‘Ik zet hem altijd uit wanneer ik naar huis ga.’
Rizzoli bewoog de muis en het AOL-scherm verscheen, met Catherines codenaam ‘CCord’ in het sign-on-hokje.
‘Zo is hij aan uw e-mailadres gekomen,’ zei Rizzoli. ‘Hij hoefde alleen maar uw computer aan te zetten.’
Ze staarde naar het toetsenbord. Je hebt op deze toetsen gedrukt. Je hebt in mijn stoel gezeten.
Ze schrok van Moore’s stem.
‘Ontbreekt er iets?’ vroeg hij. ‘Zo ja, dan zal het wel iets kleins zijn, iets heel persoonlijks.’
‘Hoe weet je dat?’
‘Zo werkt hij.’
Zo was het met de andere twee vrouwen gegaan, dacht ze. De andere slachtoffers.
‘Het kan iets zijn dat je met je meedraagt,’ zei Moore. ‘Iets waar alleen jij iets aan hebt. Een sieraad, een kam, een sleutelring.’
‘O god.’ Ze bukte zich en trok met een ruk de bovenste la van haar bureau open.
‘Hé!’ zei Rizzoli. ‘Ik zei dat u niets mocht aanraken.’
Maar Catherine stak haar hand al in de la, zocht tussen de pennen en potloden. ‘Hij is weg.’
‘Wat is weg?’
‘Ik heb altijd reservesleutels in deze la liggen.’
‘Welke sleutels?’
‘Van mijn auto. En mijn kastje hier in het ziekenhuis…’ Ze stokte en haar keel voelde opeens droog aan. ‘Als hij overdag in mijn kastje is geweest, heeft hij mijn tas kunnen pakken.’ Ze keek op naar Moore. ‘En daarin zitten mijn huissleutels.’
De technici waren bezig vingerafdrukken af te nemen toen Moore de kantoorruimte weer binnenkwam.
‘Zo, heb je haar ingestopt?’ vroeg Rizzoli.
‘Ze slaapt vannacht in een assistentenkamer van de eerstehulpafdeling. Ik wil niet dat ze naar huis gaat tot het daar volkomen veilig is.’
‘Ga je persoonlijk al haar sloten vervangen?’
Hij fronste zijn wenkbrauwen, bekeek de uitdrukking op haar gezicht. En die stond hem helemaal niet aan. ‘Zit je ergens mee?’
‘Het is een mooie vrouw.’
Ik weet waar ze naartoe wil, dacht hij, en hij zuchtte vermoeid.
‘Een beetje geschonden. Een beetje kwetsbaar,’ zei Rizzoli.
‘Welke man zou niet meteen klaarstaan om haar te beschermen?’
‘Is dat niet ons werk?’
‘Is het alleen dat? Werk?’
‘Ik wil hier niet over praten,’ zei hij en hij liep de kamer uit.
Rizzoli volgde hem naar de hal als een bulldog die naar zijn hielen beet. ‘Ze vormt de kern van deze zaak, Moore. We weten niet of ze ons wel alles vertelt. Zeg alsjeblieft dat je niet verliefd op haar aan het worden bent.’
‘Natuurlijk niet.’
‘Ik ben niet blind.’
‘En wat zie je?’
‘Ik zie hoe je naar haar kijkt. Ik zie hoe ze naar jou kijkt. Ik zie een politieman die zijn objectiviteit aan het verliezen is.’ Ze zweeg even. ‘Een politieman die gekwetst zal worden.’
Als ze haar stem had verheven, het op een venijnige toon had gezegd, had hij misschien op dezelfde manier gereageerd. Maar ze had die laatste woorden zachtjes uitgesproken en hij kon niet voldoende woede oproepen om terug te vechten.
‘Ik zou dit niet tegen iedereen zeggen,’ zei Rizzoli. ‘Maar ik vind jou toevallig een aardige vent. Als het Crowe was of een andere hufter, zou ik zeggen: stort jezelf gerust in het ongeluk, het zal mij een zorg zijn – maar dat wens ik jou niet toe.’
Ze keken elkaar een ogenblik aan. En Moore voelde een steek van schaamte dat hij niet langs Rizzoli’s onaantrekkelijke uiterlijk heen kon kijken. Ondanks zijn bewondering voor haar scherpe brein en doorzettingsvermogen, zou hij altijd eerst haar alledaagse gezicht en vormeloze broekpakken zien. In sommige opzichten was hij geen haar beter dan Darren Crowe en de hufters die tampons in haar waterfles deden. Hij verdiende het niet door haar bewonderd te worden.
Ze hoorden iemand zijn keel schrapen en toen ze opkeken, zagen ze het hoofd van het technische team in de deuropening staan.
‘Geen vingerafdrukken,’ zei hij. ‘Ik heb beide computers gestoft. De toetsenborden, de muizen, de diskdrives. Ze zijn allemaal schoongepoetst.’
Rizzoli’s mobiele telefoon ging. Terwijl ze hem openklapte, mompelde ze: ‘Wat hadden we dan verwacht? We hebben hier niet met een imbeciel te maken.’
