20
Peter Falco zat tot aan zijn ellebogen onder het bloed. Hij keek op van de tafel toen Catherine de traumakamer inkwam. Alle spanningen die tussen hen waren gegroeid, het onbehagen dat ze in Peters aanwezigheid was gaan voelen, werden onmiddellijk opzijgeschoven. Ze vervulden hier de rol van twee experts die op het hoogtepunt van de strijd samenwerkten.
‘Er komt er straks nog een!’ zei Peter. ‘Vier in totaal. Ze zijn nog bezig hem uit de auto te snijden.’
Bloed spoot uit de incisie. Hij greep een klem van het blad en stak hem in de open buik.
‘Ik assisteer wel,’ zei Catherine en ze verbrak het zegel van een steriel schort.
‘Nee, ik red me hier wel. Kimball heeft je nodig in Kamer Twee.’
Als om dat te benadrukken, sneed de sirene van een ambulance door het geroezemoes in de kamer.
‘Die is voor jou,’ zei Falco. ‘Veel plezier.’
Catherine holde naar de ambulance-ingang. Dokter Kimball en twee verpleegsters stonden daar al te wachten terwijl de ambulance piepend achteruitreed. Al voordat Kimball het portier openrukte, hoorden ze de patiënt schreeuwen.
Het was een jongeman, zijn armen en schouders bedekt met tatoeages. Hij vloekte en ging tekeer toen het ambulancepersoneel de brancard naar buiten trok. Catherine wierp een blik op het met bloed doordrenkte laken dat zijn onderlichaam bedekte en wist meteen waarom hij zo schreeuwde.
‘We hebben hem al een stoot morfine gegeven,’ zei de verpleger terwijl ze hem naar Trauma Twee reden. ‘Maar het had helemaal geen invloed op hem!’
‘Hoeveel?’ vroeg Catherine.
‘Veertig, vijfenveertig milligram per infuus. We zijn ermee opgehouden toen zijn bloeddruk begon te zakken.’
‘Overhevelen op drie!’ zei een verpleegster. ‘Een, twee drie!’
‘Godverklote! Dat doet zeer!’
‘Ik weet het, lieverd, ik weet het.’
‘Je weet helemaal niks!’
‘Het komt zo dadelijk allemaal goed. Hoe heet je?’
‘Rick… O Jezus, mijn been –’
‘Achternaam?’
‘Roland!’
‘Ben je ergens allergisch voor, Rick?’
‘Wat is dat nou voor kutvraag?’
‘Hebben we vitale gegevens?’ vroeg Catherine, terwijl ze handschoenen aantrok.
‘Bloeddruk één nul twee op zestig. Pols honderddertig.’
‘Tien milligram morfine, per infuus,’ zei Kimball.
‘Jezus klote! Geef me honderd!’
Terwijl de rest van de ploeg zich bezighield met het nemen van bloedmonsters en het ophangen van infuuszakjes, trok Catherine voorzichtig het met bloed doordrenkte laken weg. Haar adem stokte toen ze de noodtourniquet zag op wat nauwelijks herkenbaar was als een been. ‘Geef hem dertig,’ zei ze. Het onderbeen zat alleen nog maar met wat repen huid aan de rest van het lichaam vast. Het bijna geamputeerde lichaamsdeel was een papperige rode massa, de voet was bijna achterwaarts gedraaid.
Ze raakte de tenen aan; die waren ijskoud. Een hartslag zou ze er niet in vinden.
‘Ze zeiden dat de slagader spoot,’ zei de ziekenbroeder. ‘De eerste agent ter plaatse heeft de tourniquet aangelegd.’
‘Die agent heeft zijn leven gered.’
‘Morfine is toegediend!’
Catherine richtte een felle lamp op de wond. ‘Zo te zien is zowel de kniezenuw als de slagader doorgesneden. Hij is de bloedtoevoer naar zijn been kwijtgeraakt.’ Ze keek Kimball aan en ze begrepen beiden wat er gebeuren moest.
‘Breng hem naar de operatiezaal,’ zei Catherine. ‘Hij is stabiel genoeg om vervoerd te kunnen worden. Dan is deze traumakamer weer beschikbaar.’
