Genadeloos.com
1
De Raiu-archipel, Zuid-Chinese Zee, 15 september 2000
De boot was bij haar doop vernoemd naar Kuan Yin, de Chinese godin van de genade, maar ongetwijfeld hebben haar bemanningsleden zich in hun laatste ogenblikken door hun schutspatrones verlaten gevoeld. Met het laaddek van hun vijftien meter lange stoombootje vol blikken palmolie en specerijen voor de groothandelsmarkten van Singapore waren ze om acht uur 's ochtends vertrokken uit de stad Kuching in oostelijk Maleisië. Ondanks regenbuien, hevige windvlagen en slecht zicht was de zee niet al te woelig en sinds hun vertrek had de stuurman een gestage snelheid van vijftien knopen aangehouden. Hij verwachtte niets anders dan een onopmerkelijke overtocht gevolgd door een avondje doorzakken in een bar aan de haven; zelfs in de regentijd was de route niet lang en zonder hindernissen. Het kostte vier uur om de zeestraat over te steken en dan langs de kust naar het aan de noordelijke kant van het eiland gelegen Sembawang te varen. Omdat ze weinig te doen hadden tot ze in de haven waren, zaten de vier dekknechten om een uur of negen al te kaarten in het vooronder, zodat de stuurman en de boots het dek voor zich alleen hadden. De eerste van de twee had natuurlijk geen andere keus, maar het medelijden dat zijn scheepsgenoten voor hem voelden, werd verminderd door de afgunst en irritatie die hij bij hen opwekte met zijn hooghartige houding, hogere loon en de betrekkelijk ruime stuurhut waarvan hij gebruik kon maken. Een stuurhut die niet alleen was voorzien van een met zacht leer beklede fauteuil, maar waar tussen de kaarten aan de wand ook mooie posters van naakte vrouwen hingen. De bootsman, een zekere Chien Lo, was echter zeer geliefd en ze hadden hem gevraagd of hij wilde meedoen. Onder andere omstandigheden zou hij daar enthousiast op in zijn gegaan, maar vanavond had hij er de voorkeur aan gegeven om aan dek te blijven, in de buurt van de lading. Het weer was slecht en hij was een voorzichtig man, dus niemand vond het eigenaardig dat hij bang was dat de touwen waarmee de lading was vastgesjord het zouden begeven. Om een uur of tien werd de tropische regenval wat minder hevig. Hoogstwaarschijnlijk was het niet meer dan een kort intermezzo en Chien wist het verlangen om beneden bij de anderen te gaan zitten te weerstaan. Zoals zijn vrouw altijd zei: onraad ligt altijd uiterst geduldig op de loer. Maar hij besloot wel even een sigaret te roken. Dat kon hij zich nu wel veroorloven. Zoals zijn dierbare lieve vrouw ook vaak zei, ze gaf iedereen voortdurend wijze raad: je moest van het leven genieten zolang het nog kon.
***
Terwijl Chien Lo een lucifer naar het puntje van zijn sigaret bracht, kwamen er twee Zodiac-rubberboten tevoorschijn uit de biezen en de mangrovewortels rondom een kleine eilandje op veertig graden oostelijk van de boeg van het stoombootje. Ze waren voorzien van stabilisatievinnen en werden aangedreven door van een geluiddemper voorziene 90 pk-buitenboordmotoren, zodat ze nu met een snelheid van bijna vijftig knopen over het water scheerden, wat snel genoeg was om de voorsprong van de Kuan Yin binnen enkele minuten in te lopen. Hun kielzog kolkte achter hen op als de condensatiestrepen van twee straaljagers. Al snel ging het kleine stukje land waar ze vandaan kwamen verloren in de donkere verte. De zeerovers waren met zijn twaalven. De aanvoerder was een reusachtige man, een lid van de Iban-stam. De andere opvarenden kwamen van de zuidelijke eilanden, hier uit de omgeving dus. In elke boot zaten zes mannen. Degene die als werper van de boot was aangewezen, had leren handschoenen aan en naast hem lag een rol nylontouw waarvan