‘De deuren?’ vroeg Moore.
‘Daar zitten een paar halve afdrukken op,’ zei de technicus.
‘Maar er lopen hier zoveel mensen in en uit – patiënten, personeel – dat er geen beginnen aan is om die te achterhalen.’
‘Moore,’ zei Rizzoli en ze klapte haar mobieltje dicht. ‘We gaan.’
‘Waarheen?’
‘Hoofdkwartier. Brody gaat ons het wonder van de beeldelementen laten zien.’
‘Ik heb het fotobestand in het Photoshop-programma ingevoerd,’ zei Sean Brody. ‘Het bestand beslaat drie megabytes, wat wil zeggen dat er veel details in zitten. De schoft heeft geen vaag kiekje gestuurd, maar een foto van hoge kwaliteit, tot en met de wimpers van het slachtoffer.’
Brody was dé techneut van het Bostonse politiekorps, een bleke jongeling van drieëntwintig die onderuitgezakt voor het computerscherm zat, zijn hand min of meer met de muis vergroeid. Moore, Rizzoli, Frost en Crowe stonden achter hem en keken over zijn schouder naar het scherm. Brody had een irritant lachje, als van een jakhals, en gniffelde steeds van genoegen terwijl hij de afbeelding op het scherm liet bewegen.
‘Dit is de originele foto,’ zei Brody. ‘Slachtoffer aan het bed vastgebonden. Wakker, ogen open, rode puntjes in haar ogen vanwege de flits. Een stuk tape op haar mond. Nu kijken we even naar de linkeronderhoek van de foto en daar zien we de rand van het nachtkastje. Je kunt een wekker zien die op twee boeken staat. We zoomen in en hoe laat is het?’
‘Tien voor halfdrie,’ zei Rizzoli.
‘Juist. Nu is de vraag, is het tien voor halfdrie ‘s nachts of overdag? Laten we even naar de bovenkant van de foto gaan, waar je een hoek van het raam kunt zien. Het gordijn is dicht, maar je kunt hier een kiertje zien, waar de randen van de stof elkaar niet helemaal raken. Er komt geen zonlicht doorheen. Als de wekker goed staat, is deze foto dus genomen om tien voor halfdrie ‘s nachts.’
‘Ja, maar wanneer?’ zei Rizzoli. ‘Het kan net zo goed gisteravond als vorig jaar zijn geweest. We weten zelfs niet of het de Chirurg is die deze foto heeft genomen.’
Brody keek geïrriteerd naar haar op. ‘Ik ben nog niet klaar.’
‘Wat heb je dan nog meer?’
‘Laten we even afzakken langs de foto. Kijk naar de rechterpols van de vrouw. Die is gedeeltelijk bedekt met tape, maar zien jullie dat donkere vlekje? Wat denken jullie dat dat is?’ Hij wees en klikte en het detail werd groter.
‘Het is nog steeds niet te herkennen,’ zei Crowe.
‘Goed, dan zoomen we nog een keer.’ Hij klikte weer. Het donkere vlekje kreeg een herkenbare vorm.
‘Jezus,’ zei Rizzoli. ‘Dat ziet eruit als een paardje. Dat is de armband van Elena Ortiz!’
Brody keek grijnzend naar haar op. ‘Wat ben ik goed, hè?’
‘Het is ‘m,’ zei Rizzoli. ‘Het is de Chirurg.’
Moore zei: ‘Ga eens even terug naar het nachtkastje.’
Brody klikte om de volledige foto terug te brengen en bewoog het pijltje naar de linkeronderhoek. ‘Waar wil je naar kijken?’
‘We hebben de wekker die ons vertelt dat het tien voor halfdrie is. En we hebben die twee boeken onder de wekker. Kijk naar de ruggen. Zie je hoe het bovenste boek glanst in het licht?’
‘Ja.’
‘Dat komt doordat er een doorzichtig plastic omslag omheen zit.’
‘Ja…’ zei Brody, die nog niet begreep waar Moore naartoe wilde.
‘Zoom in op de rug van het bovenste boek,’ zei Moore. ‘Ik wil zien of we de titel kunnen ontcijferen.’
Brody stuurde en klikte.
‘Zo te zien zijn het twee woorden,’ zei Rizzoli. ‘Ik zie het woord the.’
Brody klikte weer om het beeld verder in te zoomen.
‘Het tweede woord begint met een “S”,’ zei Moore. ‘En kijk hier eens naar.’ Hij tikte op het scherm. ‘Zie je dit kleine witte hokje, aan de onderkant van de rug van het boek?’
‘Ik snap het!’ zei Rizzoli, nu op opgewonden toon. ‘De titel. Vooruit, we hebben de titel nodig!’
Brody stuurde en klikte weer.
Moore staarde naar het scherm, naar het tweede woord op de rug van het boek. Toen draaide hij zich abrupt om en greep de telefoon.
‘Ik zie blijkbaar iets niet,’ zei Crowe.