‘Net op tijd,’ zei Kimball toen ze weer een ambulancesirene hoorden naderen. Hij draaide zich om en wilde de kamer uitlopen.
‘Hé. Hé!’ De patiënt greep Kimballs arm. ‘Ben jij niet de dokter? Het doet allejezus zeer, man! Zeg eens tegen die kutwijven dat ze daar iets aan moeten doen!’
Kimball keek Catherine met een wrange blik aan en zei: ‘Je kunt je beter een beetje gedragen, vriend. Deze kutwijven hebben het hier voor het zeggen.’
Amputatie was niet iets waar Catherine snel voor koos. Als een lichaamsdeel gered kon worden, deed ze alles wat in haar macht lag om het weer aan het lichaam te bevestigen. Maar toen ze een halfuur later in de operatiezaal stond, een scalpel in haar hand, en neerkeek op wat er van het rechterbeen van haar patiënt over was, was het duidelijk welke keuze ze moest maken. De kuit was verbrijzeld, het scheenbeen en het kuitbeen waren beide versplinterd. Te oordelen naar het ongeschonden linkerbeen was het rechter een goedgevormd, gespierd been geweest, diepgebruind door de zon. Op de blote voet – eigenaardig intact ondanks de griezelige hoek waaronder hij gedraaid was – zag je de lichtere strepen van sandaalbandjes en er zat zand onder de nagels. Ze mocht deze patiënt niet, had weinig geduld voor zijn gevloek en de beledigingen die hij haar en de andere vrouwen op de afdeling in zijn pijn naar het hoofd had geslingerd, maar toen haar scalpel in zijn vlees sneed om een huidflap te creëren waarmee de wond bedekt zou worden, en ze de scherpe randen van het gebroken scheenbeen en kuitbeen afzaagde, had ze een triest gevoel.
De operatiezuster pakte het geamputeerde been van de tafel en wikkelde het in een laken. Een voet die de warmte van het zand op het strand had gekend, zou over niet al te lange tijd veranderen in as, wanneer hij samen met alle andere verwijderde organen en geamputeerde ledematen die op de forensische afdeling van het ziekenhuis terechtkwamen, gecremeerd zou worden.
Met een gedeprimeerd, uitgeput gevoel rondde ze de operatie af. Toen ze haar handschoenen en schort van zich afstroopte en de operatiezaal uitliep, was ze niet in de stemming voor Jane Rizzoli, die op haar zat te wachten.
Ze liep naar de gootsteen om de geur van talk en latex van haar handen te schrobben. ‘Het is middernacht, rechercheur. Slaapt u nooit?’
‘Waarschijnlijk even weinig als u. Ik heb een paar vragen voor u.’
‘Ik dacht dat u niet meer aan deze zaak werkte.’
‘Ik zal altijd aan deze zaak blijven werken. Wat ze ook zeggen.’
Catherine droogde haar handen en draaide zich om naar Rizzoli. ‘U mag mij niet, hè?’
‘Of ik u mag of niet, is niet belangrijk.’
‘Heb ik iets verkeerds tegen u gezegd? Of iets verkeerd gedaan?’
‘Bent u klaar met uw werk hier?’
‘Het is zeker vanwege Moore. Daarom hebt u een hekel aan me.’
Rizzoli’s kin kwam naar voren. ‘Rechercheur Moore’s privé-leven is zijn eigen zaak.’
‘Maar u bent erop tegen.’
‘Hij heeft me niet om mijn mening gevraagd.’
‘Uw mening is meer dan duidelijk.’
Rizzoli bekeek haar met onverholen afkeer. ‘Ik heb Moore altijd bewonderd. Ik dacht dat hij uniek was. Een politieman die nooit over de schreef ging. Nu blijkt hij geen haar beter te zijn dan de rest. Wat ik moeilijk te pruimen vind, is dat hij vanwege een vrouw de mist in is gegaan.’
Catherine trok haar chirurgenmutsje af en gooide het in de prullenbak. ‘Hij weet dat het een vergissing was,’ zei ze. Ze duwde de brede deur van de operatiezaal open en liep de gang in.