één uiteinde met een musketonhaak aan zijn heupgordel was bevestigd, net als bij bergbeklimmers. Alle zeerovers hadden hun gelaatstrekken verborgen, sommigen door een gewone katoenen tas met gaten erin voor hun ogen, neus en mond te trekken, anderen door eenvoudigweg een oude doek of een T-shirt voor hun neus te binden. Op de rug van een van hun handen was de kris getatoeëerd die het symbool vormde van hun criminele broederschap. Over hun gerafelde kleren droegen ze een zwemvest, aan de riem om hun middel hing een kris en verder was iedereen uitgerust met een geweer. Als die zichtbaar was geweest, zou de kille en boosaardige uitdrukking op hun gezicht maar al te duidelijk gemaakt hebben dat ieder van hen dat geweer zonder ook maar enige scrupules zou gebruiken. Hoewel het kapen van een vrachtbootje iets was wat ze al tientallen keren hadden gedaan, was de klus die ze nu voor de boeg hadden tamelijk ongebruikelijk omdat het hun deze keer niet begonnen was om de lading zelf en al evenmin om de persoonlijke bezittingen van de opvarenden, die op de zwarte markt goed geld konden opbrengen. Dat was nu alleen maar bijzaak. Ja, de bars en de bordelen van Sibu, en de plekken waar hanengevechten werden georganiseerd, zouden het een tijdje zonder hun klandizie moéten stellen. Vannacht gingen ze het schip naar Singapore brengen en als ze daar eenmaal waren aangekomen, zouden ze andere dingen aan hun hoofd hebben. Terwijl de geruisloos over het water scherende Zodiacs het achterschip van de Kuan Yin naderden, bogen ze af: het bootje van de aanvoerder naar bakboord, het andere naar stuurboord, en allebei pasten ze hun snelheid aan aan die van het grotere vaartuig. Terwijl de aanvoerder zijn prooi aandachtig opnam en zijn blik langzaam over de met roest aangekoekte romp liet gaan, bleven ze een minuut of twee naast de Kuan Yin varen. De aanvoerder had een spijkerjack aan en om zijn lange, door de regen doorweekte haar uit zijn ogen te houden, had hij een sjaal om zijn voorhoofd gebonden. De onderste helft van zijn gezicht ging schuil achter een halsdoek. Hij pakte een klein flesje tuak uit zijn borstzakje, trok de doek omlaag en nam een slok. Daarna nam hij er nog een en terwijl hij schuin omhoog keek, zodat de motregen op zijn zonverbrande wangen druppelde, liet hij de sterkedrank even rondspoelen in zijn mond. Toen slikte hij, hij trok de doek weer over zijn neus en lippen en knikte naar de korte, pezige man met de touwladder aan zijn riem. 'Amir,' zei hij, en met een snijdend gebaar met zijn vlakke hand gaf hij de man te kennen dat hij kon beginnen. Amir knikte, stak zijn hand tussen zijn knieën om het deksel van de bergruimte onder zijn bankje open te trekken en haalde er een tweede touw uit, een lijn van vijf meter lang met aan het uiteinde een zogenaamde berenklauw, een enterhaak. Hij liet het touw iets vieren, sloeg de helft ervan in lussen over zijn linkerarm en nam daarna de haak in zijn rechterhand. Toen stond hij op, hij ging aan de zijde van de rubberboot staan die inmiddels bijna de vrachtboot raakte en zette zich schrap tegen de deining. Amir zette zijn voet op het andere uiteinde van het touw, draaide zich om zodat hij met zijn gezicht naar de vrachtboot stond en wierp de haak omhoog. Terwijl de zware haak omhoogvloog, werden de lussen snel een voor een van zijn arm getrokken. Met een doffe klap zette de haak zich vast in de dolboord. Een ogenblik later hoorde de werper aan de andere kant een soortgelijk geluid en zijn vier maats en hij keken elkaar vol verwachting aan. Ze wisten dat dat geluid betekende dat de andere enterploeg er eveneens in was geslaagd om zijn Zodiac aan de Kuan Yin vast te leggen.
