9

San Jose, Californië/Straat van Malakka, 20-21 september 2000

 

Toen Max Blackburn Pete Nimec voor het eerst had verteld dat hij een lijntje had uitgezet diep in het inwendige van de Monolith-organisatie en dat hij dat gebruikte om een onderzoek in te stellen naar wat hij had omschreven als ‘onbehoorlijke zakelijke praktijken en financiële regelingen’, had Nimec aandachtig geluisterd. En door hem geen opdracht te geven dat onderzoek onmiddellijk te staken, had hij er impliciet mee ingestemd dat het werd voortgezet. Maar toch, als chef Bedrijfsbeveiliging van UpLink had hij Max wel op het hart gedrukt dat UpLink onder geen voorwaarde in iets verzeild mocht raken wat beschouwd zou kunnen worden als bedrijfsspionage; de schade die dat kon aanrichten, was veel te groot. Nimec had hem er ook op gewezen dat Max hem als hij op eigen houtje met dat onderzoek wilde doorgaan, verder beter niets meer over dat onderzoek kon vertellen... tenzij hij iets concreets had gevonden. Max had begrepen wat de bedoeling was zonder dat er verder nog iets uitgelegd hoefde te worden. Met een knipoog en een knikje was ervoor gezorgd dat UpLink alle betrokkenheid kon ontkennen. Zo ging het altijd. Als zijn activiteiten aan het licht kwamen, zou niemand bij UpLink in de daaropvolgende narigheid verzeild raken. Nimec wilde schone handen houden, op elk niveau, van de eenvoudigste kantoormedewerker tot het topmanagement. Officieel was dat het eind geweest van Nimecs betrokkenheid bij het vistochtje. Officieus was hij echter zeer benieuwd geweest wat het zou opleveren en naarmate Caines publiekelijke aanvallen op Gordian heviger en veelvuldiger werden, was hij steeds benieuwder geworden. Max had hun afspraak goed onthouden en in de drie maanden sinds ze er voor het eerst een telefoongesprek over hadden gevoerd, had hij er buitengewoon goed op gelet dat hij er niet te veel over zei, als hij het onderwerp sowieso al ter sprake bracht. Nimec had begrepen dat Blackburns bron in de Monolith-organisatie een vrouwelijke werknemer was die een hoge functie had bij de afdeling Corporate Communications in Singapore, dat hij een ‘sociale relatie’ met haar had aangeknoopt en dat hij haar pas later als informant had gerekruteerd. Verder wist hij heel weinig. Natuurlijk hadden de twee mannen andere, heel legitieme redenen om contact te houden. Max was naar Maleisië gestuurd om nieuwe beveiligingsprocedures op het grondstation in Johor in te voeren en voor veel van zijn plannen had hij Nimecs medewerking en goedkeuring nodig. Dat was waarom hij op zondagmiddag vanuit zijn kantoor aan huis had geprobeerd Blackburn te bellen. In Johor was het toen namelijk al maandagochtend. Nadat hij het voorstel voor een dure upgrade van de biometrische scanners had doorgelezen dat Max vorige week had ingediend, had Nimec besloten hem het groene licht te geven. Maar toen hij belde, had hij te horen gekregen dat Blackburn nog niet op kantoor was verschenen. ‘Meneer Blackburn is dit weekend naar Singapore geweest en het is heel goed mogelijk dat hij op de terugweg vast is komen te zitten in het verkeer op de brug,’ had de receptioniste gezegd. ‘Het is de laatste tijd elke dag raak daar; de douane doorzoekt alles. Er is de een of andere scheepskaping geweest. Maar ik weet zeker dat hij straks wel komt. Wilt u dat ik probeer hem te bereiken op zijn mobiele telefoon?’ ‘Nee, het is niet dringend. Zeg maar dat ik gebeld heb als hij binnenkomt,’ had Nimec geantwoord. Dat was nu acht uur geleden en Max had nog steeds niets van zich laten horen. Nimec had zelf ook geen kans gezien om te bellen: de omgangsregeling die hij met zijn ex had getroffen, hield in dat hij zijn zoon Jake in het weekend mocht zien. Ze waren samen naar een basketbalwedstrijd geweest en hij had de jongen net weer thuisgebracht. Toch vroeg Nimec zich af of zijn bericht op de een of andere manier niet was doorgekomen of dat Max had vergeten te bellen en voordat hij naar bed ging, wilde hij het nog één keer proberen. Blackburns grootste zwakte was zijn neiging om zich uit nieuwsgierigheid met te veel dingen tegelijk te gaan bezighouden en hij moest eraan herinnerd worden dat het grondstation zijn eerste prioriteit was. Nimec liep naar zijn bureau, nam de hoorn van de haak en toetste Max’ nummer in. ‘UpLink International, met het kantoor van Max Blackburn.’ ‘Hallo, Joyce, nog een keer met Pete Nimec.’ ‘O, dag, meneer,’ zei ze. Ze aarzelde even. ‘Meneer Blackburn is nog niet verschenen.’ Nimec trok zijn wenkbrauwen op. ‘De hele dag nog niet?’ ‘Nee, het spijt me. Hij heeft ook niet gebeld.’ ‘Heb je geprobeerd hem te bereiken?’ ‘Eh, ja. Op zijn mobiele telefoon. Dat had ik u de eerste keer al voorgesteld, geloof ik...’ ‘En?’ ‘Er werd niet opgenomen, meneer.’ Nimec zweeg even. Zodra hij zijn naam had genoemd, had er een wat vreemde klank in Joyces stem gelegen en nu realiseerde hij zich plotseling wat dat betekende. Ze nam Blackburn in bescherming, en dat had ze vanochtend ook al gedaan. ‘Joyce,’ zei hij na een lange stilte, ‘misschien verbeeld ik het me maar, maar ik heb het idee dat je iets voor me verborgen houdt.’ Ze schraapte haar keel. ‘Voor zijn vertrek was meneer Blackburn wat vaag over zijn plannen, maar...’ ‘Ja?’ drong hij aan. ‘Nou, om eerlijk te zijn... ik heb het idee dat ze van nogal persoonlijke aard waren.’ ‘Je denkt dat hij ergens met een vriendinnetje in bed ligt? Is dat wat je bedoelt?’ ‘Eh, zou kunnen... Ik bedoel, dat heeft hij niet met zoveel woorden gezegd...’ ‘Je loyaliteit aan Max is bewonderenswaardig, maar weet je zeker dat dat het enige is wat je voor me verborgen hebt gehouden?’ ‘Ja, meneer. Verder echt helemaal niets.’ ‘Laat het me weten zodra hij komt opdagen,’ zei Nimec, en hij hing op. Een paar seconden later stond hij op uit zijn bureaustoel, hij deed het licht uit en liep naar de douche. Als Max met opzet geen contact opnam, wilde dat zeggen dat hij veel te veel plezier had met zijn Monolith-medewerkster óf - om eerlijk te zijn - dat hij zich wat al te intensief aan het verdiepen was in de meer substantiële aspecten van zijn onderzoek. Beide mogelijkheden bezorgden Nimec een licht gevoel van ergernis en ongerustheid. Als hij Blackburn eindelijk aan de lijn kreeg, ging hij uitzoeken wat de man had uitgevoerd en als dat nodig mocht blijken zou hij hem eraan herinneren waar hij zijn aandacht wérkelijk op diende te richten. Onafhankelijkheid was aanvaardbaar, binnen zekere grenzen, maar geen enkele informatie woog op tegen de problemen die Max zou kunnen veroorzaken door over de schreef te gaan. Het acht meter lange plezierjacht voer op vijftien kilometer van de noordelijke kust van Sumatra met zachtjes ronkende dieselmotoren door de nachtelijke mist en duisternis toen Xiang bijna recht vóór de boeg de felle gloed van een schijnwerper opmerkte. Kalm en rustig bleef hij bij de reling staan en hij keek op zijn horloge. Het jacht voer met zijn deklichten uit, maar het was altijd mogelijk dat ze waren onderschept door de radar of de infraroodapparatuur van een snelle patrouilleboot. Die kans was echter maar heel klein. Hij had er alle vertrouwen in dat de diefstal van het