Rizzoli volgde haar. ‘Sinds wanneer?’
‘Sinds hij zonder een woord te zeggen de stad heeft verlaten. Ik neem aan dat ik voor hem niets meer was dan een tijdelijke beoordelingsfout.’
‘Is hij dat voor u? Een fout in uw beoordeling?’
Catherine bleef staan en knipperde haar tranen weg. Ik weet het niet. Ik weet niet wat ik moet denken.
‘U schijnt voortdurend in het middelpunt van de belangstelling te staan, dokter Cordell. Hoog op het podium, waar iedereen u kan zien. Moore. De Chirurg.’
Catherine keek Rizzoli woedend aan. ‘Denkt u soms dat ik dat wil? Ik heb er niet om gevraagd als slachtoffer uitgekozen te worden!’
‘Maar toch bent u dat, steeds weer. Er bestaat een eigenaardige band tussen u en de Chirurg. In het begin had ik dat niet door. Ik dacht dat hij die andere vrouwen had vermoord om zijn ziekelijke fantasieën waar te maken. Nu denk ik dat het allemaal om u gaat.
Hij is als een kat die vogels doodt en naar huis brengt om aan het vrouwtje te laten zien, als bewijs wat een goede jager hij is. Die andere vrouwen waren bedoeld om indruk op u te maken. Hoe banger u wordt, hoe geslaagder hij zich voelt. Daarom heeft hij Nina Peyton pas vermoord toen ze in dit ziekenhuis lag en u haar arts was. Hij wilde dat u er vanaf de eerste rij getuige van zou zijn. Hij wordt door u geobsedeerd. En ik wil weten waarom.’
‘Hij is de enige die daarop antwoord kan geven.’
‘U hebt geen enkel idee?’
‘Hoe zou ik dat moeten weten? Ik weet niet eens wie hij is!’
‘Hij was in uw huis, samen met Andrew Capra. Als wat u onder hypnose hebt gezegd, waar is.’
‘Andrew is de enige die ik die avond heb gezien. Andrew is de enige…’ Ze stopte. ‘Misschien wordt hij niet door mij geobsedeerd, rechercheur. Hebt u daar wel eens aan gedacht? Misschien wordt hij geobsedeerd door Andrew.’
Rizzoli fronste haar wenkbrauwen, verbluft door die laatste opmerking. Catherine besefte opeens dat ze op de waarheid was gestuit. Niet zij was het centrum van de wereld van de Chirurg, maar Andrew Capra. De man met wie hij wedijverde, die hij misschien zelfs aanbad. De partner die Catherine hem had ontnomen.
Ze keek op toen haar naam werd omgeroepen.
‘Dokter Cordell met spoed naar de eerste hulp. Dokter Cordell met spoed naar de eerste hulp.’
God, wanneer zullen ze me eens met rust laten?
Ze drukte op de knop van de lift.
‘Dokter Cordell?’
‘Ik heb geen tijd voor uw vragen. Ik moet patiënten behandelen.’
‘Wanneer hebt u wel tijd?’
De deur gleed open en Catherine stapte in de lift, de vermoeide soldaat die weer naar het front werd gestuurd. ‘Mijn nacht is nog maar net begonnen.’
Via hun bloed zal ik hen kennen.
Ik bekijk de rekjes vol bloedbuisjes zoals een ander likkebaardend naar chocolaatjes in een doos kijkt en zich afvraagt welke de lekkerste is. Ons bloed is even uniek als wijzelf en mijn blote oog ontwaart nuances in het rood, van kardinaalrood tot donker kersen. Ik weet precies wat dit brede palet aan kleuren ons biedt; ik weet dat het rood afkomstig is van hemoglobine met variërende zuurstofgehaltes. Het is chemie, niets meer, maar o, dergelijke chemie heeft de macht te shockeren, afgrijzen op te wekken. We schrikken allemaal wanneer we bloed zien.
Hoewel ik het iedere dag zie, ben ik er nog steeds door gefascineerd.