***
Terwijl zijn sigaret tussen zijn lippen bungelde, leunde Chien met zijn ellebogen op de stuurboordreling toen hij ergens op het halfdek een doffe klap hoorde, en vrijwel onmiddellijk daarna nog zo'n klap. Hij fronste zijn wenkbrauwen en bedacht dat de rust en vrede ook te perfect waren geweest om van blijvende aard te kunnen zijn. De Kuan Yin bevond zich nu twintig zeemijl ten zuiden van haar bestemming en voer met puffende motor tussen de met aarde en welig tierende tropische planten overdekte rotspunten door die de kleinere eilandjes van de Raiu-archipel vormden. De meeste van deze eilandjes, die in diverse kleine groepjes over een enorm deel van de Zuid-Chinese Zee verspreid lagen, waren naamloos en niet in cultuur gebracht en voor Chien had dit deel van de overtocht altijd een laatste rustig moment gevormd voordat ze de drukke haven van Singapore binnenvoeren. Hij tuurde over het water en vroeg zich af of hij nu al zou gaan kijken of eerst zijn sigaret zou oproken, maar hij kon dat geluid niet van zich af zetten. Wat als er een paar vaten over het dek rolden? Chien haalde zijn schouders op en smeet de nog brandende sigarettenpeuk in het water. Verantwoordelijkheid kon soms zwaar wegen, dacht hij, en hij draaide zich om om naar voren te lopen en te kijken wat er aan de hand was. Van de moordenaars die nu aan boord waren geklommen had hij niets gemerkt.
***
Nadat hij de berenklauw in de dolboord had weten te haken had Amir het uiteinde van zijn touw om een ring in de bodem van de Zodiac geknoopt. Terwijl hij zijn handschoenen wat strakker om zijn vingers trok, draaide hij zich om en stapte hij met één been over de lijn heen. Hij greep die met beide handen vast en sprong met gespreide benen naar de vrachtboot toe. Om de lijn zo strak mogelijk gespannen te houden, trok hij die stevig tegen zich aan. Met de van rubbernoppen voorziene zolen van zijn schoenen tegen de romp van de vrachtboot liep hij met een soort ritmische slingerbeweging omhoog en nog geen minuut later stond hij aan dek. Daar maakte hij de touwladder los van zijn riem, hij bond het bovenste stuk stevig om de reling en smeet de rest ervan overboord, naar de rubberboot toe. De man die de ladder had opgevangen, zette zijn voeten op de stukken nylondraad die als sporten fungeerden en klauterde snel omhoog. Het laddertje mocht niet zwaar belast worden en daarom kon er maar een tegelijk naar boven. Boven aan de ladder greep hij de uitgestoken hand van zijn voorganger beet, zodat die hem over de reling kon trekken. Hij had zijn bovenlichaam en ellebogen al op het dek toen Chien Lo het achterschip op kwam lopen en tot zijn afgrijzen merkte dat zijn schip werd geënterd.
***
Amir zat op het dek gehurkt en toen hij de voetstappen van de bootsman hoorde, duurde het een fractie van een seconde voordat hij zich had omgedraaid en de man zag aankomen. Tegen die tijd wist hij echter al wat hem te doen stond. Hij wist niet hoeveel andere bemanningsleden er aan dek waren, maar hij wilde in elk geval voorkomen dat er alarm werd geslagen. De man moest onmiddellijk uitgeschakeld worden. Chien Lo was een paar meter van de voorsteven blijven staan en terwijl hij vol schrik naar de indringers stond te kijken, voelde hij zijn benen veranderen in stukken ijs. Zelfs zonder het gezicht te zien van de man die nu vóór hem op het dek gehurkt zat, wist hij wat die van plan was. De donkere ogen die door de smalle spleten in de kap tuurden, vertelden hem genoeg. Want wat hij in die ogen zag, was moord. Puur en simpel. Plotseling wist Chien Lo zijn verlamming van zich af te zetten. Hij draaide zich razendsnel om en rende naar de boeg, waar de roerganger stond. Maar de snelheid en behendigheid van de zeerover kwamen hem niet alleen van pas bij het klimmen. Hij sprong op en terwijl hij achter Chien aan rende, trok hij zijn kris. Ondanks de zware schoenen die hij had aangetrokken om meer houvast op de gladde scheepsromp te krijgen, bewoog hij zich vrijwel geruisloos. Binnen enkele seconden had hij de bootsman ingehaald. Hij sprong op hem af en sloeg zijn armen om de borstkas van zijn slachtoffer. De kracht van zijn sprong was zo groot dat de bootsman voorover viel. Chien gaf een kort gilletje van pijn en angst toen een hand zijn haar beetgreep en zijn hoofd naar achteren trok. Het harde, koude lemmet van het mes beet in het zachte, warme vlees van zijn keel en sneed die open, van het ene oor naar het andere. Chien voelde nauwelijks pijn, alleen maar iets wat op een stroomstoot door zijn zenuwstelsel leek. Toen liet de piraat hem los, zodat hij met zijn gezicht op het dek smakte. Er ging een lange, huiverende rilling door hem heen en toen stierf hij, met zijn gezicht in een plas bloed, zijn eigen bloed. De piraat stond op, trok Chiens lijk naar de rand van de boot en trapte het overboord. De zee was zo groot en weids dat de plons waarmee het lijk door het water werd verzwolgen, nauwelijks geluid leek te maken. Toen de piraat terugliep naar de plek waar hij de ladder aan de reling had gebonden, zag hij dat de tweede man inmiddels al op eigen kracht aan dek had weten te klauteren. De rest van hun ploeg was ook al aan boord en vijf man van de andere enterploeg stonden te wachten op nummer zes. Een ogenblik later renden ze met zijn allen naar het voorste deel van de vrachtboot.
