12
Zuid-Kalimantan, Indonesië, 22 september 2000
Badend in het zweet schrok Blackburn wakker. Hij wist niet waar hij was en zag zwermen zwarte vlekjes voor zijn ogen heen en weer zweven. Zijn oogleden waren gehavend en opgezwollen en op minstens tien verschillende plekken van zijn lichaam voelde hij een kloppende pijn. Waar was hij? Waarom kon hij zijn armen niet bewegen? Hij kwam tot het besef dat hij in een stoel zat, of beter gezegd, dat hij vooroverhing op een harde stoel met rechte rug, en ging met een ruk rechtop zitten. Te snel. Er sloeg een golf van duizeligheid over hem heen en hij voelde zijn maag samentrekken. Terwijl hij het braaksel al in zijn keel voelde oprijzen, deed hij verwoed zijn best om zijn misselijkheid in bedwang te houden. Een paar seconden was het kantje boord, maar toen begon hij zich weer iets beter te voelen. Hij kneep zijn pijnlijke ogen dicht en begon moeizaam in en uit te ademen. Oké. Het is goed. Laten we het nog eens proberen. Maar nu langzamer. Om zijn pijnlijke nekspieren wat te ontspannen, maakte hij een rollende beweging met zijn hoofd. Hij bracht vervolgens zijn kin een centimeter of tien omhoog - kalm, kalm - en deed opnieuw zijn ogen open. Dat was beter. Knipperend met zijn ogen liet hij zijn blik aandachtig over zijn lichaam gaan. Zijn overhemd was gescheurd en zat onder het bloed. Was hij neergeschoten? Nee, hij dacht van niet. In het hotel was hij van de trap gevallen. Hij had een flinke smak gemaakt. En daarna had die ijzeren klauw of wat het dan ook geweest mocht zijn zich in zijn arm geboord. Hij had geprobeerd het ding eruit te trekken en toen had iemand hem een mep gegeven, of hij was door iets geraakt. En daarna... Wat was er toen gebeurd? Moeizaam ademde hij weer in. Schiet toch op, man! Wat is er gebeurd? Op een paar korte, onduidelijke beelden na, leverde zijn ingespannen gepieker hem echter weinig op en hij begon zich af te vragen of hij aan die klap op zijn kop of die val van de trap misschien een hersenschudding had overgehouden. Hij had lange perioden van bewusteloosheid doorgemaakt, onderbroken door momenten waarop hij gedeeltelijk bij kennis was en er verwarde flarden van de werkelijkheid tot hem doordrongen. Op een gegeven moment had hij in een bestelwagen gelegen... de bestelwagen achter het hotel. Toen had hij voor het eerst gemerkt dat hij handboeien om had. Naast hem had een lijk gelegen, waarschijnlijk dat van de oorspronkelijke bestuurder. De man had geen bovenkleding meer aangehad en er was een mengsel van bloed en de een of andere kleverige vloeistof uit zijn oor gedropen. Max herinnerde zich hoe hij daar naast dat lijk had gelegen, op een stel lakens die druipnat waren van de viezigheid... en dat was alles. Hij wist niet hoe lang hij daar had gelegen of waar hij daarna naartoe was gebracht. Hij had alleen vaag gemerkt dat er heel wat tijd voorbij was gegaan. Toen was hij opgetild en een eindje gedragen, en daarna hadden ze hem neergesmeten, plat op zijn rug. Er was nog meer tijd verstreken. Hij had in een benauwde ruimte gelegen en gemerkt dat de vloer een eentonige, rollende, wiegende beweging maakte, en dat was zo een hele tijd doorgegaan. Daarna had hij een sterke, frisse wind op zijn gezicht gevoeld, een zilte bries, en plotseling was het tot hem doorgedrongen dat hij zich aan boord van een boot bevond, dat ze hem ergens heen brachten aan boord van een boot... Hij was weer buiten bewustzijn geraakt en nog één keer ergens anders wakker geworden. In een andere bestelwagen? Een andere boot? Het had geen zin. Dat deel van zijn herinneringen was vrijwel volledig blanco. Hij kon zich er niets meer van herinneren, behalve dan dat hij opnieuw