Ik bekijk de rekjes met een hongerige blik. De buisjes komen uit heel Boston en omstreken; ze worden doorgesluisd vanuit spreekkamers en klinieken en het ziekenhuis hiernaast. Wij zijn het grootste diagnoselaboratorium in de stad. Waar je je arm in Boston ook blootstelt aan de naald van een aderlater, tien tegen één dat je bloed uiteindelijk hier terechtkomt. Bij mij.
Ik zet over het eerste rek een aantekening in het logboek. Op ieder buisje zit een etiket met de naam van de patiënt en de arts, en de datum. Naast het rek ligt het stapeltje bijbehorende formulieren. Ik pak de formulieren, blader ze door, bekijk de namen.
Halverwege de stapel stop ik. Ik zie een formulier voor Karen Sobel, 25 jaar, wonend op 7536 Clark Road in Brookline. Ze is blank en ongetrouwd. Dat weet ik omdat het op het formulier staat, samen met haar sofinummer, de naam van haar werkgever en die van haar verzekeringsmaatschappij.
De arts heeft twee bloedonderzoeken aangevraagd: een HIV-test en een VDRL, voor syfilis.
Op de regel voor de diagnose heeft de arts geschreven: ‘Verkrachting.’
Ik zoek het buisje met Karen Sobels bloed in het rek. Het heeft een sombere donkerrode kleur, het bloed van een gewond beest. Ik hou het in mijn hand en terwijl het warm wordt door mijn aanraking, zie ik haar, voel ik haar, deze vrouw die Karen heet. Gebroken en wankelend. Wachtend om opgeëist te worden.
Dan hoor ik een stem waar ik van schrik en ik kijk op.
Catherine Cordell is mijn lab binnengekomen.
Ze staat zo dicht bij me dat ik haar zou kunnen aanraken als ik mijn hand zou uitsteken. Ik ben stomverbaasd haar hier te zien, zeker op dit eenzame uur tussen de duisternis en de dageraad. Artsen komen zelden naar onze ondergrondse wereld en haar hier te zien is een onverwacht opwindend genoegen, even adembenemend als het zien van Persephone die naar Hades afdaalde.
Ik vraag me af waarom ze hierheen is gekomen. Dan zie ik dat ze een aantal buisjes strokleurige vloeistof overhandigt aan de laborant aan de tafel naast me en hoor ik de woorden ‘longvocht’ en begrijp ik waarom ze zich heeft verwaardigd ons een bezoek te brengen. Zoals veel artsen wil ze bepaalde belangrijke lichaamssappen niet toevertrouwen aan de ziekenhuisbodes en heeft ze de buisjes zelf meegenomen, de tunnel door die het Pilgrim Hospital verbindt met het Interpath Lab.
Ik zie haar weglopen. Ze komt vlak langs mijn tafel. Haar schouders hangen af, ze zwaait heen en weer, loopt waggelend, alsof ze door diepe modder waadt. Vermoeidheid en de tl-buizen doen haar huid eruitzien als een melkachtig waas over de tere botten van haar gezicht. Ze verdwijnt door de deur zonder te weten dat ik naar haar heb zitten kijken.
Ik kijk neer op het buisje van Karen Sobel, dat ik nog steeds in mijn knuist heb, en opeens lijkt het bloed dof en levenloos. Een prooi die de jacht niet waard is. Niet wanneer ik hem vergelijk met wat zojuist langs is gekomen.
Ik kan de geur van Catherine nog ruiken.
Ik draai me naar de computer en tik onder ‘naam arts’: ‘C. Cordell.’ Op het scherm verschijnen alle labonderzoeken die ze de afgelopen vierentwintig uur heeft besteld. Ik zie dat ze sinds tien uur gisteravond in het ziekenhuis is. Het is nu halfzes ‘s ochtends, een vrijdag. Er ligt nog een lange dag voor haar in het verschiet.
Mijn werkdag loopt ten einde.