***
Terwijl hij nog aan het roer stond, zakte de stuurman levenloos in elkaar en zijn bloed spatte als regendruppels op zijn kaarten en Playboy-foto's. Nadat hij de stuurhut binnen was gelopen had zijn aanvaller korte metten met hem gemaakt. Hij was van achteren op de man af geslopen en had hem de keel doorgesneden, net als bij de bootsman. De stuurman was zo volkomen verrast geweest dat hij zijn aanvaller niet eens te zien had gekregen, laat staan dat hij kans had gezien om om hulp te roepen. Nu kwam een tweede piraat de stuurhut binnen. Hij stapte om het lijk heen en nam het roer over. Hij liet zijn ogen even over het instrumentenpaneel vóór hem gaan en gaf een knikje naar nummer een, die hem een klap op zijn schouder gaf en daarna zijn druipende kris in de schede stak en naar buiten rende om de anderen het goede nieuws te brengen. Ze hadden het schip in hun macht. Nu gingen ze met de resterende bemanningsleden afrekenen.
***
'Op je knieën! Handen achter je hoofd!' brulde de Iban vanuit het trapgat. Hoewel de matrozen eruitzagen als Maleisiërs sprak hij nu Engels, en hoewel zijn uitspraak niet perfect was en hij bovendien nog steeds een doek voor zijn mond had, was hij goed te verstaan. Het Maleis had vele verschillende dialecten en hij wilde alle verwarring vermijden. De bemanningsleden zaten hem met verbijsterde gezichten aan te gapen. Hun speelkaarten vielen uit hun handen en dwarrelden op de tafel neer. Een klepperend geluid gaf aan dat de rest van de piraten nu achter hun aanvoerder aan de metalen trap afkwam. 'Schiet op of jullie gaan er allemaal aan!' gromde de Iban toen hij de verstarde aarzeling van de matrozen opmerkte en hij maakte een bevelend gebaar met de loop van zijn beretta. Zonder enig verzet deden de vier mannen wat hun gezegd was. In hun haast om op te staan, smeten ze zelfs een paar stoelen omver. Ze knielden neer in het midden van het benauwde vooronder en keken de indringers zwijgend aan. De Iban zag dat een van de bemanningsleden zijn horloge af had gedaan en het nu voor zich hield, alsof hij er het liefst zo snel mogelijk vanaf wilde. Hij wist wat de man dacht en had bijna medelijden met hem. De vele recente acties tegen de zeeroverij die Maleisië, de Filippijnen, Indonesië en China hadden ondernomen, hadden geen enkel effect gehad op het grote aantal overvallen in de kustwateren. De duizenden dichtbegroeide eilandjes en de enorme oceaan maakten het de autoriteiten vrijwel onmogelijk om hun prooi te pakken te krijgen, en het oprollen van hun verborgen thuisbases op het vasteland was al helemaal onbegonnen werk. De rederijen hier in de omgeving waren zich daar maar al te goed van bewust en verdisconteerden de kosten van kapingen en diefstal eenvoudigweg in hun kostprijscalculaties. De aanvoerder liet zijn blik over de gezichten van de matrozen gaan. In het felle licht van de tl-buis boden die een gespannen maar niet bijster angstige aanblik. Waarom zouden ze zich ook bang maken? Dit waren ervaren zeelui. Ze zouden wel vaker een kaping hebben meegemaakt en verwachtten eerst beroofd en daarna veilig in een reddingsboot overboord gezet te worden. Zo ging het meestal. Die arme stommelingen hadden geen flauw idee wat er van hun maats bovendeks was geworden. De Iban wenkte een van de piraten die vlak achter hem de trap af waren komen rennen dat hij naar hem toe moest komen. De man, een stevige en gedrongen gestalte met een dikke buik, een speknek en een kaalgeschoren kop, kwam dicht bij hem staan en om hem nog beter te kunnen horen hield hij zijn hoofd vlak voor de mond van de hoofdman. 