‘De titel van het boek is The Sparrow,’ zei Moore, en hij drukte op de ‘O’. ‘En dat kleine hokje op de rug – ik wil wedden dat dat een uitleennummer is.’
‘Het is een boek uit de bibliotheek,’ zei Rizzoli.
Een stem op de lijn zei: ‘Inlichtingen.’ ‘U spreekt met rechercheur Thomas Moore van de politie van Boston. Ik heb een spoedgevallennummer nodig van de openbare bibliotheek van Boston.’
‘Jezuïeten in de ruimte,’ zei Frost, die achterin zat. ‘Daar gaat het boek over.’
Ze reden op grote snelheid door Centre Street, Moore achter het stuur, de alarmlichten aan. Twee politieauto’s begeleidden hen.
‘Mijn vrouw is lid van een leesclub,’ zei Frost. ‘Ze heeft het over The Sparrow gehad.’
‘Het is dus sciencefiction?’ vroeg Rizzoli.
‘Nee, het gaat meer over zwaar religieuze dingen. Wat is de aard van God? Dat soort dingen.’
‘Dan hoef ik het niet te lezen,’ zei Rizzoli. ‘Ik weet alle antwoorden al. Ik ben katholiek.’
Moore keek naar de zijstraat en zei: ‘We zijn er bijna.’
Het adres dat ze moesten hebben, was in Jamaica Plain, een wijk in het westen van Boston, ingeklemd tussen Franklin Park en de buitenwijk Brookline. De naam van de vrouw was Nina Peyton. Een week geleden had ze The Sparrow geleend bij de bibliotheek in Jamaica Plain. Van alle mensen in Boston die exemplaren van dat boek hadden geleend, was Nina Peyton de enige die niet opnam, en het was inmiddels twee uur ‘s nachts.
‘Hier is het,’ zei Moore toen de voorste politieauto Eliot Street indraaide. De politiewagen reed een huizenblok door en stopte toen. Moore kwam er vlak achter tot stilstand.
Het zwaailicht van de politieauto liet surrealistisch licht door de nacht glijden toen Moore, Rizzoli en Frost het hek openduwden en naar het huis liepen. Binnen brandde zwak licht.
Moore keek naar Frost, die knikte en omliep naar de achterkant van het huis.
Rizzoli klopte op de voordeur en riep: ‘Politie!’
Ze wachtten een paar seconden.
Weer klopte Rizzoli. Harder ditmaal. ‘Mevrouw Peyton, dit is de politie! Doe open!’
Ze wachtten drie seconden. Opeens kraakte de stem van Frost door hun walkie-talkies. ‘Hier is een hor voor een raam weggehaald.’
Moore en Rizzoli keken elkaar aan en zonder dat ze een woord zeiden, werd de beslissing genomen.
Met het handvat van zijn zaklantaarn sloeg Moore de ruit naast de voordeur in, stak zijn hand naar binnen en schoof de grendel van de deur.
Rizzoli was als eerste binnen, half gebukt, haar pistool in een wijde boog van links naar rechts zwaaiend. Moore kwam vlak achter haar aan; adrenaline pompte door zijn aderen toen hij razendsnel een reeks beelden registreerde. Houten vloer. Open kast. Keuken recht tegenover de voordeur, zitkamer rechts. Brandende lamp op bijzettafel.
‘De slaapkamer,’ zei Rizzoli.
‘Snel.’
Ze liepen de gang in, Rizzoli voorop. Haar hoofd draaide naar links en rechts toen ze langs een badkamer en een logeerkamer kwamen. Niemand te zien. De deur aan het eind van de gang stond op een kier; ze konden niet in de donkere slaapkamer kijken.
Met beide handen om zijn pistool geklemd en met bonkend hart sloop Moore geruisloos naar de deur. Gaf er met zijn voet een duwtje tegen.
De geur van bloed, warm en stinkend, golfde over hem heen. Hij zag de lichtschakelaar en deed het licht aan. Nog voordat het beeld zijn netvlies bereikte, wist hij al wat hij zou zien. Toch was hij niet geheel voorbereid op het afgrijzen.
De buik van de vrouw was opengesneden. Kronkelende darmen puilden uit de snee en hingen als groteske slingers over de rand van het bed. Bloed drupte uit de open nekwond in de zich uitspreidende plas op de vloer.
Het leek een eeuwigheid te duren tot Moore had verwerkt wat hij zag. Toen pas, toen hij de details in zich had opgenomen, drong de betekenis ervan tot hem door. Het bloed, nog vers, nog druppend. De afwezigheid van de spatten van een slagaderlijke bloeding op de muur. De zich nog steeds uitspreidende plas donker, bijna zwart bloed.
Hij liep met grote stappen naar de vrouw, dwars door het bloed heen.
‘Hé,’ riep Rizzoli. ‘Je verpest het bewijsmateriaal!’
Hij drukte zijn vingers tegen de nog gave zijde van de hals van het slachtoffer.
Het lijk deed haar ogen open.
Goeie god. Ze leeft nog.