ergens heen was gebracht, vermoedelijk naar de plek waar hij zich nu bevond, de een of andere schuur. Het was een brede, schemerige ruimte met een rieten dak en het was er bloed- en bloedheet. Een smalle trap leidde naar een vliering. Zijn beide polsen waren met een stel politiehandboeien aan een stoelleuning vastgeketend. Zijn bewakers waren echter allesbehalve agenten. Hij herkende er een paar uit het hotel, ook die grote vent die in de bestelwagen had gezeten en die achter hem aan was gekomen door de dienstingang. Blackburn voelde zich wat helderder van geest worden. Elke keer dat hij weer bij kennis kwam, kwamen er meer herinneringen in hem op, losse flarden geheugen die zich samenvlochten tot één enkele draad waaraan hij naar een volledig besef van zijn benarde situatie werd getrokken. Hier in de schuur waren hem vragen gesteld, vooral door degene die de leiding leek te hebben, Luan heette die. Ze hadden hem vragen gesteld en hem harde klappen gegeven toen hij weigerde die te beantwoorden. Dat was echter niet het ergste geweest, bij lange na niet. Hij had wel eerder zware beproevingen doorstaan en hij had het idee dat hij het onder hun verhoor nog een hele tijd had kunnen uithouden. O, shit. Dat hadden die klootzakken natuurlijk ook wel door. De haartjes in zijn nek gingen recht overeind staan toen hij zich de naald herinnerde. Hoe had hij die ook maar één enkele seconde kunnen vergeten? Misschien, zo dacht hij nu, was dat de reden waarom zijn geest zich een tijdje had uitgeschakeld: om hem iets te besparen wat anders onvermijdelijk zou zijn, de herinnering aan die naald. De eerste keer was het ergst geweest. Ze hadden hem tegen de vloer gedrukt, een mouw van zijn overhemd gerukt en de naald in de holte van zijn elleboog gestoken. Omdat hij zo had tegengestribbeld had de naald een paar keer de ader gemist, maar toen de man die over hem heen gebogen stond de naald plat op Max’ huid had gelegd en die in de lengterichting in de ader had geduwd, was het toch gelukt. Eerst had de man nog een beetje bloed in de buis gezogen om te checken of hij de ader werkelijk te pakken had, maar toen had hij de zuiger ingedrukt. Blackburn had een kort geluidje gemaakt, een soort kreun, en terwijl zijn ogen onder zijn gesloten oogleden omhoogdraaiden, was hij knikkebollend achterover in zijn stoel gezakt. Vreemde tintelingen waren vanuit zijn arm omhooggeschoten, zo te voelen rechtstreeks naar zijn brein, en hadden zich daarna verbreed tot golven van een verdovende warmte die zich verspreidde door zijn vlees, botten en ingewanden, tot hij al zijn spieren voelde verslappen. En het afschuwelijke ervan, het werkelijk afgrijselijke van die gewaarwording, was dat een deel van hem die vergetelheid met open armen had verwelkomd. Hij had zijn lichaam en geest erop getraind de zwaarste beproevingen te doorstaan, maar om in één genadige golf van bevrijding van de pijn verlost te worden, alsof de hemel eens diep inademde... Baifen, zo had Luan het genoemd. Dat was Chinees Bargoens voor heroïne. De white lady was een verleidelijke sloerie, en daar rekenden ze op. Nu kwamen het plotseling allemaal weer terug. Snel keek Max even naar zijn arm en hij zag aan de blauwe plekken waar ze de spuit erin hadden geduwd... Hoeveel keer? Vijf, misschien wel zes keer. Op de plek waar de naald uit de ader was geschoten en een deel van de drug tussen zijn spieren en zijn huid was terechtgekomen, zaten er blaren op zijn elleboog. De eerste paar keer dat ze hem een spuitje hadden gegeven, had hij een gemene uitslag gekregen, van zijn ellebogen tot aan zijn nek en schouders, maar zijn lichaam begon zich aan te passen en de rode, jeukende plekken op