Wanneer ik het gebouw verlaat is het zeven uur en de ochtendzon schijnt recht in mijn ogen. Het is nu al warm. Ik loop naar de parkeergarage van het medisch centrum, neem de lift naar de vijfde etage en loop langs de rij auto’s naar nummer 541, waar haar auto geparkeerd staat. Het is een citroengele Mercedes, het allernieuwste model. Ze houdt hem brandschoon.
Ik haal de sleutelring uit mijn zak, de sleutelring die ik nu al twee weken bij me heb, en steek een van de sleutels in het slotje van de kofferbak.
Het deksel klikt open.
Ik kijk in de kofferbak en zie de hendel waarmee het deksel losgezet kan worden, een uitstekend beveiligingsmiddel om te voorkomen dat kinderen per ongeluk in de kofferbak opgesloten raken.
Een andere auto komt grommend naar boven. Ik doe snel de kofferbak van de Mercedes dicht en loop weg.
De Trojaanse Oorlog duurde tien wrede jaren. Dankzij het maagdelijke bloed van Iphigenia dat op het altaar in Aulis werd vergoten, konden de duizend Griekse schepen met bollende zeilen naar Troje varen, waar de Grieken geen snelle victorie wachtte, want op Olympus waren de goden verdeeld. Aan de kant van Troje stonden Afrodite en Ares, Apollo en Artemis. Aan de Griekse kant stonden Hera, Athena en Poseidon. Victorie fladderde van de ene kant naar de andere en weer terug, wispelturig als de bries zelf. Helden sloegen vijanden neer en werden zelf neergeslagen, en de dichter Vergilius zegt dat grote stromen bloed over de aarde liepen.
Uiteindelijk is Troje niet door kracht maar door een list op de knieën gedwongen. Toen de laatste van Trojes dagen aanbrak, zagen de soldaten een groot houten paard dat was achtergelaten bij haar zeepoorten.
Wanneer ik denk aan het Paard van Troje, verbaas ik me over de domheid van Trojes soldaten. Waarom hadden ze niet door dat de vijand erin zat, toen ze het beest de stad in trokken? Waarom hebben ze het binnen de stadsmuren gehaald? Waarom hebben ze die nacht feestgevierd, hun hersens beneveld in een dronken viering van de victorie? Ik mag graag denken dat ik zelf wel beter zou hebben geweten.
Misschien waren ze vanwege hun ondoordringbare muren in slaap gesust. Hoe zou de vijand kunnen aanvallen wanneer de poorten dicht zaten en de grendels ervoor waren geschoven? De vijand is buitengesloten, achter die muren.
Niemand staat stil bij de mogelijkheid dat de vijand binnen de poorten is. Dat hij hier is, vlak naast je.
Ik denk aan het houten paard terwijl ik melk en suiker door mijn koffie roer.
Ik pak de telefoon.
‘Afdeling Chirurgie, met Helen’ antwoordt de receptioniste.
‘Zou ik voor vanmiddag een afspraak kunnen maken met dokter Cordell?’ vraag ik.
‘Is het een spoedgeval?’
‘Dat geloof ik niet. Ik heb een zachte verdikking op mijn rug. Het doet geen pijn, maar ik had graag dat ze ernaar keek.’
‘Ik kan een afspraak voor u maken voor over ongeveer twee weken.’
‘Kan ik echt vanmiddag niet komen? Na haar laatste patiënt?’
‘Het spijt me, meneer – wat is uw naam?’
‘Troje.’
‘Meneer Troje. Dokter Cordell is vandaag tot vijf uur helemaal volgeboekt en daarna gaat ze naar huis. Ik kan u alleen noteren voor over veertien dagen.’
‘Laat dan maar zitten. Dan zoek ik wel een andere arts.’
Ik hang op. Ik weet dat ze na vijven haar kantoor zal verlaten. Ze is moe; ze zal wel rechtstreeks naar huis gaan.
Tien bloederige jaren hebben de Grieken Troje belegerd. Tien jaar hebben ze volgehouden, zich tegen de vijandelijke muren gesmeten, terwijl hun voorspoed rees en daalde al naar gelang de goden beschikten.
Ik heb slechts twee jaar gewacht tot ik mijn prijs kon opeisen.
Dat is lang genoeg geweest.