'Zorg dat er niets gebeurt met hun papieren, Juara,' zei de Iban hees fluisterend. Nu sprak hij zijn eigen taal, het Bahasa Melayu. 'Als dat gebeurt is al ons werk voor niets geweest. Begrepen?' Juara's bevestigende gegrom werd gedempt door de vuile, smoezelige witte doek die hij voor zijn mond en kin had gebonden. Hij maakte een kort gebaar naar de andere kapers, die naar de knielende zeelui toe liepen en hun opdracht gaven om alles wat ze in hun zakken hadden op de vloer te leggen. Opnieuw deden de matrozen zonder tegenstribbelen wat hun was gevraagd en terwijl Juara hen met zijn geweer onder schot hield, raapten zijn twee handlangers hun eigendommen bij elkaar en legden ze in een klein stapeltje op tafel. Toen de bemanningsleden hun zakken geleegd hadden, werden ze door de piraten gefouilleerd om er zeker van te zijn dat er niets was achtergehouden. Toen ze er zeker van waren dat ze hadden bemachtigd waar ze opuit waren, knikten ze naar Juara. Juara wenkte dat ze weer naast hem moesten komen staan en keek de Iban toen vragend aan. 'Zorg dat het snel voorbij is,' zei die. Hij probeerde zijn stem gedempt te houden, maar van nature was die zo diep en krachtig dat hij in het kleine vooronder overal goed te horen viel, en terwijl de zeerovers hun wapens omhoogbrachten, tekende zich op de gezichten van de matrozen een afschuwelijke angst af. Nu hebben ze het eindelijk dóór, dacht de hoofdman. Nu zijn ze bang. Een van de matrozen opende zijn mond om het op een gillen te zetten en wilde overeind komen, maar de overvallers haalden de trekker over en hij sloeg achterover. Zijn kleren zaten nu vol kogelgaten en zijn hoofd was er half af geschoten. Ook de andere matrozen werden nu getroffen door de kogelregen en terwijl er bloed, botsplinters en flarden menselijk weefsel door de kleine ruimte spatten, zakten ze wild stuiptrekkend in elkaar op de vloer. De grote Iban wachtte tot de pistolen tot zwijgen waren gebracht, stapte toen naar het kaarttafeltje en pakte lukraak een van de portefeuilles uit het stapeltje. Ook dit laatste karweitje wilde hij graag zo vlug mogelijk achter de rug hebben, want zijn oren tuitten van het geknal en hier in deze benauwde ruimte stonk het naar verbrand kruit, bloed en ontlasting. Hij sloeg de portefeuille open en zag een rijbewijs in een plastic hoesje zitten. In de andere vakjes zaten nog meer identiteitsbewijzen. Het dode bemanningslid aan wie de portefeuille had toebehoord, had Song Ye geheten. Verheugd liet de Iban een diep gebrom horen. Hij hoopte maar dat de matroos van zijn leven genoten had en zijn geld goed besteed had. In elk geval waren zijn portefeuille en identiteit nu in het bezit van iemand die er goed gebruik van zou maken. Er stonden grote dingen op stapel, heel grote dingen, en de Iban wilde nu snel naar Singapore om daarmee te beginnen. Hij dacht aan het opgevouwen vel papier in zijn borstzakje, aan de instructies die daarop geschreven stonden en aan het geld dat die hem zouden opleveren: meer dan hij aan tien kapingen zou overhouden. De Amerikaan, die Max Blackburn, was kansloos. Net zomin als de bemanning van dit schip... Hij had werkelijk geen schijn van kans.