zijn huid waren langzaam kleiner aan het worden. Blackburn was nog steeds zijn situatie aan het opnemen toen hij rechts van zich iets hoorde. Hij keek op en zag dat een van de bewakers - hij had er in het schemerduister vier geteld - naar een deur in de tegenovergelegen wand liep, zijn hoofd om de deurpost stak en iets zei tegen iemand aan de andere kant van de wand. Toen hij een ogenblik later met grote stappen terugkwam, liep Luan vlak achter hem. Daar gaan we weer, dacht Max en hij zette zich schrap. Zwijgend keek hij toe hoe Luan naar een tafeltje liep dat een meter of twee van hem vandaan stond. Daar lagen de heroïne en de spuit, plus een karaf met water en de kleine bunsenbrander waarop de drug werd gekookt. Hij zag hoe er een oranje vlam oprees boven de brander en hoe Luan een klontje heroïne op een lepel legde, er wat water bij deed en de lepel daarna boven de vlam hield. Nadat de vloeistof ongeveer een minuut had gekookt, duwde hij er een bolletje watten in en hij liet de vloeistof in de watten trekken. Daarna stak hij de naald in de watten en trok de zuiger omhoog, zodat het door de watten gefilterde narcotische mengsel in de spuit werd gezogen. ‘Mijn vriend, ondanks onze overredingskracht heb je je geheimen bewaard, maar vroeg of laat zul je me toch moeten vertellen wat ik wil weten,’ zei Luan terwijl hij met de naald op hem afkwam. Hoewel zijn tong duidelijk wat moeite had met de vreemde klanken, was zijn Engels heel behoorlijk. Max reageerde niet. ‘Je zult je eer niet bezoedelen door je stilte te verbreken,’ zei Luan. Hij kwam dichterbij. ‘Je werkgever zal heel tevreden over je zijn. Je kunt van niemand verwachten dat hij meer doormaakt dan jij al voor hem hebt doorstaan.’ Max zei niets. Luan schudde zijn hoofd. Het was een soort perverse, zich telkens weer herhalende exercitie geworden: de niet-beantwoorde vragen, de klappen en nadat dat niet bleek te werken, de heroïne. Ze waren eenvoudigweg de verschillende mogelijkheden aan het uitproberen, dacht Max. Ze gingen ervan uit dat hij vroeg of laat wel zou bezwijken. Was het niet door de pijn dan wel door het verlangen naar vergetelheid. Doortrapte klootzakken. Als heroïne werd ingespoten, stroomde het spul rechtstreeks naar de genotscentra van het brein. Het zou een tijdje duren voordat hij eraan verslaafd raakte, maar het verlangen naar de drug kon heel heftig worden... Dat was het ergste ervan. Dat was waar zijn geest tot nu toe voor was teruggeschrokken en om die erkenning te voorkomen was hij telkens weer buiten bewustzijn geraakt. Het was vaag, maar wel merkbaar. De begeerte had zijn wortels al in zijn lijf laten zinken. Luan deed nog een stap naar voren. ‘Ik weet al wie je bent en voor wie je werkt,’ zei hij. ‘Dus blijft er nog maar één vraag over, Max Blackburn. Waar was je op uit?’ Stilte. ‘Eén enkel antwoord nog maar,’ zei Luan. ‘Vertel op.’ Het drong tot Max door dat hij van Luan graag antwoord op dezelfde vraag zou willen hebben... en dat zijn onwetendheid op dat punt overtuigend bewees dat ze Kirsten tot nu toe niet te pakken hadden gekregen. Als je maar lang genoeg met het geteisem van deze wereld te maken had, kwam je er vanzelf wel achter dat die lui nergens voor terugschrokken; zijn huidige omstandigheden vormden daar helaas een overtuigend voorbeeld van. Als ze haar in handen hadden gekregen, zouden ze alle middelen hebben gebruikt om haar de informatie af te dwingen waar ze op uit waren. Nee, ze hadden haar nog niet te pakken. Of in elk geval vormde het een kleine steun voor hem om dat te denken. Zwijgend bleef hij Luan aanstaren. Er verscheen een verdrietige uitdrukking op het gezicht van de Thai. ‘Eigenlijk hoort het me niet veel te kunnen schelen, maar ik wil je een eerlijke waarschuwing geven. Hoewel je op dit ogenblik misschien nog vergeten bent hoe je je tong moet gebruiken, is het zeker dat je dat weer zult weten voordat ik hier wegga. Begrijp je dat?’ Moeizaam probeerde Max te slikken. Nee, misschien begreep hij het niet, in elk geval niet helemaal, maar hij had het akelige gevoel dat dat begrip nu niet lang meer op zich zou laten wachten. Hij had de grote bewaker zijdelings in de gaten gehouden en gezien hoe die naar de tafel kwam schuifelen, het mes had gepakt dat hij aan zijn riem had hangen en met het wapen in handen naast de bunsenbrander was blijven staan. Het was een kris, een mes met een lemmet van twintig centimeter in de vorm van een sinuscurve... Kennelijk is het weer eens tijd voor iets anders, dacht hij. Luan stond nu recht vóór hem en nam hem aandachtig op. Zijn valse medelijden maakte de dreiging in zijn ogen er alleen maar sterker op. Na een tijdje tuitte hij zijn lippen en slaakte hij een diepe zucht. ‘Nee,’ zei hij berustend. ‘Ik denk dat je niet naar mijn goede raad zult luisteren.’ Hij draaide zich half om naar de grote bewaker. En knikte. Max keek om naar de tafel en voelde zijn maag samentrekken. De bewaker hield zijn mes in de vlam. Het lemmet werd snel heet en begon te gloeien. ‘Xiang,’ zei de Thai. De grote man draaide zich om en liep naar Max toe. Het mes was nu roodgloeiend en straalde zoveel hitte uit dat het bijna leek te pulseren. Max zag de twee andere bewakers plotseling uit de schaduw tevoorschijn komen. Ze kwamen naast hem staan. Ze grepen allebei een van zijn schouders vast en drukten hem hard achterover tegen de stoelleuning. Hij stribbelde verwoed tegen, maar hun handen waren al even onverzettelijk als de stalen handboeien om zijn polsen. Hij spande al zijn spieren. In zijn borstkas ging zijn hart als een razende tekeer. Zonder zich te haasten boog Xiang zich als een levende en ademhalende berg over hem heen. Toen liet hij de kris op Max’ arm zakken en hij maakte twee centimeter boven de pols een scherpe incisie, waarbij de hitte van het mes de huid langs de wond onmiddellijk wegschroeide. Max kromp ineen van de pijn toen Xiang het mes verder onder de huid duwde en die centimeter na centimeter langzaam wegduwde... telkens hoger... en hoger... en hoger... Max kneep zo hard als hij maar kon in de armleuningen van de stoel en klemde zijn kaken op elkaar om het niet uit te gillen, zodat hij in plaats daarvan een droog reutelend geluid uitstootte dat nog het meest deed denken aan dat van een gewond dier. De aderen op zijn slapen zwollen op en hij snoof de ziekmakende, weeïge lucht op van zijn eigen verschroeide vlees, dat opkrulde van het gestaag omhoogschuivende mes. Hij trok al zijn spieren samen en hoorde de stoelpoten tegen de vloer stoten, zodat het luide gebonk van hout op hout een ritmische begeleiding vormde van zijn stuiptrekkingen. Het enige wat hij nog voelde, was de krankzinnige, fel gloeiende pijn. Het enige waaraan hij nog kon denken, was de gil die zich probeerde te bevrijden uit zijn keel als een in het nauw zittend beest met klauwen en tanden dat als een razende tegen de tralies van zijn kooi beukte. Pas dertig seconden nadat de Thai opdracht had gegeven om met snijden te stoppen, drong het tot Max door dat het was afgelopen. Hij dacht dat het de Thai meer tijd moest hebben gekost om het mes uit zijn arm te trekken en een lang - vijftien centimeter - stuk huid van het mes te vegen. Pas toen lieten de bewakers hem los. Hij zakte in elkaar in de stoel en hapte verwoed naar adem terwijl de spieren van zijn gewonde arm spastische bewegingen maakten. Hij voelde zijn bewustzijn langzaam wegebben, maar wist zijn geest met een krachtige wilsinspanning weer helder te maken. Luans gezicht hing nu voor hem. ‘Je werkgever, Roger Gordian,’ zei hij. ‘Vertel me waar hij op uit is.’ Max bleef bewegingloos zitten. Het zweet droop in straaltjes van zijn voorhoofd en deed zijn ogen prikken. Zijn arm voelde aan alsof er een laag kokende olie op zat. Luan liet hem de injectiespuit zien. ‘Vertel op,’ zei hij. ‘Ik kan het heel wat makkelijker voor je maken.’ Blackburn keek hem recht in de ogen, ademde langzaam in en uit, en gaf toen traag een knikje. Luan grijnsde en boog zich vol verwachting over hem heen. ‘Mijn baas is... P.T. Barnum... en ik ben op zoek naar enge gedrochten voor zijn circus,’ zei Blackburn met zwakke stem. ‘Ik heb hier alles gevonden wat ik zoek. ‘Een dikke man...’ Hij knikte naar de Thai. ‘Een reus...’ Hij knikte naar Xiang. ‘En meer engerds dan ik zo snel kan tellen.’ Met een beweging van zijn hoofd gaf hij aan dat hij de om hem heen staande bewakers bedoelde. Luans grijns veranderde in iets afschuwelijk angstaanjagends. Hij ging rechtop staan en nadat hij het volle gewicht van zijn dreigende blik een ogenblik op Max had laten rusten, schudde hij langzaam zijn hoofd. ‘Stom,’ zei hij. Daarna zei hij in het Bahasa iets tegen Xiang en hij wees naar Max. Naar zijn gezicht. Blackburn zag hoe de reus met de kris een stap in zijn richting deed en hoe de twee bewakers die hem daarnet in zijn stoel hadden gedrukt weer in zijn blikveld verschenen. Hij dacht er even over na wat hij kon doen om te verhinderen dat de man hem levend aan stukken zou snijden, besloot dat er waarschijnlijk weinig tegen te doen viel, maar dat hij het toch ging proberen. Max riep de weinige kracht die hem nog restte in zich op, liet zijn gewicht zo hard als hij maar kon naar voren vallen en hoewel hij nog steeds met de handboeien aan de leuningen was vastgeketend, slaagde hij erin om op zijn voeten te gaan staan, zodat de leuning nu als een stijve plank tegen zijn ruggengraat werd geperst en hij gedwongen werd om zich zo diep te bukken dat hij bijna dubbelgeklapt stond. De twee bewakers waren zo verrast door die plotselinge manoeuvre dat ze even aarzelden. Het duurde maar een ogenblik, maar langer had Max niet nodig om op de Thai af te springen, zodat de man struikelend naar achteren stapte en tegen de gereedschapstafel aan botste. De pakketjes met heroïne en de nog steeds brandende bunsenbrander vielen op de vloer, en aan de grillig dansende schaduwen die de vlammen op de muren wierpen, zag Max dat de linker bewaker op hem af kwam rennen. Hij wachtte tot de man vlakbij was en maakte toen een halve draai, zodat hij met zijn middel recht tegen de stoelpoten aan liep. De bewaker liet een piepend geluid horen en zakte op zijn knieën. Max haalde diep adem en zette zich schrap. Hij hoorde voetstappen van de andere kant komen. Als hij niet al op Xiangs aanval voorbereid zou zijn, zou de schaduw die nu op hem af kwam hem vanwege zijn grootte verbaasd hebben. Helaas was hij zo beperkt in zijn bewegingen dat hij de man niet kon ontwijken. Wat ik ook doe, pijn doen gaat het toch, dacht hij. Laat ik dan maar zorgen dat ik hem ook wat pijn bezorg. Hij draaide zich om naar de reus en sprong op hem af. Xiang doemde als een witte pilaar voor hem op en hij gaf de man een harde kopstoot. Terwijl de kris uit zijn hand viel liet Xiang van woede en verbazing een luid gesnuif horen. Max bleef gebukt staan en beukte opnieuw met zijn hoofd op de harde borstkas in. Struikelend deed de gigantische eilander een paar stappen naar achteren, maar hij viel niet. In zijn razernij was hij de kris volkomen vergeten en als een gewonde