schip nog niet was opgemerkt. Zijn manschappen hadden het na middernacht losgehaald van zijn trossen. Toen de steiger vrijwel verlaten was, waren ze aan boord geslopen en met een nijptang hadden ze het eenvoudige alarmsysteem snel buiten werking weten te stellen. De vastgebonden en verdoofde Amerikaan was naar het eind van de steiger gereden in de bestelwagen die zijn ontvoerders hadden gebruikt om hem uit het hotel weg te halen en van daaruit was hij aan boord van het schip gebracht, dat al met warmdraaiende motoren klaar lag. Niemand had hun gevraagd wat ze daar uitspookten. De rechercheurs die op zoek waren naar de kapers van de Kuan Yin hadden een strenge persoonscontrole ingevoerd op de vliegvelden, de brug naar het vasteland en de commerciële havens - de voor de hand liggende vertrekpunten - maar de surveillance en inspectie in de jachthavens waar de rijken hun jachten en zeilbootjes aanlegden, waren niet geïntensiveerd. Xiang had erop gerekend dat de geïmproviseerde kordons gaten zouden vertonen en was vanaf het eerste begin van plan geweest om daar gebruik van te maken. De autoriteiten van Singapore waren gewend aan het achternazitten van ordinaire smokkelaars en het opsporen van illegale immigranten uit Thailand en Indonesië. In drommen werden ze afgevoerd naar detentiekampen, waar ze na een paar stokslagen met kaalgeschoren koppen als teken van vernedering naar hun land van herkomst werden teruggestuurd. Met grootscheepse mensenjachten hadden ze geen ervaring en zelfs met het gecomputeriseerde IBIS-coördinatiesysteem dat ze van de Britten hadden gekocht en dat het de eenheden in het veld een stuk makkelijker maakte om hun inspanningen op elkaar af te stemmen, vormden professionele zeerovers een doelwit waar ze absoluut niet tegen opgewassen waren. Anders dan de bootvluchtelingen die als hulpeloze vissen na een storm aanspoelden op hun kusten, waren Xiang en zijn bandieten hulpeloos noch gezeglijk. Nu tuurde Xiang in de wijd uitwaaierende lichtbundel die onder een rechte hoek op hem gericht was, en terwijl zijn jack wapperde in de warme zuidenwind bleef hij staan wachten. Het geklots waarmee de kleine golfjes tegen de kiel sloegen vermengde zich met het kuchen van een klein buitenboordmotortje. Prima, dacht hij. De boten van de marine-eenheden werden aangedreven door van een turbocompressor voorziene waterjetmotoren. Dit klonk lang niet zo modern en formidabel. Terwijl Xiang over de reling geleund stond, ging de schijnwerper plotseling uit, zodat de dichte mist het water en de hemel met elkaar deed versmelten tot een scherm van inktzwarte duisternis. Hij keek even op zijn horloge, telde vijf seconden af en richtte zijn blik toen weer op het water. Het licht knipperde snel aan en uit, en toen weer aan. Vlug keek hij even over zijn schouder. Door het venster zag hij een paar van zijn manschappen in de schemerig verlichte stuurhut staan. Juara, die aan het roer stond, tuurde even naar de lichtbundel en liet toen zijn hoofd zakken om op het kompas en de kaart te kijken. Een ogenblik later keek hij weer op en knikte hij naar Xiang om te bevestigen dat ze zich op de afgesproken positie bevonden. Vergenoegd haakte Xiang de extra krachtige zaklantaarn van zijn riem, hij hield die vóór zich en beantwoordde het signaal. Aan-uit-aan. Vijftien seconden pauze en daarna weer aan-uit. Hij bleef over de reling hangen tot hij het silhouet van de motorboot kon zien en liep toen snel de kajuit binnen en de trap naar het vooronder af om even te controleren of de gevangene klaar was om aan land gebracht te worden.