beer wankelde hij naar Max toe en spreidde hij zijn kolossale armen, zodat zijn spierballen enorm opzwollen. Grauwend greep hij Max bij zijn schouders en tilde hij hem op. Max voelde een hevige pijn toen zijn voeten loskwamen van de vloer. Hoewel hij ruim vijfentachtig kilo woog, leek Xiang hem zonder enige moeite op te tillen. In zijn ogen zag Blackburn een zo woeste en primitieve woede dat de koude rillingen hem over de rug liepen. De gigant dacht niet langer aan de informatie die ze van hem los probeerden te krijgen. Hij dacht niet aan wat zijn baas van hem eiste. Hij dacht helemaal nergens meer aan. Zijn razernij was een snel sterker wordende wervelstorm die hem hulpeloos met zich meesleurde. Op een bepaalde manier werden ze allebei hulpeloos meegesleurd. Xiang hield Max voor zich, zodat ze elkaar bijna recht in de ogen keken, en schudde hem woedend heen en weer. Max stootte een diep gekreun uit en voelde de kracht die hij nog had weten op te brengen nu snel wegvloeien. Zijn weerstand was zozeer ondermijnd door alle mishandelingen dat zijn lijf niet meer kon voldoen aan de eisen die hij er nu aan stelde. Plotseling wist hij wat er ging gebeuren. Hij voelde de onontkoombaarheid ervan zo sterk dat het net leek of hij een deur hoorde dichtslaan. Er zou geen ontsnapping-op-het-nippertje komen zoals dat in films gebruikelijk was, geen langzaam aanzwellende orkestklanken terwijl de meer dan-levensgrote held zich een weg vocht naar de vrijheid. Het was beroerd, inderdaad, maar zo ging dat in het echte leven nou eenmaal. Narigheid kwam vaak onverwacht en het enige wat hij nu nog kon doen, was uiting geven aan zijn gevoelens daarover op een manier die in geen enkele taal verkeerd begrepen kon worden. Hij vulde zijn mond met speeksel en spuwde Xiang recht in het gezicht. Xiang gromde, het was echt grommen, en zijn wang glom van het bloederige speeksel. Hij deed een grote stap naar voren, en nog een, en duwde Max hard tegen de muur. Toen, met een uithaal die de spieren op zijn rug en schouders deed opbollen tot een grote massa kabels, trok hij Max naar zich toe, hij sloeg hem met verbijsterende kracht tegen de muur, trok hem weer tegen zich aan en ramde hem weer tegen de muur. Max rukte verwoed aan zijn handboeien, maar zonder resultaat. Zijn bovenlichaam maakte spastische bewegingen en er stroomde bloed uit zijn mond. De stoel versplinterde tussen zijn rug en de muur, zodat er grillig gevormde stukken hout op de vloer onder hem vielen terwijl Xiang uithaalde en hem tegen de muur sloeg, weer uithaalde... Terwijl hij zijn bewustzijn langzaam verloor in een rossig waas voelde Blackburn ergens in zijn nek iets knappen, en onmiddellijk daarna een felle pijnscheut. Het waas werd donkerder en nam vaste vorm aan. Hij hoorde de Thai opgewonden iets brullen in een taal die hij niet verstond, maar het geluid leek van heel ver weg te komen. En toen was hij los van alles en voelde hij zich vallen, als een kiezelsteentje dat in een bodemloos diepe afgrond is gegooid. En toen voelde hij helemaal niets meer.
***
‘Hou op!’ De Thai strompelde naar Xiang toe en greep hem bij de arm. ‘Zo is het wel genoeg! Hou op met die waanzin!’ De reus keek hem even aan en een ogenblik later verdween de blik van bloeddorstige razernij van zijn gezicht. Hij draaide zich om naar de slappe gestalte die hij tegen de muur gedrukt hield, tuurde er even naar alsof hij hem voor het eerst zag en liet hem toen vallen. Luan boog zich over Blackburn heen om zijn pols te voelen. De manier waarop zijn hoofd op zijn borst hing beviel hem niet. Die nek maakte wel een heel vreemde hoek. Toen hij opkeek naar Xiang, waren zijn ogen ijskoud. ‘Hij is dood,’ zei hij.